Tot de merkwaardigste mannen, die dezen naam hebben gedragen, behooren:
Apollonius van Rhodus , ook wel Apollonius de Oudere van Alexandria genaamd. Hij was een beroemd Grieksch dichter en redenaar en werd geboren te Alexandria, volgens anderen te Naucrates, omstreeks het jaar 240 vóór Chr. en genoot het onderwijs van Callimachus. Te Rhodus hield hij redevoeringen , maar hij keerde later terug naar Alexandria, waar hij eene aanstelling ontving bij de bibliotheek. Zijn voornaamste geschrift, “Argonautica” genaamd en in 4 boeken verdeeld , getuigt meer voor zijn ijver en geleerdheid , dan voor zijn dichterlijk genie, maar het werd voorheen veel gelezen en er zijn onderscheidene seholiën (verklaringen) over geschreven. P. Terentius Varro gaf er eene Latijnsche vertaling van, Valerius Flaccus eene navolging, en Maxianus eene overzetting in 5608 jamben. Het is het eerst door Joh. Lascaris (1496) te Florence en later bij herhaling uitgegeven. Behalve dat epos schreef hij epigrammen, van welke in de Grieksche Anthologie één voorhanden is, dat op Callimachus vervaardigd en door dezen met een scherp geschrift,“Ibis” genaamd, beantwoord werd. De overige geschriften van dezen Apollonius zijn verloren gegaan.
Apollonius van Perga, bijgenaamd de meetkunstenaar. Hij was in zijn tijd een van de scherpzinnigste beoefenaars der meetkunde. Hij werd in het midden der 3de eeuw vóór Chr. te Perga in Pamphylië geboren en ontving zijne opvoeding aan de Alexandrijnsche school. Hij leefde onder de regering van Ptolemaeus Philopator en verwierf zich als beoefenaar der meetkunde door zijn onderwijs en door zijne geschriften grooten roem. De leer der kegelsneden onderging door hem eene belangrijke hervorming. Van zijn werk, dat hierover handelt en in de Grieksche taal werd opgesteld, zijn slechts de eerste 4 boeken in het oorspronkelijke voorhanden; de volgende 3 bezitten wij in eene Arabische vertaling, en het 8ste is verloren geraakt. Een en ander is uitgegeven door Gregory en Halley (Oxford 1710).
Apollonius van Tralles. Deze was op laatstgenoemde plaats in Cilïcië geboren. Hij leefde in de 3de of 4de eeuw vóór Chr. en is met zijn broeder Tauriscus als beeldhouwer beroemd, vooral als vervaardiger van den stier van Farnese, die te Napels bij de kostbare gewrochten der Oudheid wordt bewaard.
Apollonius, een veldheer van den Syrischen koning Antíochus Epíphanes. In het jaar 168 vóór Chr. trok hij met 20 000 man bij wijze van vreedzaam verdrag binnen de muren van Jeruzalem, maar hij overviel op den eerstvolgenden sabbath de Joden op de plaats des gebeds, doodde de mannen, verkocht de vrouwen en kinderen, offerde meer dan de helft der stad aan de vlammen en deed op de hoogte ten zuiden van den tempel eene sterke vesting verrijzen. Dat verraderlijk gedrag was oorzaak van een algemeenen opstand in Israël onder aanvoering van den priester Matathias, tegen wiens zoon, Judas Maccabéus genaamd, Apollonius in 166 vóór Chr. den slag en het leven verloor.
Apollonius van Tyana, een wijsgeer van de nieuw-Pythagorische school en tevens een toovenaar of wonderdoener. Hij werd door de vijanden van het Christendom niet alleen met Jezus vergeleken, maar zelfs boven dezen geplaatst. Reeds vóór zijn geboorte ontving zijne moeder in een droomgezigt de belofte van den Egyptischen god Proteus, dat deze zich in haren zoon in menschelijke gedaante vertoonen zou. Bij zijne geboorte — in den aanvang onzer jaartelling — schoot een bliksemstraal naast het kind ter aarde en toen weder omhoog zonder het te déren. Dat teeken was voor de burgers van Apollonia voldoende, om Apollonius voor een zoon van Zeus (Jupiter) te houden. Van zijne geboortestad Tyana in Cappadocië begaf zich Apollonius naar Tarsus in Cilicië , waar hij zich toelegde op de kennis der verschillende wijsgeerige stelsels van zijn tijd. Met hetzelfde doel bezocht hij Aegae. Op aandrang van Euxenus werd hij hier een aanhanger van de wijsbegeerte van Pythagoras en hij nam de ascetische voorschriften dezer secte met gestrengheid in acht, terwijl hij zich tevens ophield met toovenarij en geheime kunsten, en godspraken verkondigde in den tempel van Asclepios (Aesculapius). Zijn aanzien was zoo groot, dat zijne komst een oproer der Aspendiërs tot bedaren bragt.
Toen hij berigt ontving van den dood zijns vaders, keerde Apollonius, die pas den 20- jarigen ouderdom bereikt had, naar Tyana terug, zorgde voor de begrafenis, en schonk zijn erfdeel aan zijne broeders en aan de behoeftigen. Een brandende kennisdorst dreef hem naar de binnenlanden van Azië en zelfs naar Indië. Hier boeiden vooral de gymnosophisten en hun opperhoofd Jarchas zijne aandacht. Apollonius werd een ijverig aanhanger dier secte en zag zich ingewijd in al hunne verborgenheden. Des te vermeteler was na zijn terugkeer zijn optreden in Klein- Azië. Het volk vloeide van alle kanten bij één om zijne zedelessen en boetpredikatiën te hooren, die hij met wonderen en voorspellingen bevestigde, terwijl hij de wederspannigen met de straffe Gods bedreigde. Onder de regéring van Nero bevond hij zich te Rome. Ook hier ontbrak het hem niet aan bewonderaars, vooral toen hij door zijne goochelkunst velen in den waan bragt, dat hij dooden in het leven kon terugroepen. Evenwel moest hij op bevel des Keizers met alle andere wijsgeeren Rome verlaten.
Hij begaf zich naar Spanje, verwekte er onder zijne volgelingen een opstand tegen Rome, die spoedig gedempt werd, en zwierf vervolgens rond in Afrika, Beneden-Italië en Cilicië. Na den dood van Nero bezocht hij Rome ten tweeden male en werd er ingewijd in de Eleusinische geheimen. Door Egypte heen trok hij naar Ethiopië, naar de bronnen van de Nijl, verkeerde er met de gymnosophisten en reisde vervolgens door Klein-Azië wederom naar Rome, om zich hier te verdedigen tegen eene beschuldiging van Euphrates, dat hij deelgenomen had aan eene zamenzwering tegen Domitianus. Gedurende het proces werd hij — voorzeker door veelvermogende vrienden — naar elders gebragt, en men zeide, dat hij terzelfder tijd te Puteoli verschenen was aan zijne leerlingen Damis en Demétrius. Nadat hij nog vele jaren in Sicilië, Griekenland en Klein-Azië rondgezworven, velerlei lotgevallen verduurd en talrijke wonderen verrigt had, overleed hij te Ephese in het jaar 96 of volgens anderen in het jaar 110 na Chr. Velen beweren, dat hij te Lindus in den tempel van Pallas (Minerva) verdwenen is, en volgens anderen voer hij in den tempel van Dictyna (Diana) op Creta ten hemel, terwijl men hem in banden door de honden wilde laten verscheuren.
Dit verhaal heeft, in weerwil van vele verdichte bijmengselen, ongetwijfeld een geschiedkundigen grondslag, welke geenszins veroorlooft te betwijfelen, of de persoon van Apollonius wel ooit bestaan heeft. Sommige geleerden en schrijvers der kerkgeschiedenis zijn zóó ver gegaan. Er heeft inderdaad in de eerste eeuw onzer jaartelling zulk een dweeper en zedeleeraar rondgezworven, die door zijne reizen , lotgevallen, voorzeggingen, wonderwerken en goochelarijen groot opzien baarde. Dit wordt bevestigd door de tempels, altaren en standbeelden, die hem werden toegewijd. Zij verrezen na zijn dood in vele steden van Klein-Azië en Griekenland. Zelfs door munten of penningen is zijne gedachtenis bewaard gebleven, welke door de keizers Aurelianus en Caracalla en door Alexander Severus naast die van Abraham, van Christus enz. gehuldigd werd. Philostratus de Oudere (zie onder dien naam) beschreef op last van Julia, de gemalin van Septimius Severus, het leven van Apollonius in 8 boeken en men gebruikte dit boek om het reeds verspreide Christendom in minachting te brengen. De geschriften van Apollonius zijn verloren gegaan, daar de 85 brieven, welke zijne onderteekening dragen, vermoedelijk onecht zijn. Men vindt deze in de “Collectio epistolarum graecarum” (Venetië 1499, 1606) en in de werken van Philostratus door Olearius (Leipzig 1709).
Apollonius, een beroemd beeldhouwer te Athene. Hij was de zoon van Nestor en de vervaardiger van den Hercules-torso in het Vaticaan te Rome. Volgens sommigen leefde hij in den Christelijken tijd, terwijl anderen beweren, dat hij een tijdgenoot was van Phidias.
Apollonius Dyscolus (de Knorrige), ook wel de Jongere uit Alexandria genaamd. Hij was een taalkundige uit laatstgenoemde stad, waar hij omstreeks het jaar 163 na Chr. leefde. Hij schonk aan de spraakkunst het eerst een stelselmatigen vorm en verdiende hiermede den bijnaam van “Grammaticorum princeps.” Hij was te Bruchium, zijne geboorteplaats, opgevoed en begaf zich vervolgens naar Rome, waar hij als onderwijzer en schrijver grooten roem verwierf en zelfs de opmerkzaamheid van keizer M. Antoninus tot zich trok. Hij overleed te Alexandria. Zijn voornaamste geschrift handelt in 4 boeken over den bouw van de deelen der rede en is eerst door Aldus (Venetië 1495) en later bij herhaling uitgegeven, — het laatst door Becker (Berlijn 1817), die ook andere werken van Apollonius, bijvoorbeeld over het voornaamwoord, en over de voegwoorden en bijwoorden, heeft bezorgd.
Eindelijk vermelden wij Apollonius van Tyrus, den hoofdpersoon van een Griekschen roman, die in de middeleeuwen in nagenoeg al de talen van het Westen is overgebragt. Daarin worden de lotgevallen en avonturen verhaald van den Syrische koningszoon Apollonius vóór zijn huwelijk met de dochter van koning Alcistrates van Cyrene. Daarbij komen nog de ontmoetingen van zijne gade, die hij als eene schijndoode verloren heeft, en van zijne kuische dochter Tarsia, die door zeeroovers geschaakt en aan een Mytileenschen koppelaar verkocht werd. De hereeniging van al die van elkaâr gerukte personen is het bevredigend einde van dien roman. Het Grieksche origineel is verdwenen, maar daarvan bestaat eene oude Latijnsche vertaling in drie bewerkingen. Eéne van deze is door Welser uitgegeven (Augsburg 1595), eene andere is opgenomen in de “Gesta Romanorum,” en de derde staat in het “Pantheon” van Godfried van Viterbo. Spaansche, Engelsche, Fransche, Duitsche, Nederlandsche overzettingen zijn daarvan vervaardigd - de Nederlandsche (Delft 1493) vermoedelijk naar eene Duitsche -, en Shakspere heeft daaraan de stof voor zijn Pericles ontleend. Die roman is als volksroman vooral in Duitschland sterk verspreid geweest. Gabriël Contianus van Creta heelt omstreeks het jaar 1500 den Latijnschen tekst in Grieksche verzen overgebragt (Venetië 1534 enz.).