zeer verbreide Arabische naam, die Knecht Gods betekent, o.a. gedragen door:
Abdallah
den vader van den profeet Mohammed. Hij overleed volgens de traditie kort voor de geboorte van zijn zoon.
Abdallah ibn Abbas,
neef van den profeet Mohammed, geboren omstreeks 620 te Mekka en gestorven omstreeks 688, speelde een belangrijke rol onder de eerste Kaliefen en is vooral bekend als overleveraar van berichten over Mohammed (de zgn. Hadith), hoewel zijn betrouwbaarheid sterk in twijfel wordt getrokken.
Abdallah ibn al-Zoebair,
kleinzoon van den kalief Aboe Bekr en tegenkalief in de tijd der Omajjaden, van 68i tot 692. Na actief aan de grote veroveringen van de Islam, vooral in Afrika, te hebben deelgenomen, trad hij kort na Moe’awiya’s dood te Mekka als kalief op. Hier werd hij in 692, na een langdurige belegering, verslagen en gedood.
Abdallah ibn Jasin,
Mohammedaans godsdienstig leider, stichter van de dynastie der Almoravieden in het noord-westelijk gedeelte van Afrika. Ondersteund door Yahya, vorst van de tot de Sanhadja behorende Lemtoenastammen, bekeerde hij de daar nomadiserende Berberstammen en verwierf de naam van heilige. Een groot aantal volgelingen erkenden hem als hun geestelijk leider. Na zijn dood in 1059 werd zijn werk door zijn medestander Aboe Bekr voortgezet; een neef van dezen Aboe Bekr was de grote Almoraviedische veroveraar Joesoef ibn Tasjfin, die de stad Marrakesj stichtte.
De naam komt ook in Insulinde veel voor.
Abdoe’llah bin abd’el-kader Moensii
was een vooraanstaand Maleis auteur (± 1854), van vaderszijde van Arabische afkomst, geboren te Malakka. Toen deze stad door de Engelsen was ingenomen, kwam hij met vele hunner ambtenaren en andere vooraanstaande Westerlingen in aanraking (o.a. met Rallies); hij was hun als taalleraar, vertaler, tolk etc. behulpzaam. Zijn belangrijkste werk is een autobiografie (uitg. H. C. Klinkert, Leiden 1882), waarin hij vele interessante bijzonderheden over zijn tijd en tijdgenoten meedeelt; voorts o.a. Pelajaran Abdoe’llah, beschrijving van een reis van Singapore naar Kelantan (uitg. Klinkert, Leiden 1889). Hij had een open oog voor misstanden die (o.a. door wanbeheer der inheemse vorstjes) onder zij neigen volk bestonden en trachtte dit cultureel te verheffen.
Lit.: Tijds. v. Nederlandsch-Indië (1854, I, 73 en 297).