Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Adalbert stifter

betekenis & definitie

Duits dichter, schrijver en schilder (Oberplan, Boheemse Woud, 23 Oct. 1805 - Linz 28 Jan. 1868), wordt, na lange tijd van miskenning, pas in de 20ste eeuw als een der grootste dichters der Duitse letteren erkend. Zijn wereldbeschouwing wortelt evenzeer in het Duitse idealisme (vooral Goethe en Herder) als in het platoniserende katholieke humanisme van het Stiftsgymnasium te Kremsmünster, welks leerling hij was, en staat geheel los van de positivistische stromingen van zijn tijd.

Ook zijn aesthetisch credo geeft hiervan blijk: „Das Schone ist das Göttliche im Gewande des Reizes”. Gedragen door de overtuiging, dat één grote cosmische wetmatigheid („das sanfte Gesetz”) de natuurlijke èn de zedelijke werkelijkheid tot in haar schijnbaar nietigste verschijnselen beheerst, kenmerkt zijn werk zich door een verheven en gelijkmatige sereniteit, die nauwelijks doet bevroeden, welke tragisch-onstuimige krachten onder het gladde oppervlak werkzaam zijn. (De gangbare etikettering „litterair Biedermeier” is eenzijdig en misleidend.) Thematisch centraal is in zijn werk het ethische postulaat: overwinning van de hartstocht door rigoureus zelfbedwang, harmonische ontplooiing der persoonlijkheid, en daardoor ook der gemeenschap en der cultuur, door heldere rationaliteit van voelen en handelen.Aanvankelijk sterk romantisch beïnvloed (Jean Paul!), wendt hij zich in zijn verhalenbundels Studien I-VI (1844-’50) en Bunte Steine (1853: met hoogst belangrijk programmatisch voorwoord) af van het romantisch subjectivisme en belijdt een uitgesproken objectivistisch kunstideaal, dat zijn hoogste verwezenlijking vindt in de euphorische harmonie van zijn meesterwerk Der Nachsommer (1857) een „ontwikkelingsroman” waarin „ontwikkeling” geheel als organische en conflictloze zelfontplooiing wordt begrepen. In de historische roman (of wellicht juister: het epos) Witiko (1865-'67) onderkent Stifter zelfs in het bloedige gebeuren van geweld en verraad (Duits-Tsjechische politieke conflicten in de 12de eeuw) de door de Goddelijke voorzienigheid gewilde harmonie.

Vooral in zijn late werk is de vormgeving het tegendeel van kleurig realisme, zij wordt gekenmerkt door een toenemende en in de Witiko zelfs extreme neiging tot het algemeen-typische en epischmonumentale, dat zich o.a. uit in merkwaardige liturgische herhalingen, en door uiterste reducering van het feitelijke ten gunste van het wezenlijke. Hetzelfde geldt voor Stifter’s hoogst merkwaardige schilderkunst, die in wezen op problemen der moderne beeldende kunst vooruitloopt.

PROF. DR H. MEYER

Bibl.: Voorbeeldige histor.-crit. uitg. v. A. Sauer, F. Hüller en G. Wilhelm (1904 w.); daarnaast vele beknoptere uitg., o.a. Insel en Bong; Erzählungen in der Urfassung, hrsg. v. Max Stefl (Basel 1953).

Lit.: A. R. Hein, A. S. (1904; nieuwe bewerk. Wien 1952). E. Lunding, A. S. (Kobenhavn 1946); E. A. Blackall, A. S. (London 1948); G. Hohoff, A. S. (Düsseldorf 1949). Overzicht der omvangr. lit.: J. Körner, Bibliogr. Handb. d. dtschen Schrifttums (Bern 1949), blz. 411 w.; W. Rehm, Nachtsommer. Zur Deutung von Stifters Dichtung (1951); L. Hohenstein, A. St. (Bonn 1952).

< >