Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Ambtsgeheim

betekenis & definitie

In de XVIIde Titel van Boek II van het Nederlandsche Wetboek van Strafrecht, handelend over schending van geheimen, stellen de artt. 272 en 273 straf op het opzettelijk bekendmaken van geheimen, welke men verplicht is te bewaren. De wet onderscheidt hierbij ambts- en beroepsgeheimen en stelt daarnaast hem strafbaar, die opzettelijk aangaande een onderneming van handel of nijverheid, bij welke hij werkzaam is of is geweest, bijzonderheden, waarvan hem geheimhouding is opgelegd, bekendmaakt, doch zij wijst de personen, op wie een geheimhoudingsplicht rust, niet nader aan.

Hierdoor bestaat er veel verschil van mening over de vraag wie zich op deze verplichting kunnen beroepen.Al is dit nergens geregeld, zo wordt toch deze geheimhoudingsplicht algemeen aangenomen voor den advocaat en den geestelijke, omdat deze personen, wanneer zij er zich niet op konden beroepen, hun werk niet naar behoren kunnen verrichten. Voor artsen, tandartsen, apothekers en hun assistenten, vroedvrouwen en notarissen vloeit de verplichting voort uit de eed, welke zij bij de aanvaarding van hun functie hebben af te leggen. De artt. 98, 372, 374, 374bis en 441 Sr. noemen een aantal gevallen, waarin de verplichting in een strafbepaling voor verschillende personen en ambtenaren is neergelegd. Voorts is deze plicht ook in vele wetten en wettelijke voorschriften, waarbij de sociale en belastingwetten een voorname plaats innemen, aan de daar genoemde ambtenaren opgelegd.

Met deze plicht hangt het verschoningsrecht voor het geven van getuigenis zowel in burgerlijke als in strafzaken, nauw samen. De artt. 19463 B.W. en 218 Sv. zeggen, dat zij, die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding zijn verplicht, zich van het afleggen van getuigenis kunnen verschonen, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd. Vertegenwoordigers van verschillende beroepen hebben in deze bepaling steun gezocht zich krachtens hun ambts- of beroepsgeheim aan het geven van getuigenis te onttrekken. Politie- en reclasseringsambtenaren, bankiers, accountants en journalisten hebben hiertoe pogingen aangewend. De rechter huldigt echter een beperkte opvatting van de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht. MR DR J. WIJNVELDT

Lit.: Blok-Besier, Het Nederlandsche Strafproces I, blz. 540 en vlg. (Haarlem 1925); Van Bemmelen-Van der Plas, Strafvordering, blz. 180 en vlg. (’s-Gravenhage 1940); SimonsPompe, Leerboek van het Nederlandsche Strafrecht, blz. 73 en vlg. (Groningen 1941).

< >