is de naam van een Westgermaanse stam, die aan de beide oevers van de Midden-Wezer, vooral aan de rechteroever, van de mond der Aller tot aan het Steinhuder meer, gevestigd was en ten N. de Chauchen en ten Z. de Cheruscen tot naburen had. Toen Germanicus in het jaar 16 na Chr. tegen de Cheruscen te velde trok, kwamen de reeds door hem onderworpen Angrivarii achter hem in opstand; maar zij werden weldra door Stertinius genoodzaakt om vrede te vragen.
Later door de Chauchen verdreven, veroverden zij het gebied der Bructeren, die tussen Lippe en Eems woonden. In de 4de eeuw gingen zij in de federatie der Saksen op. Hun naam is op dezelfde manier gevormd als Amsivarii, en betekent dus „de bewoners van het Anger-gebied.” Men heeft wel gemeend, dat hun naam zou voortleven in de gouw-naam Engern aan de Wezer, tussen West- en Oostfalen; intussen is dit gebied niet door de Angrivarii bewoond geweest.