Onder dezen naam vermelden wij:
Philippus, een der discipelen van Jezus. Hij was geboren te Bethsaïda. Volgens de overlevering verkondigde hij het Evangelie in Phrygië en Scythië en stierf omstreeks het jaar 80 te Hiërapoolis den marteldood. Zijn gedenkdag is in de R. Katholieke Kerk gesteld op den 1sten Mei en in de Grieksch-Katholieke op den 14den November. Onder de apocryphe boeken heeft men een „Evangelium Philippi”, — „Aeta Philippi”, — en „Acta Philippi in Hellade”.
Zijn naamgenoot, die den Ethiopischen hoveling doopte, was een der zeven diakenen van de Christelijke gemeente te Jerusalem.
Koningen van Macedonië,, namelijk:
Philippus I, een zoon van Argaeus. Hij regeerde van 644 tot 640 vóór Chr.
Philippus II, den grondlegger der grootheid van zijn Rijk. Hij was de vader van Alexander de Groote en een zoon van Amyntas II en Puridice. Hij aanschouwde het levenslicht in 382 vóór Chr., en toen zijn broeder Alexander, bijgestaan door den Thebaanschen veldheer Pelópidas, den troon beklommen had, werd hij door dezen in 369 als gijzelaar naar Theben gebragt, waar hij in het huis van Pammenes leefde en zich oefende in Grieksche kunst en wetenschap. In 366 keerde hij naar Macedonië terug, voerde er sedert de troonsbeklimming van zijn broeder Perdiccas het bewind over een klein vorstendom, en aanvaardde na den dood van laatstgenoemde het bewind (360) ten behoeve van zijn minderjarigen neef Amyntas III. Niet gunstig was in die dagen de staat van zaken. De Illyriërs maakten zich gereed tot een inval en de grenzen werden door de Paeoniërs verontrust, terwijl hem in het binnenland Pausanias, ondersteund door de Thraciërs, en Argaeus, geholpen door de Atheners, van de heerschappij zochten te berooven. Hij wist de Thraciërs en de Atheners door geschenken aan zijne zijde te brengen, en bragt aan de Illyriërs eene nederlaag toe, waardoor hij hen noodzaakte, afstand te doen van al hunne veroveringen. Nu beijverde hij zich, de aanzienlijken des lands tot zijne vrienden te maken, doordien hij hen uitnoodigde naar zijn Hof, hen door eerambten en waardigheden aan zijne dienst verbond en hen door kennis en beschaving veredelde.
Uit die aanzienlijken koos hij zijne lijfwacht en zijne officieren voor het opnieuw georganiseerde leger, dat uit eene voortreffelijke ruiterij, den vermaarden phalanx en een aantal ligt gewapenden bestond. Daardoor verwierf hij de volksgunst en alzoo de kroon, en hij toonde zich tevens een uitmuntend veldheer en staatsman. Zijn karakter was een zamenstel van de grootste tegenstrijdigheden: hij was grootmoedig en welwillend jegens zijne vrienden, aangenaam in den omgang, vervuld met eerbied voor de Grieksche beschaving, dapper en volhardend in den strijd, maar tevens achterdochtig en wantrouwend, wraakzuchtig en onmenschelijk in zijn toorn, teugelloos en ruw bij zijne gastmalen. Zijn doel, de verovering van Griekenland en het verwerven der wereldheerschappij, zocht hij langs omwegen en door list te bereiken. Terwijl hij de Atheners door de verzekering zijner vriendschap misleidde, bezette hij Amphipolis, vervolgens Potidaea en Pydna en schonk laatstgenoemde stad aan de Olynthiërs, die hij daardoor tot zijne bondgenooten maakte, — voorts nam hij de goudwasscherijen aan de Pangaeus in bezit en stichtte hier de stad Philippi. Terwijl Hellas door burgeroorlogen geteisterd werd, veroverde hij de Atheensehe eilanden Imbros en Lemnos. In Thracië verwoestte hij de stad Methone en verdeelde haar gebied onder zijne soldaten. Hier verloor hij door een vijandelijken pijl één zijner oogen.
Door de Thessaliërs in den oorlog tegen de Phocaeërs gewikkeld, deed hij in 353 een inval in Thessalië, moest er aanvankelijk in 2 veldslagen het onderspit delven voor Onomarchus, maar bragt dezen in 352 eene beslissende nederlaag toe. De Atheners verhinderden hem echter dieper in Hellas door te dringen door op raad van Demósthenes de bergpassen van Thermopylae te bezetten, zoodat hij zich met Thracië moest vergenoegen. Zijn goud en de onderlinge naijver der Helleensche Staten dempten echter iedere krachtige poging der Grieken om ter handhaving der bedreigde vrijheid op te staan. In de aanzienlijkste steden van Griekenland en bepaaldelijk te Athene waren de redenaars en de aanzienlijkste burgers door Philippus omgekocht. Toen Olynthus zich weder met Athene verbond, veroverde hij deze stad door verraad en gaf haar prijs aan eene volslagene verwoesting (348). Hij sloot daarop met Athene den Vrede van Philócrates (346), doch wist de Atheensche gezanten door geld en beloften om te koopen, zoodat bij dien vrede eerst bezwoer, toen hij zich van de Thermopylae had meester gemaakt. Ook sloot hij de Phocaeërs daarvan uit, bezette in 346 hun land, verwijderde hen uit den Raad der Amphictyonen te Delphi en liet zich in hunne plaats daarin opnemen, zoodat hij grooten invloed verkreeg op het beleid der zaken in Griekenland. Door list en omkooperij knoopte hij betrekkingen aan met alle Grieksche steden, rokkende de Peloponnesiërs op tegen Sparta, bevestigde zijne heerschappij in Euboea en Thessalië en zocht Thracië geheel en al aan zijn schepter te onderwerpen, zoodat Athene hem in 339 op nieuw den oorlog verklaarde.
Te vergeefs belegerde Philippus Perinthus en Byzantium, en ook zijn veldtogt tegen de Scythen was niet voorspoedig. Reeds begon zijn aanzien te verminderen, toen de verdeeldheid der Hellenen en de loosheid zijner medestanders hem gelegenheid verschaften tot een nieuw en roemrijk wapenfeit. In den laatsten Heiligen Oorlog (339) werd hij door den Raad der Amphictyonen benoemd tot opperbevelhebber van het executie-leger, bestemd om Amphissa te tuchtigen, zoodat hij in Phocis viel en genoemde stad verwoestte, maar daarna ook tegen Elatea optrok en zich van deze plaats meester maakte. Nu eerst gelukte het Demósthenes den Atheners de oogen te openen voor de bedoelingen van Philippus, en onder de leiding van Athene kwam het Helleensch Verbond tot stand, het wel zich vol geestdrift in de bres stelde voor de vrijheid. De slag van Chaeronéa (2 Augustus 338) was echter rampspoedig voor de Grieken, terwijl Philippus na die zegepraal eene groote gematigdheid aan den dag legde. Alleen jegens de Thebanen, zijne afvallige bondgenooten, betoonde hij zich hardvochtig. Op de Nationale Vergadering te Corinthe (337), waar alleen de afgezanten van Sparta ontbraken, erkende men de hegemonie van Philippus over Griekenland en koos men hem tot opperbevelhebber in den oorlog tegen de Perzen.
Om de voorbereidselen tot den nieuwen strijd te bespoedigen, keerde hij naar Macedonië terug, maar werd te Aegae door Pausaniac, een soldaat der lijfwacht, die vruchteloos voldoening voor eene beleediging had gevraagd, op het huwelijksfeest van zijne dochter Cleópatra met Alexander, koning van Epirus, doorstoken. Hij overleed in den ouderdom van 74 jaren, nadat hij er 24 geregeerd had (336). Men vermoedde, dat Olympias, zijne eerste, maar door hem verstootene gemalin, Pausanias tot den moord had aangemoedigd. Zij had hem 2 kinderen geschonken, namelijk Alexander, later de Groote genaamd, en Cleópatra. Zijne tweede gemalin droeg desgelijks den naam van Cleópatra en was eene dochter van zijn veldheer Attalus. Ook zij werd met een zuigeling het slagtoffer van den haat van Olympias.
Philippus III, een zoon van Demetrius II. Hp was bij het overlijden zijns vaders (233 vóór Chr.) pas 4 jaar oud, zoodat eerst Antigonus Doson den troon beklom, dien hij in 221 opvolgde. Zoolang Aratus hem als raadsman ter zijde stond, regeerde hij met wijsheid en overleg, maar nadat deze door vergif uit den weg geruimd was, gedroeg hij zich als een dwingeland. In de eerste 5 jaren van zijn bestuur nam hij deel aan den oorlog der Achaeërs tegen de Aetoliërs, waardoor Macedonië zich weder tot eene zeemogendheid verhief. Hij gaf echter blijken van onberadenheid, toen hij in 215 met Hannibal een verbond tegen de Romeinen sloot, zonder hem met alle kracht te ondersteunen. De Romeinen bragten in Aetolië zijne vijanden in opstand en wisten van hunne overmagt op zee zulk een goed gebruik te maken, dat de inval van Philippus in Italië telkens vertraagd werd en eindelijk niet meer mogelijk was. Daarom sloot Philippus in 205 vrede met de Romeinen en trok in 203, verbonden met Antíochus de Groote, koning van Syrië, te velde tegen Egypte en tegen Attalus van Pergamum, maar werd in 202 door de vereenigde vloot zijner vijanden by Chios verslagen. Toen hij vervolgens den Thracischen Chersonesus veroverde, verklaarden de Romeinen, door Attalus en de Rhodiërs te hulp geroepen, hem op nieuw den oorlog (200).
Na den afval der Achaeërs stond hij alleen tegenover de Romeinen en hunne bondgenooten. Deze betoonden aanvankelijk geen grooten ijver, maar bragten in 197 onder T. Quinctius Flamininus den Koning bij Cynocephalae in Thessalië eene geduchte nederlaag toe. Hij moest toen vrede sluiten onder zeer harde voorwaarden, namelijk de Grieksche steden in Azië en Europa verlaten, zijne vloot uitleveren, zijn leger tot 500 man verminderen, 1000 talenten betalen en zich verbinden, om buiten Macedonië zonder verlof van den Romeinschen Senaat geen oorlog te voeren. Daardoor was de magt van Macedonië vernietigd en de heerschappij over Griekenland in de handen der Romeinen overgebragt. Gedurende den oorlog der Romeinen met Antíochus was Philippus de bondgenoot van eerstgenoemden, en deze stonden hem toe, zijn rijk ten koste van zijne naburen te vergrooten. Toen echter de Romeinen hem na hunne zegepraal op Antíochus op eene vernederende wijze beleedigden, peinsde hij op wraak en op de herstelling zijner vroegere magt, waartoe hij zijne inkomsten vermeerderde en zijn leger versterkte, maar hij stierf in 179 van verdriet over de door hem bevolene teregtstelling van zijn zoon en erfgenaam Demetrius, die door zijn onwettigen zoon Perseus ten onregte van verraad jegens zijn vader was beschuldigd.
Een Romeinsch Keizer, namelijk:
Marcus Julius Philippus, bijgenaamd Arabs. Hÿ was een Arabier van geboorte, afkomstig uit de Romeinsche kolonie Bostra in Arabia Trachonitis, wist zich tot praefectus praetorio te verheffen, gaf als bevelhebber blijken van groote bekwaamheid, stiet Gordianus III van den troon en werd daarop door het leger tot Keizer uitgeroepen (244 na Chr.). Om de volksgunst te verwerven, vierde hij in 248 met groote pracht het duizendjarig gedachtenisfeest der stichting van Rome. In 249 echter sneuvelde hij bij Verona in den strijd tegen Decius, aan wien de Pannonische legioenen de Keizerlÿke waardigheid hadden opgedragen.
Een Duitsch Koning, namelijk:
Philippus van Zwaben, jongsten zoon van keizer Frederik I Barbarossa en van Beatrix van Bourgondië. Hij was bestemd voor den geestelijken stand, ontving eene geleerde opvoeding en zag zich in 1191 tot bisschop van Würzburg gekozen. In 1192 echter, na den dood van zijn tweeden broeder, zeide hij de kerkelijke loopbaan vaarwel en verkreeg van zijn oudsten broeder, keizer Hendrik VI Tuscië en de nagelaten bezittingen van Mathilda in Italië, — voorts na het overlijden van zijn derden broeder Koenraad (1196) ook het hertogdom Zwaben, en trad in 1197 in het huwelijk met Irene, de dochter van den Griekschen keizer Isaak Angelus, die hem tot erfgenaam van zijn rijk benoemde, weshalve Hendrik VI, toen deze het voornemen had opgevat om zich ook van het Oost-Romeinsche rijk meester te maken, hem tot stadhouder daarvan benoemde. Gedurende den togt naar Sicilië vernam hij te Montefiascone den dood des Keizers en keerde aanstonds naar Duitschland terug. Nadat hij vruchtelooze pogingen had aangewend, om de stemmen der Rijksvorsten op zijn neef te vereenigen, dong hij zelf naar de Koninklijke waardigheid en werd den 6den Maart 1198 te Arnstadt gekozen en den 8sten September daaraanvolgende te Mainz gekroond. De partij der Welfen echter wilde de koninklijke waardigheid toekennen aan Otto van Brunswick, en deze erlangde grooten steun van paus Innocentius lIl.
De magt van Otto klom, doordien onderscheidene Vorsten zich aan zijne zijde schaarden, en Philippus werd in 1203 door het vereenigde leger der Bohemers, Saksers en Thüringers te Erfürt ingesloten. Hij ontsnapte echter met den Markgraaf van Meiszen, verjoeg de Bohemers uit Thüringen en wist door rijke geschenken en beloften den landgraaf Hermann van Thüringen en de meeste andere Vorsten weder aan zijne zijde te brengen. Na het behalen van onderscheidene overwinningen liet hij zich den 6den Januarij 1205 door den bisschop van Keulen op nieuw te Aken kroonen, veroverde Keulen in 1206, verzoende zich met den Paus, en knoopte — doch vruchteloos — onderhandelingen aan met Otto van Brunswijk. Hij stond gereed om zijn leger tot een nieuwen veldtogt bijeen te brengen, toen de pfalzgraaf Otto van Wittelsbach hem op den 21sten Junij 1208 te Bamberg door sluipmoord deed sneven. Dit geschiedde, naar men vermoedt, omdat Philippus weigerde zijne reeds vroeger hem toegezegde dochter aan den Pfalzgraaf ten huwelijk te geven.
Koningen van Frankrijk, namelijk:
Philippus I, een zoon van Hendrik I. Hij werd geboren in 1052, bij het leven van zijn vader gekroond en beklom den troon in 1060 onder de voogdijschap van den uitmuntenden Boudewijn van Vlaanderen. Na den dood van dezen aanvaardde de 15-jarige Koning zelf het bewind, mengde zich in den strijd, dien Boudewijn en Robert, zonen van Boudewijn V van Vlaanderen, voerden om de heerschappij, maar moest in 1071 bij Cassel voor laatstgenoemde het onderspit delven. Hij ondersteunde den opstand van den Engelschen prins Robert tegen zijn vader, Willem de Veroveraar, zoodat laatstgenoemde in 1087 een rooftogt naar Frankrijk ondernam. Alleen Willems dood redde Parijs van een wissen val. Door zinnelijkheid en traagheid had Philippus de toegenegenheid van zijne onderdanen reeds lang verbeurd, maar hij haalde zich de algemeene verachting op den hals, toen hij in 1092 zijn echt met Bertha van Vlaanderen ontbond en met Bertrade, de door hem geschaakte gemalin van graaf Fulco van Anjou, in het huwelijk trad. Hij werd dan ook bij herhaling in den ban gedaan. Na den dood van Bertha zag hij zich daarvan ontheven, maar hij moest zijn zoon Lodewijk (VI) als mederegent erkennen.
Philippus II Augustus, een zoon van Lodewijk VIl en van Alice de Champagne. Hij werd geboren den 25sten Augustus 1165, beklom in 1180 den troon en hield aanvankelijk met vastheid de teugels van het bewind. De oproerige vazallen werden beteugeld, en de Israëlieten in 1182 uit het rijk verdreven. Hij verfraaide Parijs en deed de steden des rijks door muren omringen. Hendrik II, koning van Engeland, die misbruik wilde maken van de minderjarigheid van Philippus en het bezit verwerven van een deel van Frankrijk, dwong hij tot eene overeenkomst. Daarna vergrootte hij zijn gebied met het graafschap Vermandois, dat hij in 1184 aan den Graaf van Vlaanderen ontrukte. Nadat zij hun twist hadden bijgelegd, vereenigden zich Philippus en Hendrik II tot een kruistogt, die echter eerst in 1190 onder Richard Leeuwenhart tot uitvoering kwam. Oneenigheid met Richard en ziekte bewogen Philippus, in 1191 naar Frankrijk terug te keeren.
Bij de tijding van Richard's gevangenschap deed hij een inval in Normandië en verkreeg bij den vrede van 1196 het landschap Vexin. Na den dood van zijne eerste gemalin, Isabella van Henegouwen, was hij in den echt getreden met Ingeborg, eene Deensche prinses, welke hij op verlangen van Agnes de Meran verstiet. De banvloek van den Paus noodzaakte hem echter in 1201, haar weder tot zich te nemen. Nadat Jan zonder Band in 1199 den Engelschen troon beklommen had, ondersteunde Phillippus de aanspraken van den jeugdigen hertog van Bretagne, die echter in 1202 door Jan vermoord werd. Philippus riep den moordenaar als vazal van Frankrijk tot verantwoording, verklaarde hem bij niet-verschijnen vervallen van zijn leen en veroverde tot aan 1204 geheel Normandië, Anjou, Maine, Touraine en Poitou. Toen in 1214 keizer Otto IV en de Graaf van Vlaanderen, als bondgenooten van Jan zonder Land, in Frankrijk vielen, werden zij den 27sten Julij bij Bouvines in een bloedigen slag door Philippus overwonnen.
In 1216 zond hij zijn zoon Lodewijk, aan wien de volkspartij in Engeland de kroon had opgedragen, met een aanzienlijk leger naar Engeland. Toen echter koning Jan inmiddels overleed, verklaarde het volk zich voor diens zoon Hendrik lIl, en de Franschen moesten in Mei 1217 Engeland ontruimen. Het gebied der Fransche kroon erlangde onder Philippus nagenoeg de dubbele uitgebreidheid. Hij gaf uitstekende wetten, verleende aan de gemeenten eene vrije regeling harer aangelegenheden, bragt de regtsbedeeling in orde, schafte de waardigheid af van groot-sénechal en bevorderde de verandering van het Hof der Pairs in een Koninklijk hooggeregtshof. Hij overleed te Nantes den 14den Julij 1223, en werd opgevolgd door zijn zoon Lodewijk VIII.
Philippus III, een zoon van Lodewijk IX. Hij werd geboren den April 1245 en bevond zieh met zijn vader te Tunis, toen hij in 1270 door den dood van dezen erfgenaam werd der kroon. Hij sloot daarop met den Dey een niet zeer eervollen vrede en keerde terug naar Parijs. In 1271 erfde hij het graafschap Toulouse en stond daarvan Venaissin af aan den Paus; ook leverde hij in 1279 het graafschap Agenois aan Eduard I, koning van Engeland. Om aan de zonen zijner zuster Blanca de erfopvolging in Castilië te bezorgen, voerde hij sedert 1276 met dit rijk een rampspoedigen oorlog. Niet voorspoediger was in 1285 zijn veldtogt naar Catalonië, om wraak te nemen over den Siciliaanschen vesper en Aragon te veroveren, hetwelk de Paus ten geschenke gegeven had aan zijn zoon. Zijne vloot leed de nederlaag en zijn leger moest aftrekken naar Perpignan, waar hij den 5den October 1285 van verdriet overleed. Hij was eerst gehuwd met Isabella van Arragon en daarna met Maria van Brabant, welke op de valsche beschuldiging, dat zij Lodewijk, den zoon van Isabella, had gedood, op zijn bevel werd omgebragt.
Philips IV de Schoone, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren in 1268 en beklom den troon in 1285, nadat hij in 1284 in het huwelijk was getreden met de jeugdige koningin Johanna van Navarre, weshalve hij ook den titel voerde van Koning van Navarre. Zijn oorlog tegen Aragon eindigde in 1291 met een verdrag. Gebruik makende van een twist van Normandische en Engelsche matrozen, riep hij in 1294 koning Eduard I van Engeland op, om als zijn vazal voor bet Parlement te verschijnen, en toen daaraan geen gehoor gegeven werd, veroverde hij het landschap Guienne en deed in 1297 een inval in het met Engeland verbondene Vlaanderen. De strijd werd echter in 1299 bijgelegd door een verdrag, waarna de zoon van Eduard in het huwelijk trad met eene dochter van Philippus. Nadat laatstgenoemde graaf Guy had gevangen genomen, vereenigde hij Vlaanderen met de Kroon van Frankrijk. De hardvochtigheid van zijn stadhouder Chdtillon jegens de Vlamingen, bragt deze in 1302 tot een algemeenen opstand, en het leger van Philippus leed den 11den Julij 1302 bij Courtrai eene ontzettende nederlaag, zoodat hij bij den vrede van 1305 alle Vlaamsche landen aan de overzijde van de Lys moest teruggeven. In zijn geldgebrek zocht hij te voorzien door verbeurdverklaring en door afpersingen van verschillenden aard, door zich uitsluitend het muntregt toe te eigenen, door slechte munt te doen slaan, door het berooven en verjagen der Israëlieten en door het invoeren van eene geregelde belasting.
Daar ook de Clerus daarmede bezwaard werd, vaardigde Bonifacius VIII reeds in 1296 de bul uit: „Clericis laïcos”, waarin hij aan de geestelijkheid op straf van den ban verbood, belastingen op te brengen zonder verlof van den Paus. Philippus vergold dit door een gestreng verbod om iets op te brengen ten voordeele van den Heiligen Stoel. Toen de Paus in 1302 in een zendbrief den Koning niet alleen in geestelijke, maar ook in wereldlijke zaken onderworpen noemde aan zijn gezag, deed Philippus deze aanmatiging door eene Rijksvergadering bestrijden, en toen Bonifacius antwoordde met de beruchte bul: „Unam sanctam”, deed Philippus dien verbranden, beriep zich op eene algemeene kerkvergadering en liet ten slotte den Paus in zijn paleis te Anagni opligten en gevangen zetten. Reeds in 1303 echter herstelde Benedictus IX den vrede tusschen Frankrijk en Rome. Na den dood van dezen kerkvorst verhief Philippus in 1305 den aartsbisschop van Bordeaux, Bertrand d’Agoust, als Clemens V op den Heiligen Stoel, maar verplaatste dezen tegelijkertijd naar Avignon en noodzaakte den nieuwen Paus, de opheffing van de Orde der Tempelheeren te bevorderen, omdat de hebzuchtige Koning zich wenschte meester te maken van hunne bezittingen.
Den 12den October 1307 werden in Frankrijk al de leden dier Orde in hechtenis genomen en door folteringen tot afgeperste bekentenissen gedwongen. Te Parijs vonden 113 ridders den dood op den brandstapel, terwijl hunne goederen werden toegewezen aan de Kroon. Philippus overleed te Fontainebleau den 21sten November 1314. Onder zijne dwingelandij was de magt der vazallen gefnuikt, de aanmatiging der geestelijkheid vernietigd en het gezag der Kroon bevestigd.
Philippus V de Lange, tweeden zoon van den voorgaande. Hij werd geboren in 1293, beklom in 1316 den troon en deed terstond door de Rijksstanden de Salische wet erkennen. Hij beteugelde de dwingelandij van den adel jegens hunne onderhoorigen, sloot in 1330 een wapenstilstand, daarna vrede met Vlaanderen, en vervolgde in het zuiden van Frankrijk de ketters en de Israëlieten. Hij overleed den 3den Januarij 1322, vermoedelijk ten gevolge van vergif. Zijn huwelijk met Johanna van Bourgondië was gezegend met 4 dochters, weshalve zijn broeder Karel hem opvolgde.
Philippus van Valois, een zoon van Karel van Valois, den broeder van Philippus IV. Hij werd geboren in 1293, maakte als de naaste bloedverwant na den dood van Karel IV aanspraak op den troon, belastte zich met het regentschap tot aan de bevalling der Koningin-weduwe en werd, toen deze eene dochter ter wereld bragt, den 23sten Maart 1328 te Rheims gekroond. Hij sloot eene overkomst met Johanna van Navarre, gaf haar Navarre terug en vereenigde Champagne en Brie met de Kroon. Hij onderwierp voorts de Vlamingen, die hunnen Graaf verjaagd hadden, door de overwinning bij Cassel den 23sten Augustus 1328. Door een inval in Guienne in Julij 1337 deed hij een oorlog met Engeland ontbranden, die langer dan eene eeuw aanhield. Om den overtogt der Engelschen te beletten, zond Philippus eene vloot met 40000 man naar het Kanaal, maar zij werd door Eduard op den 23sten Junij 1340 op de hoogte van Sluis vernield, waarna een wapenstilstand van 2 jaar tot stand kwam.
Toen Philippus in 1345 een aantal Engelschgezinde edelen uit Bretagne deed in hechtenis nemen en onthoofden, trok Eduard in 1346 op nieuw naar Frankrijk en leverde er Philippus den 26sten Augustus 1346 den slag bij Crécy, waarin de Franschen eene beslissende nederlaag leden. Philippus zocht nu in zijne geldelijke ongelegenheid te voorzien door slechte muntstukken in omloop te brengen en zware belastingen op te leggen. In 1349 wist hij de Dauphiné aan de Kroon toe te voegen, en in 1350 kocht hij van den ongelukkigen koning Jacob van Mallorca, die zich aan zijn hof bevond, de stad Montpellier, terwijl hij reeds vroeger het erfgoed zijner moeder, Anjou en Maine, met zijne bezittingen vereenigd had. Na het overlijden van zijne eerste gemalin, Johanna van Bourgondië, was hij in 1349 in het huwelijk getreden met Blanca van Navarre. Hij overleed den 22sten Augustus 1350.
Koningen van Spanje, namelijk:
Philippus I de Schoone, een zoon van keizer Maximiliaan I en van Maria van Bourgondië. Hij werd geboren den 22sten Julij 1478, erfde reeds in 1482 na den dood zijner moeder de Bourgondische gewesten, welke gedurende zijne minderjarigheid door zijn vader werden bestuurd, trad in 1496 in het huwelijk met Johanna, de dochter van Ferdinand de Katholieke en Isabella, en werd in 1501 troonopvolger in Spanje. Na den dood van Isabélla (1504) aanvaardde hij het wapen en den titel van koning van Castilië, maar geraakte daardoor in twist met zijn schoonvader, die zich met de regéring van dit rijk wilde belasten in naam van zijne krankzinnige dochter Johanna. In 1506 vertrok Philippus met zijne gemalin over zee naar Castilië, maar werd door storm genoodzaakt te Weymouth binnen te loopen, waar Hendrik VIII hem 3 maanden deed vertoeven. Bij zijne komst in Castilië werd hij als koning erkend, maar door begunstiging der Nederlanders verloor hij weldra de toegenegenheid zijner onderdanen. Hij overleed te Burgos den 25sten September 1506. Zijne zonen waren de keizers Karel V en Ferdinand I.
Philippus II, een zoon van keizer Karel V en van Isabélla van Portugal. Hij werd geboren te Valladolid den 21sten Mei 1527, ontving van den geestelijke Siliceo en van zijn gouverneur Zuniga eene zorgvuldige opvoeding, maar onderscheidde zich reeds vroeg door eene verregaande trotschheid en door eene wantrouwende eenzelvigheid. Schoon teer en regelmatig en tevens sierlijk van Iigehaamsbouw, was hij linksch en stijf en stootte alle niet-Spanjaarden terug door zijn somber en onaangenaam voorkomen. Op 16-jarigen leeftijd trad hij in het huwelijk met Maria, eene dochter van den Koning van Portugal, en toen zijn vader in 1643 naar Duitschland vertrok, zag hij zich onder de leiding van den hertog van Alva aan het hoofd der regéring gesteld in Spanje. Nadat het plan van Karel V, om hem op den Rijksdag te Augsburg in 1550 tot Roomsch koning te laten kiezen, verijdeld was, deed hij Philippus, wiens gemalin inmiddels overleden was, in 1554 in het huwelijk treden met Maria, koningin van Engeland, die, schoon elf jaar ouder dan hij, tot dweepens toe met hem ingenomen was en hem een grooten invloed op haar bestuur toekende. Hij verliet haar echter in 1555. In datzelfde jaar stond zijn vader hem te Brussel de Nederlanden af en in het daarop volgende ook Spanje met zijne koloniën. Philippus leefde eenvoudig en was zeer werkzaam, maar tevens langzaam en besluiteloos, en uit lafheid arglistig en wreed.
Zijne voornaamste raadslieden waren Gomez, Alva en Perez. Bovenal onderscheidde hij zich door dweepzieken godsdienstijver, en deze deed hem streven naar het onbeperkte koningschap en naar de uitroeping der ketterij. Hij geraakte dan ook bp herhaling in twist met den Paus over zijne koninklijke regten, welke hij met kracht tegen de geestelijkheid verdedigde. Reeds bij den aanvang van zijn bewind kwam hij in oorlog met paus Paulus IV, met wien hij evenwel na de verovering van Rome door Alva (1557) op de belofte van onzijdigheid vrede sloot. Daarop hervatte hij den strijd tegen Frankrijk en bewoog ook zijne gemalin Maria, om aan dat land den oorlog te verklaren. Door zijn veldheer, hertog Philibert van Savoye, behaalde hij den 10den Augustus 1557 bij St. Quentin eene belangrijke overwinning op de Franschen, doch wist haar niet voldoende te gebruiken, zoodat hij zich vergenoegde met het veroveren van St. Quentin, Ham en Châtelet. De Franschen maakten zich daarop meester van Calais en van andere Engelsche plaatsen, terwijl de Spanjaarden den 16den Julij 1558 bp Gravelines al weder de zegepraal bevochten. De Vrede van Château-Cambresis, waarbij Calais in handen der Franschen bleef, maakte een einde aan de vijandelijkheden (April 1559). Intusschen was Maria in 1558 kinderloos overleden en Philippus dong te vergeefs naar de hand van hare opvolgster Elizabeth, waarna hij in het huwelijk trad met Elizabeth van Frankrijk. Met het klimmen zijner jaren klom ook zijn fanatismus, zoodat hij al zijne kracht besteedde aan de vernietiging van het Protestantismus en aan de beperking der burgerlijke vrijheid in de Nederlanden, waardoor hij deze grootendeels verloor (zie onder Nederlanden). In 1568 deed hij zijn zoon Carlos in hechtenis nemen, beschuldigd van teugellooze uitspattingen en van het beramen van moordzuchtige aanslagen tegen zijn vader. Deze wees iedere verzoening hardnekkig van de handen berustte er in, dat de ongelukkige zich zelf op den 24sten Julij in de gevangenis om het leven bragt. Meer en meer verviel Philippus tot somberheid en zonderde zich af van de menschen, terwijl hij alle regéringszaken schriftelijk behandelde. De verdrijving der Morisken uit Spanje wikkelde hem in 1570 in een oorlog met Turkije, waar de verdrevenen eene wijkplaats hadden gezocht. Met Venetië, den Paus en andere Italiaansche Staten verbonden, behaalde hij door zijn halfbroeder don Jan van Oostenrijk ter zee bij Lepanto eene beslissende zegepraal (7 October 1571), maar ook ditmaal baatte de overwinning hem weinig. Toen voorts koning Sebastiaan van Portugal in den slag bij Alcazar (1578) sneuvelde en zijn oom, cardinaal Hendrik, de laatste wettige Braganza, den 31sten Januarij 1580 overleed, deed Philips, als zoon van Isabélla (oudste dochter van Emanuël de Groote), zijne aanspraken gelden op den troon, viel gewapenderhand in Portugal en herschiep dit rijk in eene Spaansche provincie, terwijl hij tevens de belofte schond, aan de Portugézen gedaan, dat hij hunne regten zou handhaven. Toen Elizabeth van Engeland vervolgens door de zending van Leicester (Leshter) de Nederlanders ondersteunde en in 1587 Maria Stuart deed onthoofden, zocht Philippus zich te wreken door oproer te verwekken in Ierland, welk land hij van den Paus in leen had ontvangen, en door tegen Engeland de bekende armada (Onoverwinnelijke Vloot) uit te rusten, welke 20 millioen ducaten kostte, terwijl daarvan slechts 50 schepen met omstreeks 10000 man terugkeerden. In 1595 vernielden daarenboven de Engelschen eene Spaansche vloot in de haven van Cadix, plunderden deze stad en maakten er 20 millioen ducaten buit. Daardoor leed de zeehandel van Spanje een gevoelig verlies. Voorts werd het Rijk geteisterd door een noodlottigen oorlog met Frankrijk (1585—1598), dewijl Philippus, verbonden met de Guises, ten behoeve van zijne dochter Clara Eugenia (eene dochter van zijne derde gemalin Elizabeth) den Protestantschen Hendrik IV van den Franschen troon wilde weren; hierin leed het Spaansche leger te lande aanzienlijke verliezen. De rampspoedige oorlogen van Philippus hadden 600 millioen ducaten verslonden en de kracht van het Spaansche volk uitgeput, zoodat onder zijne regéring het zielental van 10 tot 8 millioen daalde. Ontegenzeggelijk heeft hij zich door handhaving en uitbreiding der R. Katholieke leer en door vervolging der ketters verdienstelijk gemaakt in het oog zijner Kerk. Eindelijk werd hij door eene afzigtelijke ziekte aangetast en overleed op den 13den September 1598, een schuldenlast van 150 millioen ducaten achterlatend.
Philippus III, een zoon van den voorgaande en van diens vierde gemalin, aartshertogin Anna. Zijne opvoeding werd verwaarloosd en zijne wilskracht door de achterdochtige onderdrukking van zijn vader ontzenuwd. In 1598 aanvaardde hij het bewind over een uitgeput koningrijk, maar liet de teugels in handen van zijn minister, den hertog van Lerma, die ze op zijne beurt toevertrouwde aan zijn gunsteling, den graaf van Oliva en later aan den hertog van Uzeda. Door de laatst overgeblevene Morisken te verdrijven, bevorderde hij de ontvolking van Spanje en liet bij zijn sterven op den 31sten Maart 1621 de geldelijke aangelegenheden des Rijks in eene grenzelooze verwarring achter.
Philippus IV, een zoon van den voorgaande, geboren den 8sten April 1605. Hij beklom in 1621 den troon, maar liet sedert 1623 het beleid der zaken in handen van den hertog van Olivarez. Hoewel hij wetten uitvaardigde tot bevordering van den landbouw en landverhuizers naar Spanje zocht te lokken, verslonden buitenlandsche oorlogen, voor de grootheid van het Huis Habsburg gevoerd, en de uitroeping van het Protestantismus de geldmiddelen des land, terwijl de Nederlanders den doodsteek toebragten aan den Spaanschen handel. Daarbij moest hij tot 1659 strijden tegen Frankrijk en Engeland en oproerige bewegingen beteugelen in Catalonië en Andalusië. Hij overleed den 17den September 1665.
Philippus V, hertog van Anjou, kleinzoon van koning Lodewijk XIV en tweeden zoon van den dauphijn Lodewijk, geboren den 19den December 1683. Hij werd door koning Karel II van Spanje tot erfgenaam benoemd van alle Spaansche rijken en beklom den 1sten November 1700 den troon, waarop hij zich in den Spaanschen Successie-oorlog tegen Oostenrijk wist te handhaven. Overmoedig door zijn voorspoed, dien hij vooral aan de schranderheid van zijn meester Puërto Carrero te danken had, nam hij eene bloedige wraak op die landen van zijn gebied, welke tegen hem partij gekozen hadden, bepaaldelijk op Catalonië en Castilië, en regeerde voorts met grenzelooze willekeur. Na den dood van zijne eerste gemalin Louise Marie Gabriëlle van Savoye trad hij in 1714 in het huwelijk met Elisabeth Farnese (geboren in 1692, overleden in 1766), die, ondersteund door Alberoni, eene volkomene heerschappij over hem voerde. Om aan hare kinderen, die geen uitzigt hadden op den Spaanschen troon, vorstendommen in Italië te bezorgen, had zij hem reeds in 1717 in een veroveringsoorlog tegen Oostenrijk gewikkeld, die wegens de Quadruple-alliantie der Europésche Mogendheden niet aan zijne wenschen beantwoordde.
Ook het voornemen, om door een huwelijk van den infant Karel met Maria Theresia de nalatenschap der Duitsche Habsburgers te verkrijgen, leed schipbreuk. Nadat hij een opstand der Mooren gedempt had, gaf hij zich over aan zijne natuurlijke traagheid, deed den 16den Januarij 1724 afstand van den troon ten behoeve van zijn zoon Lodewijk en begaf zich naar San Ildefonso. Toen echter Lodewijk kort daarna overleed, aanvaardde hij op nieuw de kroon, waarna hij zich onderwierp aan den invloed van zijne gemalin en van den Nederlander Ripperda, en tegen den afstand van Parma en Piacenza aan zijn zoon Karel in 1731 de Pragmatieke Sanctie erkende. In den Poolschen Successie-oorlog evenwel (1733) zond hij weder 30000 man naar Italië, waardoor de infant Karei de kroon van Napels en Sicilië verkreeg. Philippus overleed den 19den Julij 1746, en werd opgevolgd door zijn zoon Ferdinand VI.
Hertogen van Bourgondië, zie onder Bourgondië.
Een Landgraaf van Hessen, namelijk:
Philippus de Grootmoedige, een zoon van landgraaf Willem II en geboren den 13den November 1504. Hij werd in 1509 opvolger van zijn vader onder voogdijschap van zijne moeder Anna van Mecklenburg, aanvaardde in 1518 zelf het bewind en trad in 1523 in het huwelijk met Christine, eene dochter van George de Gebaarde van Saksen. Met den Keurvorst van Trier verbond hij zich tegen Franz von Sickingen en noodzaakte dezen, zich met zijne vesting Landstuhl over te geven. Zelf trok hij te velde om een einde te maken aan den Boerenkrijg. Voorts was hij een ijverig voorstander der Hervorming en een der schranderste Vorsten van zijn tijd. In 1526 bragt hij de Hervorming in zijn Rijk, sloot tevens met Johan van Saksen het Verbond van Torgau en stichtte in 1527 de eerste evangelische universiteit te Marburg.
Hij bragt de zamenspreking te Marburg in 1529 tot stand, om de Duitsche en-Zwitsersche Hervormers te vereenigen, daar zijne vrijzinnige gevoelens hem tot laatstgenoemden deden overhellen. Hij nam ijverig deel aan de beraadslagingen op den Rijksdag te Spiers (1529) en te Augsburg (1530), onderteekende het Schmalkaldisch Verbond, waarvan hij de ziel was, en herstelde in 1534 hertog Ulrich van Würtemberg op den troon. In 1531 bragt hij te Cassel en te Wittenberg eene „Formula Concordiae” tot stand, en hij heeft veel gedaan voor de bevordering van het Protestantismus in Duitschland. Nadat hij in 1542 de overwinning behaald had op Hendrik de Jongere, hertog van Branswijk, onderwierp hij zich na den slag bij Mühlberg in het vertrouwen op zijn schoonzoon, hertog Maurits van Saksen, in 1541 te Halle aan keizer Karel V, die hem evenwel in hechtenis nam en in de gevangenis zeer hard behandelde, totdat Maurits door het Verdrag van Passau (3 September 1552) zijne kerkerdeuren wist te openen. Philippus zond na zijn terugkeer hulptroepen aan de Hugenoten in Frankrijk, en overleed den 31sten Maart 1567, nadat hij zijne landen onder zijne 4 zonen verdeeld had. Met goedvinden van zijne gemalin Christine (+ 15 April 1549) en met toestemming van Luther en Melanchton had hij zich den 4den Maart 1540 ook in den echt verbonden met Margaretha van der Saal, die hem 6 zonen (graven van Dietz) en eene dochter schonk en den 6den Julij 1566 overleed.
Een Landgraaf van Hessen-Somburg.
Philippus August Friedrich, een zoon van Friedrich Ludwig Wilhelm. Hij werd geboren den 11den Maart 1778 te Homburg vor der Höhe, trad in 1794 als kapitein in Hollandsche dienst, werd door de Franschen gevangen genomen, herkreeg in 1795 zijne vrijheid, nam als vrijwilliger in het Oostenrijksche leger deel aan den veldtogt in Beijeren en aan de Bovenrijn, streed als kolonel in 1809 by Landshut, Regensburg, Aspern en Wagram, was in den Russischen veldtogt in 1812 generaal-majoor en bij Dresden, Kulm, Leipzig en Hochheim luitenant-veldmaarschalk. In 1814 bragt hij het 6de armeekorps der Verbondene Mogendheden naar Lyon, en van 1815—1820 was hij bevelhebber eener divisie te Weenen. Aan het hoofd van een Oostenrijksch armeekorps vertrok hij in 1821 naar Napels, waar hy als gouverneur gevestigd bleef, totdat hij zich in 1825 benoemd zag tot kommandant te Gratz. In die betrekking ging hij in 1827 naar Lemberg en in 1829 weder naar Gratz.
In 1832 werd hij veldtuigmeester-generaal en verkreeg door den dood van zijn broeder Ludwig Wilhelm Friedrich het landgraafschap Hessen-Homburg, alwaar hij in July het bewind aanvaardde. Niettemin bleef hij in Oostenrijksche dienst en was gedurende 5 jaar gouverneur van de bondsvesting Mainz. Hij overleed den 15den December 1846. Hij was sedert 1838 morganatisch gehuwd met de vrij vrouwe weduwe van Schimmelpfennig, die door den Koning van Prüissen tot gravin von Naumburg werd verheven en den 21sten Februarij 1845 stierf.