is een der allerbelangrijkste verschijnselen in het zieleleven. Tussen de alles overweldigende angst, die tot vertroebeling van het bewustzijn leidt, angst, die zich soms in roekeloze gewelddaden tegen zichzelf en anderen ontlaadt en de lichte nauwelijks voelbare, als onbegrijpelijk beleefde angstigheid ligt een brede scala van angstbelevingen.
Ofschoon iedereen de angst kent, is het toch niet gelukt de angst volledig te beschrijven. Men onderscheidt aan de angst verschillende momenten: de spanning, de onrust, de druk, het gevoel van verstikking, benauwdheid en beënging waaraan de angst zijn naam ontleent. De angst wordt soms in bepaalde lichaamsdelen beleefd, vooral in de borst en in het hoofd. In toestanden van angst worden tal van veranderingen van lichamelijke aard waargenomen. Op de voorgrond staan de veranderingen in het vegetatieve zenuwstelsel: veranderingen in de bloedcirculatie, veranderingen in de bloeddruk, veranderingen in de zweetsecretie en in de werking van sommige klieren met inwendige afscheiding. Omgekeerd blijkt, dat sommige lichamelijke veranderingen: verstikking, zuurstoftekort, circulatiestoornissen, hartziekten angst verwekken.
Over wat angst eigenlijk is, bestaat nog geen algemeen aanvaard oordeel. Door het kenmerk, dat angst niet een bepaalde inhoud heeft, verschilt zij van de vrees. Men vreest voor iets. De vrees leidt tot doelmatige afweerreacties, gespannenheid, hoogste oplettendheid. De reacties bij vrees zijn duidelijk zinvol. De angstreacties zijn in vele opzichten onbegrijpelijk, zij maken indien er inderdaad gevaar bestaat den mens juist ongeschikt om zich tegen het gevaar te weren.
Vrees kan ontstaan door de beleving van de mogelijkheid van het ontstaan van angst. Om hier enkele theorieën over de angst kort op te sommen: De beleving van de angst is een herbeleving van vroeger doorgemaakte gevaarsituaties. Het gevaar, dat den mens het meest dreigt is: alleen gelaten te zijn, onverzorgd en ongeliefd. De scheiding van het kind van de moeder bij de geboorte zou de oersituatie zijn, die de bron van alle angst wordt (Freud). Daardoor ontstaat bij het kind angst in alle situaties, die hem doen vrezen de liefde der ouders te verliezen. Dit geschiedt wanneer verboden strevingen dreigen door te breken.
Zo wordt ook de angst verklaard, wanneer bij volwassenen neurotische verdringingen beginnen te wijken. Rank heeft de stelling verdedigd, dat de geboorte zelf door de daarbij dreigende verstikking de eerste angst heeft gegeven. Goldstein merkt op, dat steeds angst ontstaat, wanneer de mens gesteld wordt voor een taak, die hij niet kan volbrengen. Dezelfde gedachte vindt men bij Pascal. Goldstein wijst erop, dat angst niet ontstaat, wanneer de mens zich overeenkomstig zijn wezen zinvol kan verwerkelijken, wanneer het organisme normaal is van structuur en aangepast aan zijn milieu. De volwassene gaat de angstsituatie uit de weg of juister nog hij tracht de situaties, die hij aan kan, vast te houden.
Dit kan bij daarvoor gedisponeerden aanleiding geven tot abnormale ordelijkheid. De zekerheid van het bestaan wordt dan gezocht ten koste van een zeer bijzondere gebondenheid aan en kleinheid van zijn wereld, hetgeen leidt tot onproductiviteit van zijn handelen (Goldstein). De cultuurscheppingen zijn voor een deel onder aansporing van de angst ontstaan; deze zijn echter niet de allerhoogste. Goldstein besluit zijn uiteenzettingen over angst aldus: „gezond is hij, bij wien de tendenz tot verwerkelijking van zichzelf van binnen uit werkt, die de stoornissen, die door het botsen op de wereld ontstaan, overwint, niet uit angst, maar uit vreugde over de overwinning zelve. De mate waarin de enkeling angst kan verdragen is verschillend. Moed is: de aanvaarding van de vernietiging van de existentie als een noodzakelijkheid tot verwerkelijking van het eigen wezen”.Stekel uit zich ongeveer als volgt: Angst is vrees voor doorbraak van onbewuste driften naar het bewuste. Het gaat vooral om de sexualiteit en de aggressiviteit. In de angst manifesteert zich een onderdrukte drift. Men dacht vroeger wel, dat angst sexuele prikkels opriep. Het omgekeerde is juist. Stekel neemt aan, dat de geslachtsdrift steeds verschijnt als uitdrukking van een levensdrift en van een doodsdrift.
De coitus is een partiële dood. De angst is de reactie tegen de opkomende doodsdrift. Stekel e.a. menen, dat iedere angst in laatste zin angst is voor vernietiging van het „ik”. Iedere angst is doodsangst. Dit standpunt wordt ook door enkele filosofen ingenomen. Ook vindt men de opvatting verdedigd, dat alle angst angst voor het „niets” is (Heidegger, Sartre).
Het is aannemelijk te achten, dat de angst voor de dood een bijzonder geval is van de angst voor volkomen losgelaten zijn, angst in het niets gesteld te zijn. De uitdrukking, dat alle angst angst is voor het niets, is in die zin aanvaardbaar. In de psychiatrie is het vraagstuk over het wezen van de angst een der centraalste. De angst is in het ontstaan van de neurose en voor het verklaren van de symptomen uiterst gewichtig. (Zeer belangrijke beschouwingen hierover bij Freud in zijn werk Hemmung, Symptom und Angst). Voorts vindt men vrijwel in alle psychoses angstverschijnselen. Doch niet alleen voor de psychiatrie, ook voor de sociale psychologie is de kennis van de angst van het grootste gewicht. Hoe groot de rol is van al of niet bewuste angst bij het ontstaan van tal van sociale verschijnselen, is bij lange na niet voldoende onderzocht.
Ook in de godsdienstpsychologie zal het inzicht in de angst verdiept moeten worden. De opvatting dat alle godsdienst moet worden beschouwd als afweer van angst acht ik in vele gevallen onhoudbaar. Het is minstens zo waar, dat angst den mens belemmeren kan in zijn godsdienstige overgave.
PROF. DR H. C. RÜMKE
Lit.: Freud, Hemmung, Symptom und Angst (1926); Goldstein, Der Aufbau des Organismus; Meerloo, Wortels en vertakkingen van het angstphaenomeen.