Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Alva

betekenis & definitie

(Ferdinand Alvarez van Toledo, hertog van), een bekwaam Spaansch veldheer en staatsman, opperbevelhebber van het Spaansche leger en alvermogend minister onder Karel V en Philippus II van Spanje, werd in 1508 uit een aanzienlijk geslacht geboren. Toen zijn vader, Garcias van Toledo, admiraal der Spaansche vloot, in een zeeslag tegen de Mooren gesneuveld was (1510), werd hij opgenomen in het huis van zijn grootvader Frederik van Toledo, een gestrengen, ruwen en ervaren krijgsman, die den knaap eene hardvochtige opvoeding gaf en niets verzuimde, om hem tot een uitstekend staats- en krijgsman te vormen. Reeds op 16-jarigen leeftijd nam Alva als officier deel aan den oorlog tegen de Franschen.

Hij onderscheidde zich hij elke gelegenheid door koele onverschrokkenheid en stalen moed. In den slag bij Pavia (1525), in Hongarije, in den strijd tegen de Turken, bij de krijgstogten van Karel V tegen Tunis en Algiers, en in Provence hij de belegering van Marseille gaf hij blijken van zijne dapperheid en van zijn talent als aanvoerder. Gedurig verwierf hij op het slagveld een hoogeren rang; met zijn 26ste jaar was hij generaal, met zijn 30ste opperbevelhebber van het Keizerlijk leger. Alva genoot weldra het volkomen vertrouwen van Karel V. In den tweeden oorlog van dezen tegen Frankrijk verwierf hij nieuwe lauweren — vooral zijne verdediging van Perpignan (1542) is beroemd. Daarna (1546) volgde hij den Keizer, om het Smalkaldisch verbond (zie onder dat woord) te vernietigen. Als aanvoerder van het leger en als minister was hij de ziel van alle ondernemingen; hij onderwierp de Protestantsche steden van Zuid-Duitschland, tuchtigde den hertog Ulrich van Würtemberg en bezorgde Karel de zegepraal in den slag bij Mühlberg (1547). Hij was voorzitter van den krijgsraad, die den krijgsgevangen keurvorst Johann Friedrich van Saksen ter dood veroordeelde; hij drong aan op eene onmiddellijke voltrekking van dat vonnis en ried den Keizer af, het keurvorstendom te schenken aan Maurits van Saksen. Zijn voorstel, om het lijk van Luther in de slotkerk te Wittenberg op te graven en te verbranden, doet hem kennen als een godsdienstigen ijveraar en dweeper. Hij begaf zich vervolgens naar Spanje, om bij het bestuur der binnenlandsche aangelegenheden den infant Philippus ter zijde te staan. In het jaar 1550 keerde hij naar Duitschland terug, ten einde Karel V behulpzaam te wezen bij het plan, om aan zijn zoon de Roomsche Koningskroon te verschaffen. Onverrigter zake keerde hij met Philippus naar Spanje terug, maar de rampspoedige gebeurtenissen in Duitschland en de oorlog tegen Hendrik II van Frankrijk (1552) vorderden wederom de tegenwoordigheid des Hertogs bij het Keizerlijk leger. Te vergeefs belegerde hij Metz; de gestrenge winter noodzaakte hem tot den aftogt. Ook de veldtogten van 1554 en 1555 bragten geene beslissing en wierpen een twijfelachtig licht op zijn roem als veldheer. Eene gruwelijke verwoesting der grensgewesten was de eenige belangrijke gebeurtenis. Toen de oorlog na de troonsbeklimming van Philippus II op nieuw uitbarstte, trok Alva aan het hoofd van een talrijk leger naar Italië en naar den Kerkelijken Staat, waar hij de Franschen versloeg, die zich met de Pauselijke troepen vereenigd hadden. Na de nederlaag der Franschen bij St. Quentin ontruimden hunne troepen den Kerkelijken Staat, en op bevel van Philippus sloot Alva vrede met den Paus, waarbij hij niet alleen alle veroveringen teruggaf, maar ook een pelgrimstogt naar Rome volbragt, om boete te doen voor zijn inval in het rijk van den Heiligen Vader. Ook de vrede met Frankrijk kwam in 1559 te Chateau-Cambresis tot stand.

Vooral heeft Alva zich berucht, gevreesd en gehaat gemaakt in ons Vaderland. Toen hier bij onze vrijheidlievende vaderen de opstand tegen Spanje was uitgebroken, toog de Hertog herwaarts met 20.000 man geharde troepen en met een stoet dweepzieke monniken, om de ketterij te vernietigen. Te Brussel ingehaald, toonde hij er aan de Landvoogdes, Margaretha van Parma, zijne volmagt, die zoo onbeperkt was, dat deze laatste in 1568 haar bewind nederlegde. Als onbepaald gebieder over het goed en bloed der ingezetenen, trad hij op met al de kracht van zijne onverbiddelijke wreedheid. Weldra vielen de hoofden van Egmond en Hoorne en van andere Nederlandsche edelen. Om de opstandelingen te straffen, stelde hij den “bloedraad” in, die uit 12 onmenschelijke, hebzuchtige dweepers was zamengesteld, waarbij Alva in den beginne zelf het voorzitterschap waarnam, — eene betrekking, die vervolgens aan een Spanjaard, Juan de Vargas, werd toevertrouwd. Door het vonnis van die regtbank, welke geen hooger beroep toeliet, werden duizenden van allerlei stand, ouderdom en geslacht gedood. Alva beroemde er zich op bij zijn heengaan, dat in de Nederlanden op zijn last 18.000 menschen door beulshanden om het leven waren gebragt. Deze gruwelen en die, welke zijne soldaten onder zijne toelating bedreven, bragten onze voorouders tot vertwijfeling, en toen Willem I, prins van Oranje (zie onder dien naam) tot de grenzen naderde met een klein leger, dat hij in Duitschland vergaderd had, schaarden zij zich in grooten getale onder de banier der onafhankelijkheid. Wel behaalde Lodewijk van Nassau de overwinning bij Heiligerlee (1568, maar hij werd kort daarna bij Jemmingen deerlijk geslagen, terwijl Willem van Oranje, die in Brabant was doorgedrongen, door Alva genoodzaakt werd, om zonder het leveren van een veldslag terug te trekken. Hierna hield de Hertog een zegepralenden intogt in Brussel en koelde zijne woede nog erger dan te voren aan het ongelukkig volk. Dit moest ter zijner eer te Antwerpen een koperen standbeeld oprigten, en telkens verordende hij nieuwe belastingen, om de ketters te vernederen en tot onderwerping te dwingen. Hij eischte den tienden penning van alle koopwaren zoo vaak die verkocht werden, den twintigsten van alle onroerende goederen bij verandering van eigenaar, en den honderdsten van de waarde van alle in Nederland aanwezige bezittingen en goederen. De hardvochtigheid, waarmede al die belastingen werden ingevorderd, joeg alle Nederlanders zonder onderscheid van stand en geloof tegen hem in het harnas. Het noorden greep met kracht naar de wapenen, en de opstand verspreidde zich over het land als een loopend vuur. De Briel werd ingenomen door de Watergeuzen en het aanbreken van het morgenrood der vrijheid vervulde de verdrukten met moed en hoop. De Spanjaarden moesten weldra veiligheid zoeken in versterkte plaatsen, en eerlang waren, gesteund door het beleid van den grooten Zwijger, geheel Zeeland en Holland, met uitzondering van de steden Middelburg en Amsterdam, van het Spaansche juk bevrijd. Willem van Oranje drong met 20.000 man door tot Luik in Brabant en veroverde de steden Mechelen, Dendermonde en Oudenaerde, maar stootte voor Bergen het hoofd, waarna geheel Brabant weder in handen viel van Alva, terwijl de steden Zutphen, Naarden en Haarlem door zijn zoon, Frederik van Toledo, werden ingenomen. Laatstgenoemde moest echter het beleg van Alkmaar opgeven.

Intusschen zag Alva zijn leger op onzen moerassigen bodem door koude, ziekte en gebrek langzamerhand wegsmelten. De Spanjaarden waren den strijd moede tegen een volk, dat vrij wilde zijn; zij begonnen te morren en te muiten, en Alva vroeg vruchteloos versterking. De Hertog zag zich genoodzaakt, zijn ontslag te vragen. Hij ontving het en werd door Philippus II tot stadhouder van Milaan benoemd. Met den vloek der Nederlanders beladen, spoedde hij zich naar Madrid, waar hij zich met al de fierheid van een overwinnend veldheer vertoonde. Spoedig ondervond hij de ondankbaarheid van zijn Koning, die hem naar zijne landgoederen verbande. Weldra echter werd hij teruggeroepen, om Portugal te helpen veroveren. Als opperbevelhebber des legers gaf hij nieuwen glans aan zijn vroegeren roem. Hij versloeg de Portugezen en veroverde Lissabon. Ook hier schijnt de gestrenge krijgsman beter voor zijne soldaten dan voor het heil der ingezetenen te hebben gezorgd, zoodat hij door Philippus II ter verantwoording werd geroepen. Alva overleed niet lang daarna, den 11den December 1582, in de hoofdstad van Portugal, en volgens sommigen bestaat er grond voor het vermoeden, dat hij vergiftigd werd.

Alva was geen wreedaard, doch zijne hardvochtige opvoeding had hem ontoegankelijk gemaakt voor het mededoogen. Hij was opgewassen te midden der gruwelen van den oorlog en zag zijn ketterhatenden godsdienstijver aangeblazen door de dweepzieke monniken, die hem omringden. Het is derhalve geen wonder, dat hij de onmenschelijke bevelen van zijn fanatieken meester in ons Vaderland getrouw heeft ten uitvoer gebragt. Ongetwijfeld behoort hij tot de grootste veldheeren zijner eeuw. Hij wordt beschreven als groot van gestalte, trotsch van houding, holoogig en schrikwekkend van gelaat.