Bibliotheek, afkomstig van twee Grieksche woorden, die boek en bewaarplaats beteekenen, is in het algemeen eene verzameling van boeken tot bijzonder of algemeen gebruik. In de dagen der Grieksche vrijheid, toen de denkbeelden der geleerden in de openbare zamenkomsten der burgers werden medegedeeld en besproken, vindt men naauwelijks eenig spoor van private bibliotheken; slechts worden vermeld die van Euclides te Athene en van Polycrates te Samos, terwijl de meening, dat Pisístratus omstreeks het jaar 600 vóór Chr. de eerste openbare bibliotheek te Athene gesticht heeft, door sommigen wordt in twijfel getrokken.
Volgens de sage werd zij door Xerxes geroofd en naar Perzië gevoerd, maar later door Seleucus Nicanor aan de Atheners teruggegeven. Toen de zon der Grieksche vrijheid was ondergegaan, werd de Grieksche beschaving naar Azië, Egypte en Italië overgebragt, en men zocht haar te behouden door het aanleggen van bibliotheken. Behalve de boekerij van Aristóteles, die door Sulla naar Rome werd gezonden en van den peripatetischen wijsgeer Theophrastus, vinden wij de prachtige bibliotheek van Pergamus vermeld, door Eumenes gesticht en door Antíochus de Groote verrijkt, en die te Alexandria in het muséum aldaar, die bij de verovering der stad door Caesar vernietigd, vervolgens door Antonius met de 200.000 rollen, die zich in den tempel van Serapis bevonden, hersteld, maar in 391 bij een oproer der Christenen gedeeltelijk, en in 641 bij de bemagtiging der stad door de Arabieren geheel en al verbrand werd.
Toen te Rome de lust tot beoefening der Grieksche letterkunde ontwaakte, werden er bibliotheken aangelegd door Aemilius Paulus, L. Sulla en M. Lucullus (54 vóór Chr.); die van laastgenoemde was ook voor het publiek opengesteld. De verzameling van Sulla werd het eigendom van zijn zoon, en deze deed haar plaatsen in het Pompejanum bij Putéoli, zoodat ook Cicero daarvan gebruik maakte. Het plan van Caesar, om eene bibliotheek te stichten, bleef wegens zijn vroegtijdigen dood onuitgevoerd. M. Terentius Varro en Cicero waren ijverige verzamelaars, maar de belangrijkste bibliotheek van dien tijd was in het bezit van T. Pomponius Atticus, die aan een groot aantal afschrijvers bezigheid verschafte. De eigenlijke stichter der openbare bibliotheken te Rome was Asinius Pollio, die in den tempel van de godin der Vrijheid eene boekverzameling deed plaatsen, welke op bepaalde uren van den dag geopend was voor het leeslustig publiek.
Ten tijde van Augustus, den bloeitijd der Latijnsche letterkunde, was het aanleggen van bibliotheken eene manie geworden, welke lang stand hield. Ieder voornaam Romein had in zijne woning en op zijne villa eene boekerij, waaraan de noodige bedienden, afschrijvers en voorlezers waren verbonden. Augustus zelf stichtte (33 vóór Chr.) eene bibliotheek in den Porticus Octaviae, welke in de dagen van Titus door de vlammen werd vernield. Later plaatste hij eene tweede verzameling in den tempel van Apollo op den Palatijnschen heuvel, die onder Cómmodus desgelijks door het vuur werd verteerd.
Ook de volgende Keizers beijverden zich, de bestaande boekerijen te verrijken of nieuwe aan te leggen. In de tweede eeuw bezaten Silius Italicus en Plinius de Jongere uitgebreide bibliotheken voor eigen gebruik, en op aanbeveling van laatstgenoemde opende keizer Trajanus eene aanzienlijke bibliotheek, Bibliotheca Ulpia genaamd. In de derde eeuw schonk de dichter Serenus Samonicus bij uiterste wilsbeschikking aan zijn leerling Gordianus eene boekverzameling, die 62.000 rollen telde. Men vermeldt, dat in de vierde eeuw te Rome 29 openbare bibliotheken bestonden, die door de aanzienlijkste Romeinen druk werden bezocht.
Bij de uitbreiding van het Christendom ontstond wel is waar een dweepzieke ijver tegen de overblijfselen der Heidensche letterkunde, zoodat vele bibliotheken vernield werden, maar tevens beijverden zich in lateren tijd de monniken, om in hunne stille cel door het afschrijven van de merkwaardigste lettervruchten der Oudheid deze te bewaren voor de volgende eeuwen. Te Constantinopel was eene aanzienlijke bibliotheek gesticht door Constantius en Julianus, doch hare 120.000 rollen werden onder de regering van Basiliscus door de burgers in brand gestoken, en men vermeldt, dat de boekerij, volgens de sage door Zeno aldaar geplaatst, door Leo de Isauriër (726) is vernield.
In het Westen hebben reeds in de 6de eeuw voorstanders van de beoefening der Oude letteren zich met de oprigting van bibliotheken bemoeid, zooals Cassiódorus, die in het klooster Vivarais oude en ziekelijke monniken met het afschrijven van handschriften belastte. Vooral de monniken der Benedictijner orde (zie Benedictijnen) hebben daarbij een grooten ijver aan den dag gelegd. Het klooster te Monte Casino verkreeg hierdoor eene uitgebreide boekerij. In Engeland bestonden er reeds vroeg in de kloosters te Kantelberg (Canterbury), Cambridge, York enz. Ook vele wereldlijke vorsten bemoeiden er zich mede, en Karel de Groote verwierf grooten roem door het stichten van kloosters met scholen en boekerijen. Zoodoende kwamen er tot stand te Hirschfeld, Reichenau, Regensburg en vooral te Corvey in Westfalen, vanwaar de handschriften gedeeltelijk naar de bibliotheek te Wolfenbüttel zijn overgebragt, alsmede te Fulda, waar Rhabanus Maurus een dozijn monniken met afschrijven bezig hield en zelfs in verre landen afschriften deed vervaardigen. — Te Tours stichtte Alcuinus eene boekverzameling, en niet lang daarna verrees er eene te St. Germain des Près, welke de grondslag werd der latere Koninklijke bibliotheek.
De zucht om boekerijen te stichten nam gestadig toe, meer dan de liefde tot de wetenschap. Paus Sylvester II deed in Duitschland en de Nederlanden boeken koopen, en de bibliotheek van St. Gallen overtrof in die dagen alle overige. Het aantal kloosterbibliotheken werd gestadig grooter, want nagenoeg in ieder klooster bevond zich een scriptorium of schrijfzaal. Na den aanvang der 14de eeuw ontstonden allengs de universiteits-bibliotheken; sommige van deze zijn, ouder, zooals die te Parijs, Oxford en Cambridge. In 1370 schonk keizer Karel IV aan de universiteit te Praag de eerste 114-handschriften, en die te Heidelberg verkreeg 4 jaren na hare stichting (1386) den boekenschat van Konrad von Geylnhausen, die zóó toenam, dat de curatoren in 1443 tot het stichten van een afzonderlijk gebouw moesten besluiten.
Toen de Grieksche geleerden na den val van het Byzantijnsche rijk in Italië eene wijkplaats vonden, herleefde vooral te Florence de studie der Grieksche letterkunde, zoodat hare voornaamste voortbrengselen met ijver werden afgeschreven en verzameld. Cosmo de Medici had in alle landen van Europa zijne agenten, die hem zóó ruim voorzagen van boeken, dat hij er meer dan 400 ten geschenke gaf aan het klooster San Marco, en daarenboven 3 boekverzamelingen aanlegde, die openstonden voor het publiek. Zijn kleinzoon Lorenzo zette het begonnen werk voort; hij kocht geheele boekverzamelingen, zooals die van Andronicus van Thessalonica, en zond geleerde mannen, zooals Johannes Lascaris en Angelus Politianus, naar het buitenland, vanwaar zij met een aantal kostelijke werken terugkeerden. Daardoor ontstond later de beroemde Bibliotheca Mediceo-Laurentiana. Een dergelijke ijver bezielde paus Nicolaas V, die omstreeks 5000 handschriften bijeenbragt en hiermede den grondslag legde voor de beroemde Bibliotheca Vaticana. In Hongarije deed Matthias Corvinus eene groote boekerij verrijzen; 30 bekwame schoonschrijvers, in Italië onderwezen, hielden zich aanhoudend bezig met hare uitbreiding, en zij kostte hem meer dan 30.000 ducaten. Die schoone verzameling is door de nederlagen zijner opvolgers verstrooid,. zoodat Lambeccius in 1665 bevond, dat er van de 50.000 boekdeelen slechts 400 waren overgebleven.
Met de uitvinding der boekdrukkunst nam een nieuw tijdperk voor de bibliotheken een aanvang. Hare stichting werd gemakkelijker en minder kostbaar. In den tijd der Hervorming vervielen vele kloosterbibliotheken aan burgerlijke en kerkelijke gemeenten. Keurvorst Frederik de Wijze van Saksen had reeds in 1502 te Wittenberg eene boekerij gesticht, die door de opheffing der kloosters aanmerkelijk verrijkt en vervolgens naar Jena verplaatst werd.
Dat voorbeeld, door Augustus van Saksen gevolgd, gaf aanleiding tot de opkomst der bibliotheek te Dresden. Ook in R. Katholieke landen, bijvoorbeeld te München en te Weenen, werden bibliotheken geopend. Te Oxford schiep T. Bodley de voortreffelijke Bibliotheca Bodleiana, evenals Barberini te Rome en Mazarin te Parijs.
De Dertigjarige oorlog vernietigde onderscheidene boekverzamelingen, bijvoorbeeld die te Heidelberg, vanwaar de kostbaarste handschriften, na de inneming der stad door Tilly, naar het Vaticaan te Rome werden gezonden; toch zijn in dien tijd ook nieuwe bibliotheken ontstaan, zooals de Wolfenbüttelsche. In de voornaamste hoofdsteden werden de bibliotheken door de zorg der vorsten gestadig uitgebreid, en in Denemarken heeft Frederik III (1648 tot 1670) zich grooten roem verworven door de stichting eener uitgebreide bibliotheek te Kopenhagen, terwijl in lateren tijd Christiaan VI de bibliotheek der universiteit na een noodlottigen brand vernieuwde. In 1753 werd door Sir Hans Sloane de grondslag gelegd voor het Britsch Muséum te Londen, — czaar Alexei (1648 tot 1675) stichtte te Moskou de Bibliotheek der Synode, welke bij het afbranden dier stad gedeeltelijk vernietigd werd, en zelfs waren er Sultans, die zich beijverden, om in eenige moskeeën boekverzamelingen aan te leggen.
Vooral is het aantal openbare boekerijen groot in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika; men telt er vele duizende, en terwijl de bestaande worden uitgebreid, verrijzen er telkens nieuwe, die bij belangstellende personen krachtigen steun vinden.
In ons Vaderland hebben wij — behalve tal van aanzienlijke particuliere boekerijen — de belangrijke Koninklijke Bibliotheek te ’s Hage, waar zich, behalve de talrijke gedrukte boeken, meer dan 2000 handschriften bevinden, de Bibliotheek der Universiteit te Leiden, desgelijks met belangrijke manuscripten, de Bibliotheek der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden, de Bibliotheek van Teyler’s stichting te Haarlem, de stedelijke bibliotheek te Amsterdam, te Haarlem, Leeuwarden enz. Bij de meeste echter ontbreken de noodige middelen tot eene behoorlijke uitbreiding.
De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen heeft zich sedert haar bestaan beijverd om volksbibliotheken op te rigten in de departementen, ten einde door het verschaffen van degelijke lectuur volksverlichting te bevorderen. Voorts getroosten vele onderwijzers der scholen van lager onderwijs zich de moeite, om ten behoeve hunner leerlingen schoolbibliotheken aan te leggen, die door geringe bijdragen van de jeugdige lezers in orde gehouden en uitgebreid worden.