Het woord aanschouwing, als wetenschappelijke term, vindt zijn wortel in twee der betekenissen van het Duitse Anschauung. Een derde betekenis, uitgedrukt, bijv. in Welt-anschauung, dus zo iets als „samenvattende-mening-over” wordt in het Nederlands niet door aanschouwing, maar door beschouwing weergegeven (wereldbeschouwing).
We zullen de betekenis van dit verschil zo aanstonds toelichten. De eerste twee genoemde betekenissen hebben hun stempel ontvangen resp. door Kant en Pestalozzi.In de filosofie van Kant bekleedt aanschouwing een fundamentele plaats. Kennis is het verwerkt zijn van een aanschouwelijke inhoud in de vorm van het Begrip. Die inhoud wordt gegeven door de zintuigen, maar de gegevens der zintuigen (gewaarwordingen) zouden naar Kant’s mening een chaos vormen, als de geest ze niet in zijn vormen (categorieën) ordende. Omgekeerd zouden de categorieën lege schema’s zijn, als ze niet door gewaarwordingen gevuld werden, een inhoud kregen. Anschauungen ohne Begriffe sind blind, Begriffe ohne Anschauungen sind leer. Bij de zintuigen, die de gegevens der aanschouwing leveren, wordt allereerst gedacht aan de uitwendige (oog, oor, neus, huid etc.), maar Kant kent ook een „inneren Sinn” (orgaan-gewaarwordingen, eventueel emotioneel gekleurd).
Dit kennistheoretisch dualisme, waarop Kant’s gehele leer berust, kwam in botsing met het verlangen naar een monistische wereldbeschouwing bij zijn opvolgers, de school van het Duitse idealisme (z filosofie, nieuwere). De wereldrede, waarvan de menselijke geest een sprankje is, heeft het Al voortgebracht, zij levert dus èn vorm èn inhoud van alle kennis, aanschouwing kan niet iets zijn, wat de geest van buiten de geest gegeven is, de term aanschouwelijke gegevens is in diepste zin misleidend. Deze leer het meest consequent doorgevoerd te hebben, is de verdienste van het zgn. critisch idealisme der Marburgse school, (Hermann Cohen, Natorp; z filosofie, nieuwere). Voor Cohen zijn er geen aanschouwelijke gegevens, die de geest van elders zou ontlenen, hij schept ze zelf; vandaar dat wetenschap, zuiver constructief, wordt: het ordenen en samenhangend rangschikken van de eigen rijkdom. Het ideaal der wetenschap wordt construerende wiskunde, ook de natuurwetenschap wordt, als mathematische physica, daartoe herleid. De verschillen, die in de wetenschappen bestaan, danken hun herkomst niet aan verschillen in het aanschouwelijke materiaal, maar aan de methode, die door de geest op verschillende wijzen wordt toegepast. In de 20ste eeuw komt tegen deze gehele zienswijze een sterke tegenstroming op in het critische realisme.
Voor Pestalozzi is aanschouwing in aansluiting aan zijn paedagogische voorgangers (z paedagogiek, geschiedenis der), de tegenstelling tot zuiver verbale kennis; is de laatste kennis van de naam van iets, zonder de zaak zelf, dan is de eerste de zaak-kennis, die echter bij Pestalozzi nooit volledig wordt gedacht zonder opname in het verband der Taal. Men ziet de nauwe samenhang met Kant’s opvatting, maar met een duidelijke nuance in het gebruik. Aanschouwelijke kennis is dus voor Pestalozzi „wezenlijke” kennis, geenszins alleen kennis door uiterlijke zintuigen verkregen, nog minder in het bijzonder kennis door passief „kijken-naar” opgedaan. In het bijzonder legt Pestalozzi gewicht op innerlijke aanschouwing van schoonheid, goedheid, vroomheid, liefde, d.w.z. de grote sentimenten, die niet slechts woorden mogen blijven, maar met een wezenlijke inhoud, een echte doorleving moeten worden gevuld. Van deze fundamentele opvattingen van Pestalozzi heeft echter de 19de- eeuwse paedagogiek en didactiek heel weinig begrepen, men heeft meer en meer in de plaats van Pestalozzi’s „aanschouwelijke” d.i. wezenlijk doorvoelde, intuïtief-gegrepen kennis, de visuele kennis gesteld, die men door passief kijken verkrijgt. Bovenal in Nederland is dit geschied, mede in verband met de omstandigheid, in de aanvang van dit artikel genoemd, dat het analogon van het Duitse Anschauung, in de zin van overtuiging, mening, oordeel, in het Nederlands niet met aanschouwing, maar met beschouwing wordt weergegeven. Deze misvatting omtrent het beginsel van aanschouwing en aanschouwelijkheid heeft zelfs geleid tot allerlei spitsvondige onderscheidingen in de didactische theorie en tot merkwaardige voorschriften en gedragingen in de onderwijspractijk, die thans wel tot het verleden behoren, evenwel zonder dat men heel veel nader gekomen is tot de realisatie van wat Pestalozzi wèl bedoelde. Als een merkwaardig uitvloeisel van de genoemde misvatting mag de strijd genoemd worden die in de eerste jaren der 20ste eeuw ontbrandde, naar aanleiding van een poging van ds Sikkel, om het Woord als beginsel der Christelijke school te stellen tegenover de Aanschouwing als beginsel der Openbare School (z schoolstrijd).
Eerst in de 20ste eeuw is de psychologie van het Denken der zgn. Würzburger school begonnen met nauwkeurige experimentele onderzoekingen over de rol van aanschouwing (Voorstelling) en begrip in het op een doel gerichte denken. Gebleken is, dat terecht door Kant en Pestalozzi werd aangenomen dat zinvol denken niet mogelijk is, zonder een grondslag van aanschouwelijkheid. Maar anderzijds behoort het geoefend denken zich door de taal en haar schema’s los te maken van het verwijlen in de aanschouwing; geschiedt dit niet, dan wordt het denken gehinderd en geremd, ten slotte tot stilstand gebracht. Pestalozzi’s opvatting omtrent samenhang van aanschouwing en taal blijkt dus op juiste intuïtie te berusten; de in onderwijskringen nog wel verkondigde mening, die ook een groot deel van de didactiek (rekenonderwijs) nog beïnvloedt, dat nl. „het onderwijs niet aanschouwelijk genoeg kan zijn”, berust daarentegen op een ernstige en in de practijk gevaarlijke dwaling.
Een zeer eigenaardige versterking van het aanschouwelijk element in het waarnemingsleven hebben bij andere experimenteel-psychologische onderzoekingen E. R. Jaensch en zijn medewerkers ontdekt. Dit heeft aanleiding gegeven tot de studie van het verschijnsel der Eidetiek.
PROF. DR PH. KOHNSTAMM
Lit.: C. B. Spruyt, Geschiedenis der Wijsbegeerte; B. J. H. Ovink, De zekerheid der menschelijke kennis; Ph. Kohnstamm, De grondslag der paedagogiek bij Pestalozzi (In Individu en-Gemeenschap z. j., Den Haag); A. Willwoll, Über das Verhältnis von Anschauung und Denken im Begriffserlebnis (In Beiträge zur Problemgeschichte der Psychologie, Jena 1929).