Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KLIEREN

betekenis & definitie

(1, geneeskunde) zijn organen, die speciale stoffen afscheiden. Men noemt het afscheidingsproduct secreet, wanneer het in lichaamsprocessen gebruikt wordt (bijv. darmsappen) en excreet wanneer het een eindproduct is, dat uit het lichaam verwijderd wordt (bijv. urine).

De scheiding tussen secreet en excreet is echter niet steeds scherp door te voeren. Klieren zijn van epitheliale oorsprong (z epitheel) en variëren ten zeerste in bouw. De eenvoudigste klieren zijn de slijmafscheidende kliercellen in darmkanaal en luchtwegen, die liggen te midden van gewone epitheelcellen. Meestal vormt het epitheel instulpingen, die uitgroeien tot vertakte of onvertakte buizen, aan het eind waarvan zich het secreetafscheidende weefsel bevindt. De rest der buizen dient dan om het secreet naar buiten te leiden. Bij samengestelde klieren is er één hoofduitvoergang waarin de verschillende vertakkingen uitkomen bijv. de borstklier. De klieren kunnen haar uitvoergang hebben naar het uitwendig lichaamsoppervlak (zweet- en talgklieren) of naar inwendige organen (lever, pancreas e.a.). Behalve deze klieren met een uitvoergang kent men ook klieren zonder uitvoergang. Haar producten, hormonen, worden direct aan de bloedbaan afgegeven (z ook endocriene klieren). Sommige klieren bezitten zowel inwendige als uitwendige afscheiding zoals de geslachtsklieren en de alvleesklier. Van geheel andere bouw en afkomst zijn de lymphklieren (z lymphe).A. WESSELIUS-DE CASPARIS

(2, plantkunde) noemt men cellen of celgroepen, die zich van het omringende weefsel onderscheiden door de afscheiding van bepaalde vloeistoffen of vaste stoffen (z excretie en secretie). Men kan de klieren indelen naar de vorm en naar de afgescheiden producten.

Naar de vorm kan men onderscheid maken tussen uitwendige en inwendige klieren. Uitwendige klieren zijn steeds ontstaan uit cellen van de epidermis. Soms zijn ze nauwelijks te onderscheiden van de overige epidermiscellen, meestal vormen ze een haar met een kopvormige cel aan het eind. Soms is door deling deze kopvormige topcel tot een groepje van 2, 4, 8 of meer cellen ontwikkeld. De vorm van deze klierharen is af en toe typisch voor bepaalde families. Het secretieproduct wordt door de cel wand afgescheiden, doch kan daarbij de cuticula niet passeren, zodat het zich tussen celwand en cuticula ophoopt. Bij meercellige ingezonken klieren kan het voorkomen, dat het secretieproduct niet meer naar buiten of onder de cuticula kan worden afgescheiden, doch in de intercellulaire ruimten. Dergelijke klieren vormen dan de overgang naar de inwendige klieren, waar afscheiding in de intercellulairen regel is. De intercellulaire ruimte is omgeven hetzij door een laag normale cellen van het omringende weefsel, hetzij door een laag speciale kliercellen (epithelium). In bladeren vallen dergelijke klieren als lichte puntjes op (Sint Janskruid, Eucalyptus). In stengels zijn dergelijke klierholten vaak tot langgerekte gangen of kanalen gevormd, zoals de harskanalen in naaldhout, de gomgangen van Cycadeae enz.

De producten kunnen zich ook in de cellen (bijv. de vacuole) ophopen. Het bekendste voorbeeld hiervan zijn de melksapcellen, al kan men deze wellicht niet tot de eigenlijke klieren rekenen, daar immers het product niet wordt afgescheiden tenzij na verwonding. De hoog-visceuze of vaste stoffen, die in deze cellen ontstaan, kunnen nl. de celwand niet meer passeren. Zelden blijven dergelijke cellen individueel bestaan, meestal versmelten ze tot lange, vertakte reeksen, al of niet netvormig verbonden. Wanneer de tussenwanden hierbij oplossen, kunnen meterslange melkvaten ontstaan. De melksapcellen kunnen reeds in aanleg in de kiem aanwezig zijn. Ze kunnen echter ook door de cambiumactiviteit gevormd worden (sec. melksapcellen). Het zijn steeds levende cellen, die men aantreft bij de families der Euphorbiaceeën, Mora-

ceeën, Artocarpaceeën, Apocynaceeën en Asclepidiaceeën.

Men kan de klieren ook indelen naar de gevormde producten. In het eenvoudigste geval heeft men te doen met de afscheiding van water. Dergelijke klieren noemt men hydathoden. De passieve hydathoden zijn niet als klieren te beschouwen, laten alleen het water door, dat door de worteldruk omhoog geperst wordt. De actieve hydathoden daarentegen persen door eigen activiteit water naar buiten. Dit vindt men bijv. bij de meercellige haren van de tuinboon of bij de gemetamorfoseerde huidmondjes van de rogge. Meestal scheiden dergelijke hydathoden niet slechts zuiver water, maar ook zoutoplossingen af. Vooral bij zoutplanten kan de zoutconcentratie zeer hoog zijn. Na opdrogen van het water blijft het zout dan als kristalletjes achter. Een bekend voorbeeld van vochtsecretie vindt men ook in de zgn. waterkelken der Bignoniaceeën. Bij de insectenetende planten bevat het vocht ook eiwitsplitsende enzymen. Hier, evenals bij bloemen, vindt men ook dikwijls afscheiding van suikeroplossingen door zgn. honingklieren .

Zeer veel klieren scheiden aetherische oliën af. Dit zijn vluchtige koolwaterstoffen of derivaten hiervan, die door stoomdestillatie geïsoleerd kunnen worden. Zijn de gevormde stoffen van meer visceuze consistentie, dan spreekt men van slijmen of gommen. Halfvaste substantie, die door klieren wordt afgescheiden, noemt men hars. In al deze producten treft men derivaten van terpenen aan, dit zijn onverzadigde koolwaterstoffen van de samenstelling C10H16, C10H18 en C10H14 en hun zuurstofderivaten. Deze kan men afgeleid denken uit de elementaire bouwsteen isopreen die zelf nooit in planten is aangetroffen. Het melksap ten slotte, dat in de melkvaten wordt aangetroffen bij caoutchouc, guttapercha of balata, bevat polymere terpenen van het type (C5H8)x. Naast deze stoffen kunnen klieren nog talrijke andere verbindingen afscheiden zoals looistoffen,alkaloïden, vetten,enzymen enz.

DR. A. QUISPEL

< >