Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Karel

betekenis & definitie

Karel. Vele vorsten hebben ouder dezen naam geregeerd; de merkwaardigste zijn:

Vorsten uit het Carolingische Huis, namelijk:

Karel Martel of Karel de Strijdhamer, een zoon van Pepyn van Herstal en van Alpheïde. Hij werd geboren omstreeks het jaar 690. Toen zijn vader in 114 overleden was, hield zijne Stiefmoeder Plectrude hem te Keulen gevangen, omdat zij hem gevaarlijk achtte voor haren kleinzoon Theobald, aan wien Pepijn na den dood van zijn zoon Grimoald de waardigheid van majordomus had opgedragen. De Neustriërs echter wilden dezen niet erkennen en rukten onder Chilperic II, dien zij na den dood van Dagobert III tot koning, en onder Raganfried, dien zij tot majordomus gekozen hadden, voorwaarts tot Keulen. Gedurende den terugtogt evenwel, waartoe Plectrude hen omgekocht had, werden zij door Karel Martel, die inmiddels aan de gevangenis ontsnapt en door de Austrasiërs tot hertog uitgeroepen was, in 716 bij Stablo en in 717 hij Cambray geslagen. Plectrude, wier kleinzoon inmiddels gestorven Was, opende voor hem de poorten van Keulen.

Toen schonk Karel Martel den troon aan Chlotarius IV, noodzaakte Chilperic door de overwinning bij Soissons de vlugt te nemen naar Eudes, hertog van Aquitanië, doch sloot vrede met hem, daar Chlotarius in 719 overleed, en werd door hem als majordomus erkend. In die betrekking voerde hij gedurende de regéring van Chilperic en later onder die van Theoderic IV heerschappij over de Franken. Hij ondernam krijgstogten tegen de afvallige Alemannen en Beijeren, alsmede tegen de Saksers, totdat Eudes zijne hulp inriep tegen de Arabieren. Deze toch hadden zich sedert 720 gevestigd in het West-Gothische Septimanië, vanwaar zij in Aquitanië vielen, Bordeaux veroverden, Eudes eene nederlaag toebragten, over de Garonne tot aan de Loire voortrukten en Tours bedreigden. Tusschen deze stad en Poitiers behaalde Karel Martel in 732 eene belangrijke zegepraal op de Arabieren, zoodat deze, nadat hun bevelhebber Abd-oer-Raman gesneuveld was, op de vlugt gingen, waardoor de Germanen en de Christenen van een dreigend gevaar werden bevrijd.

Nadat voorts Karel Martel in 734 de Friezen aan de Frankische heerschappij onderworpen en van Hunold van Aquitanië, de zoon en opvolger van Eudes, den eed van trouw ontvangen had, trok hij nogmaals tegen de Arabieren ten strijd, toen deze in Bourgondië tot aan Lyon waren doorgedrongen en noodzaakte hen in 738 tot den terugtogt. Schoon hij Narbonne niet kon veroveren, versloeg hij het Arabische leger, hetwelk tot ontzet opdaagde, waarna hij de heerschappij der Arabieren ten noorden van de Pyreneën tot aan de Aude beperkte en Languedoc in het Frankisch gebied inlijfde. Gedurende de onderhandelingen met paus Gregorius III, die zijn bijstand inriep tegen Luitprand, koning der Longobarden, overleed Karel Martel, die aan Theoderik (♰ 727) geen opvolger geschonken had, den 22sten October 741, nadat hij het bestuur des rijks aan zijne zonen Karloman en Pepijn de Korte opgedragen had.

Karel de Groote, die in 768 koning der Franken en in 800 Roomsch keizer werd. Hij aanschouwde het levenslicht vermoedelijk teAken den 2den April 742 en was een zoon van Pepijn de Korte. Reeds op 12-jarigen leeftijd met zijn broeder Karloman door paus Stefanus II tot koning gezalfd, aanvaardde hij met dezen na het overlijden zijns vaders (768) het bewind en dempte in 769 een opstand, door den ouden hertog Hunold in Aquitanië veroorzaakt. Door den dood van Karloman en de uitsluiting van diens beide zonen verkreeg hij de alleen-heerschappij in het Frankische rijk (771). Om de grenzen tegen gevaarlijke naburen te beveiligen en de uitbreiding van het Christendom te bevorderen, besloot hij tot een oorlog tegen de Saksers, die 30 jaren duurde. Hij rukte voorwaarts tot aan de Weser en behield het veroverde land door burgten te stichten, welke hij van eene Frankische bezetting voorzag. Toen riep paus Hadrianus I hem te hulp tegen Desidérius, koning der Longobarden. Karel was met eene dochter van dezen gehuwd geweest, doeh had haar, omdat zij hem geene kinderen schonk, naar haren vader teruggezonden, waarna hij: eene echtverbindtenis gesloten had met Hildegard, eene dochter van Gottfried, hertog van Zwaben.

Om zich daarover te wreken, eischte Desidérius, dat de Paus de zonen van Karloman zou kroonen, en toen die eisch onvervuld bleef, verwoestte hij het Pauselijk gebied. Uit Genève trok Karel met 2 legers over den Grooten St. Bernard en over den Mont Cenis naar Italië en bleef gedurende den winter aldaar. Door de verovering van Pavia (774) vernietigde hij de zelfstandigheid van het rijk der Longobarden. Desidérius geraakte in krijgsgevangenschap en moest zijne overige levensdagen te Corbie als monnik doorbrengen. De Longobardische Hertogen huldigden Karel als hun koning, en deze bevestigde de schenking van Pepijn aan den Paus. — Inmiddels waren de Saksers wederom opgestaan en in Hessen gevallen, zoodat Karel terugkeerde en hun in 775 eene nederlaag toebragt. In 776 moest hij zich echter nogmaals naar Italië begeven, om er den opstand van Rotgout, hertog van Friaul, te dempen. Daarna behaalde hij eene nieuwe overwinning op de Saksers, zoodat de meeste Saksische stamhoofden hem in 777 op eene vergadering te Paderborn als hun opperheer erkenden.

Daar verschenen ook Arabische vorsten uit Spanje, die den bijstand van Karel tegen Abd-oer-Raman, kalif van Cordova, inriepen. Karel trok in 778 naar Spanje, en het oostelijk gewest tusschen de Pyreneën, en de Ebro werd toegevoegd aan het Frankische rijk. Gedurende zijn terugkeer, waarbij de heldhaftige Roland, door de Basken overvallen, bij Roncesvalles sneuvelde, ontving hij berigt van een nieuwen opstand der Saksers, die tot aan de Rijn tegenover Keulen waren voortgerukt. Karel versloeg hen aan de Eder, trok door hun land tot aan de Elbe en bleef er in 779 en 780. Toen hij het volgende jaar naar Italië vertrokken was, om zijn tweeden zoon Pepijn tot koning van Italië, en zijn derden, den 3-jarigen Lodewijk, tot koning van Aquitanië door den Paus te doen kroonen, kwamen de Saksers op nieuw in opstand, zoodra Wittekind, die niet te Paderborn verschenen was, maar bij Siegfried, koning van Jutland, eene wijkplaats gevonden had, zich weder in hun midden bevond. Een Frankisch leger, dat tegen de Sorben te velde trok, werd in 782 digt bij de Weser verslagen. Karel nam echter eene geduchte wraak, daar hij, nadat de Saksers zich nogmaals onderworpen hadden, te Yerden aan de Aller 4500 gevangenen op één dag als oproerlingen liet ter dood brengen. Daarop volgde in 783 een algemeene opstand van alle Saksische stammen. Een slag, bij Detmold geleverd, bleef onbeslist.

Karel trok terug, maar zegepraalde in een tweeden veldslag aan de Hase, waarna hij in 784 en 785 in Saksen bleef om er de orde te handhaven. Hunne aanvoerders, Wittekind en Albio, voegden zich te Attigny in Champagne bij hem, lieten zich doopen en bleven hem getrouw. Omstreeks dien tijd bragt hij ook de Friezen tusschen de Eems en de Weser tot onderwerping. Een opstand van Arighi, hertog van Benevento, een schoonzoon van Desidérius, werd weldra beteugeld. Thassilo, hertog van Beijeren, door zijne gemalin Luitberge, eene dochter van Desidérius, tot verraderlijke aanslagen aangespoord, zoodat hij reeds vroeger te Worms gijzelaars had moeten stellen, werd op den Rijksdag te Ingelheim ter dood veroordeeld, en schoon Karel hem het leven schonk, werd hij als monnik naar Fulda gezonden en van zijn hertogdom beroofd.

Toen Karel nog in 789 hulp verleende aan de Obotriten in Mecklenburg tegen de Wilten in de Mark, trok hij over de Elbe, en strijdende tegen de Avaren, die vermoedelijk reeds door Thassilo waren opgezet, rukte hij in 791 voorwaarts tot aan de Raab. Zijn zoon Pepyn bragt deze volkeren tot onderwerping, terwijl Karel zelf in 794 tot 798 oproerigheden in Saksen moest dempen. Hij veroverde aan de Theisz in 796 de legerplaats van den aanvoerder en een onmetelijken buit. Voorts stichtte hij eene Oostelijke mark (zie Oostenrijk), die zich tot aan de Raab uitstrekte, teneinde zijn rijk tegen elken inval van die zijde te beveiligen.

Merkwaardig was voorts de togt naar Italië, dien Karel in 800 ondernam, om paus Leo III, die bij hem te Paderborn eene wijkplaats gezocht had tegen de wederspannige Romeinen, in zijne waardigheid te bevestigen en de oproerlingen te straffen. Toen hij op den eersten Kerstdag van het jaar 800 voor het altaar in de St. Pieterskerk zijne gebeden uitstortte, zette de Paus, naar allen schijn zonder zijne voorkennis, hem de kroon op het hoofd en begroette hem, onder toejuiching des volks, als Carolus Augustus, keizer der Romeinen. Zonder dat zijne magt hierdoor vermeerderd werd, ontving zijne waardigheid op die wijze een ongemeenen luister. Zijn oogmerk om door eene huwelijksverbindtenis met Irene(zie aldaar), keizerin van het Byzantijnsche rijk, het Oost- en West-Romeinsch keizerschap te vereenigen, werd door den val der Keizerin verijdeld.

Haar opvolger Nicéphorus was een vijand van Karel, doch Michaël I weigerde niet, hem den titel van keizer toe te kennen. In Spanje werd sedert 799 het Frankisch gezag, hetwelk zich ook tot de Balearische eilanden uitstrekte, door de verovering van Barcelona bevestigd. De tegenstand der Saksers, die nogmaals aan den benedenloop van de Weser en aan de overzijde van de Elbe de wapens hadden opgevat, nam ten laatste een einde, nadat uit Noord-Albingië 10000 huisgezinnen weggevoerd waren en hun land aan de Obotriten was geschonken, terwijl in 803 de vrede te Selz gesloten werd, waarbij de Saksische edelen Karel als opperheer erkenden, het Christendom aannamen en daarentegen gelijkstelling van het Saksische volk met het Frankische verwierven met behoud van hun eigen regt. Er werden bisdommen gesticht te Minden, Osnabrück, Halberstadt, Verden, Bremen, Paderborn, Münster en Hildesheim onder het oppergezag der aartsbisschoppen van Keulen en Mainz. — Een nieuwe oorlog ontbrandde in 809 in het noorden des lijks door de vijandelijkheden tusschen Gottfried, koning van Jutland, en de Obotriten, de bondgenooten van Karel. De opvolger van Gottfried, Hemming genaamd, sloot vrede aan de Eider, terwijl Gottfried ten noorden van deze het Danewerk als een schutswal tegen de Saksers had doen verrijzen.

Door zijne oorlogen, waarin hij blijken gaf van groote veldheerstalenten, had Karel de grenzen van zijn rijk aanmerkelijk uitgebreid. Tevens zorgde hij met onvermoeiden ijver voor eene goede regtsbedeeling, voor de stoffelijke welvaart en voor de verstandelijke ontwikkeling zijner onderdanen. De zaken van den oorlog had hij door den heerban op goeden voet gebragt en door de wélgewapende marken zorgde hij voor de veiligheid der grenzen van zijn gebied. Hij vernietigde het gezag der voormalige hertogen, omdat hij ze gevaarlijk achtte voor de koninklijke waardigheid. Over afzonderlijke goën of landschappen stelde hij graven aan, en onder deze benoemde hij centgraven, op wie de zendgraven van Karel het toezigt hadden. Deze Iaatsten hielden viermaal ’s jaars vergaderingen in hunne provinciën en leverden een verslag in op de beide Rijksdagen, waarop in het voorjaar (het Meiveld) de bisschoppen, abten en hooge vasallen, en in het najaar de aanzienlijksten en de raadsheeren des Konings zich vereenigden, om over zijne ontwerpen te beslissen, welke vervolgens, door hem bekrachtigd, onder de wetten (Capitularia) werden opgenomen. Het regt werd in naam des Konings gesproken door de pfalzgraven en door de regtbanken, die niet langer uit de gemeente, maar uit schepenen waren zamengesteld. Tegen binnenlandsche onlusten werd met gestrengheid gewaakt, terwijl Karel met ijver de geestelijkheid in bescherming nam.

Het heffen van tienden werd doorgezet in weerwil van den veelvuldigen tegenstand, vooral in Saksen, hoewel Karel zijn gezag als opperheer tevens handhaafde tegen de aanmatigingen der bisschoppen. Handel en nijverheid vonden in hem een begunstiger en hij bevorderde den landbouw door wettelijke verordeningen, alsmede door zijn eigen voorbeeld op zijne domeinen. Moerassen werden drooggemaakt, bosschen uitgeroeid, dorpen en kloosters gesticht, terwijl hij ook prachtige gebouwen, zooals paleizen te Aken en Ingelheim, alsmede vele kerken, deed verrijzen. Zijn grootsch plan (793) om door een kanaal de Rednitz en de Altmühl en alzoo de Rijn en de Donau, de Noordzee en de Zwarte Zee te verbinden, moest hij laten varen. — Ook was Karel een vlijtig beoefenaar en voorstander der wetenschap. Hij verstond Latijn en Grieksch, poogde eene spraakkunst van zijne moedertaal op te stellen en deed de Frankische heldenzangen verzamelen. Geleerde mannen riep hij aan zijn Hof, zooals Alcuinus en Paulus Diaconus, verblijdde zich in hun omgang en luisterde gaarne naar hunnen raad, als deze strekte tot beschaving der geestelijkheid en tot onderrigt des volks. Aan kloosters en hoofdkerken verbond hij scholen, en ook aan zijn Hof stichtte hij er eene ten behoeve van zijne zonen en dienaren. Karel bezat eene hooge gestalte en een krachtig ligchaam; hij had een indrukwekkend voorkomen, leed eerst in de laatste 4 jaren zijns levens aan ongesteldheid en was een vriend van jagen, rijden en zwemmen.

Zijne levenswijs en kleeding waren eenvoudig, doch hij gevoelde zich sterk aangetrokken door het vrouwelijk geslacht. De geschiedschrijver Nithard zegt van hem, dat hij in wijsheid en deugd al zijne tijdgenooten overtrof, terwijl hij aan allen tegelijk ontzag en liefde inboezemde, ja, dat hij een voorwerp van algemeene bewondering was. Zijn roem verbreidde zich ver buiten de grenzen van zijn gebied en er verschenen gezantschappen uit den vreemde aan zijn Hof; zelfs Haroenal-Rasjid zond in 798 zijne gezanten derwaarts om hem te begroeten en kostbare geschenken over te brengen. Van zijne 3 zonen, aan wie hij in 806 hunne toekomstige rijken aanwees, waren de meest-begaafde, namelijk Pepijn, in 810, en de oudste, Karel, die hem gewoonlijk vergezelde, in 811 overleden. De derde, Lodewijk van Aquitanië, later Lodewijk de Vrome, werd in 813 door hem zelven op den Rijksdag te Aken gekroond, nadat hij hem eerst zijne pligten als regent had voorgehouden. Kort daarna werd hij ziek en bezweek voor een aanval van koorts den 28sten Januarij 814. Zijn lijk werd te Aken in de door hem gestichte kerk bijgezet, — paus Paschalis III verklaarde hem heilig, — en zijne levensgeschiedenis werd opgesteld door zijn schoonzoon en geheimschrijver Eginhard.

Karel II of de Kale, eenigen zoon van Lodewijk de Vrome uit zijn tweede huwelijk met Jutta, eene dochter van den Beijerschen graaf Wolf. Hij werd geboren in 822 of 823 te Frankfort aan de Main, verkreeg in 837 op den rijksdag te Aken Neustrië, Alemannië en een groot gedeelte van Bourgondië en zag zich als 14-jarig jongeling op de rijksvergadering te Chiersey tot koning gekroond. Na den dood zijns vaders echter kwam zijn halfbroeder Lotharius tegen hem in verzet en behaalde eene overwinning, zoodat Karel een nadeeligen vrede moest sluiten. Laatstgenoemde verbond zich daarna (841) met den anderen broeder, Lodewijk de Duitscher, leverde Lotharius bij Fontenay, niet ver van Auxerre, een beslissenden slag, zegepraalde nogmaals bij Straatsburg en noodzaakte hem tot het verdeelingsverdrag van Verdun (11 Augustus 843), waardoor het rijk in 3 zelfstandige deelien gescheiden werd. Daardoor verkreeg Karel Gallië of het eigenlijke Frankrijk, waaraan hij Aquitanië gewapenderhand toevoegde. Door het opbrengen van geld en later door afstand der steden Rennes en Nantes bewoog hij de Noormannen tot den aftogt, terwijl hij voorts den oproerigen hertog van Bretagne door geweld tot onderwerping wist te dwingen. Lodewijk de Duitscher, gesteund door de gunst der aanzienlijken, beoorloogde hem aanvankelijk met goed gevolg en dwong hem in 858 tot de vlugt naar Bourgondië, doch moest in 860, na een tweeden, minder voorspoedigen veldtogt, den vrede van Coblenz sluiten. Behalve nieuwe gevechten tegen de Noormannen, die hij in toom hield door een gedeelte van deze als huurbenden in dienst te nemen, voerde hij gestadig oorlog tegen zijn neef Karel, koning van Provence.

Na den dood van dezen streed hij met Lotharius II om de nalatenschap, totdat het eindelijk tot eene deeling kwam. Toen deze in 869 gestorven was, nam Karel ook zijne landen in bezit, hoewel zij aan de broeders des overledenen toebehoorden, en liet zich te Metz kroonen tot Koning van Lotharingen. Daardoor kwam hij op nieuw in verwikkeling met Lodewijk de Duitscher, die in 870 Karel noodzaakte den buit met hem te deelen, zoodat deze slechts het westelijk gedeelte (Lyon, Besançon, Vienne, Toul, Verdun, Cambray enz.) behield. Nadat in 875 keizer Lodewijk, oudste zoon van Lotharius, overleden was, betwistte Karel ook de grootere regten van Lodewijk de Duitscher op de nagelaten landen. Immers nadat hij den Paus en vele Italianen door geschenken tot zijne belangen had overgehaald, werd hij in 875 door eerstgenoemde tot Keizer gekroond. Toen hij voorts te Pavia een rijkdag gehouden had, trok hij op tegen Lodewijk de Duitscher, die een inval gedaan had in zijn gebied, en verdreef hem.

Na het overlijden van dezen Lodewijk keerde hij de wapenen tegen Lodewijk, den jongeren zoon van Lodewijk de Duitscher. Al de zonen van laatstgenoemde kwamen inmiddels tegen hem in verzet en bragten hem eene nederlaag toe bij Andermach (876). Een laatsten veldtogt ondernam hij op verzoek van den Paus tegen de Sarracenen en tegen de Hertogen van Benevento en Napels. Toen hij echter te Pavia berigt ontving van het oprukken van Karloman, trok hij aanstonds over den Mont-Cenis terug en overleed in het dorpje Brios (Abrios) den 6den October 877. Hij was 2 maal gehuwd geweest, en zijne tweede gemalin Richildis, eene zuster van Richard, hertog van Bourgondië, schonk hem 3 zonen, Karel, Karloman en Lodewijk, welke laatste zijn opvolger werd.

Karel III of de Dikke, derden zoon van Lodewijk de Duitscher. Hij werd geboren omstreeks het jaar 832, verkreeg bij de verdeeling des rijks onder hem en zijne beide broeders Alemannië en een gedeelte van Lotharingen, doch erfde na den dood dier broeders hunne landen, met uitzondering van Bourgondië, doch met geheel Lotharingen, terwijl hij eindelijk in 884 door de keuze der Franken ook gebieder van Frankrijk werd. Toen de Paus zijn bijstand inriep tegen de Sarracenen, liet hij zich in de eerste plaats in 880 te Rome tot Keizer kroonen, en keerde vervolgens naar zijne Staten terug zonder iets uit te voeren. Hij omsingelde de Noormannen, die de gewesten van de Nederrijn met plundering bezochten, in hunne legerplaats bij Haslov aan de Maas, doch sloot vervolgens eene overeenkomst met hun koning Gottfried, volgens welke deze het Christendom aannam tegen het bezit van een gedeelte van Friesland en 2080 (oude) ponden goud en zilver. Toen de Noormannen in 886 Parijs belegerden, kocht Karel wederom den vrede voor 700 (oude) ponden goud en zilver.

Door eene zielsziekte aangetast, keerde hij voorts naar Duitschland terug en verstiet zijne gemalin Rahel onder voorwendsel, dat zij verboden omgang hield met zijn minister Leutward, bisschop van Vercelli. Deze laatste spoorde toen den dapperen hertog Arnolf van Carinthië, de onwettige zoon van Karloman, aan, om Karel van den troon te stooten. Arnolf wist de hertogen van Oost-Franken, Thüringen en Saksen en eindelijk ook de Zwaben tot zijne zienswijze over te halen, zoodat Karel in 887 op een Rijksdag te Trier afgezet en Arnolf tot koning der Duitschers uitgeroepen werd. Karel overleed den 21sten Januarij 888 in de abdij Reichenau op een eiland in de Bodensee. Volgens eene zeer betwistbare overlevering werd hij door zijne dienaren geworgd.

Duitsche Keizers, namelijk:

Karel IV (1346—1378), een zoon van koning Johan van Bohemen, die in den slag bij Crecy sneuvelde. Hij was een telg uit het Huis van Luxemburg, werd geboren te Praag den 13den Mei 1316, ontving zijne opvoeding aan het Hof te Parijs, aanvaardde eerst in plaats zijns vaders het aan dezen door keizer Lodewijk IV opgedragen rijksvicariaat in Italië en verkreeg vervolgens, toen hij zijn gezag in Italië niet langer kon handhaven, het markgraafschap Moravië. In den oorlog van Carinthië tegen den Keizer verwoestte hij, als bondgenoot zijns vaders, het land van den graaf von Görz en nam ook later deel aan den vernieuwden strijd der Luxemburgers tegen den Keizer. Reeds bij het leven van Lodewijk IV was hij den 11den Julij 1346 te Bense op aandringen van paus Clemens VI onder vernederende voorwaarden door 5 Keurvorsten tot tegenkeizer gekozen, en toch kon hij zelfs na het overlijden van Lodewijk IV, in weerwil van den bijstand van geestelijkheid en adel, niet aanstonds het rustig bezit der keizerskroon verwerven. Eene vergadering van gezanten der Keurvorsten van de Pfalz en van Brandenburg, alsmede van den Hertog van Saksen-Lauenburg, te Oberlahnstein onder het voorzitterschap van den door den Paus afgezetten aartsbisschop Hendrik van Mainz vereenigd, verklaarde de verkiezing van Karel nietig en koos eerst Eduard III, koning van Engeland en zwager van keizer Lodewijk, — daarna, toen Eduard een weigerend antwoord gegeven had, Frederïk de Gestrenge, markgraaf van Meiszen, — en eindelijk, toen ook deze de keizerlijke waardigheid van de hand wees, graaf Günther von Schwarzburg. Daar Karel terugdeinsde voor een open oorlog met zulk een geduchten vijand, nam hij zijne toevlugt tot listen en omwegen. Hij zorgde al dadelijk, dat een andere mededinger naar den keizerstroon opstond, terwijl Günther weldra overleed; doch reeds vóór dien tijd had hij dezen bewogen, afstand te doen van zijne aanspraken. Nu zocht Karel zich ook met zijne overige vijanden te verzoenen.

Hij sloot eene tweede echtverbintenis met Anna, eene dochter van den keurvorst van de Pfalz, schonk zijne dochter ten huwelijk aan Rudolf, hertog van Oostenrijk, en bragt het zoover, dat hij met algemeene stemmen tot Keizer benoemd en te Aken gekroond werd. Terstond daarna maakte hij zich meester van de waardigheidsteekenen of insigniën en deed ze, in strijd met zijne uitdrukkelijke belofte, naar Bohemen brengen. Daarenboven zorgde hij voor de uitbreiding van zijn gezag. Reeds bij zijn huwelijk had zijn schoonvader, Rudolf, keurvorst van de Pfalz, hem de erfopvolging in de Opper-Pfalz moeten toezeggen, en hij wist andere vorsten te bewegen om voor geld afstand te doen van hunne regten op dat land. Na den dood van Anna huwde hij met eene dochter van Hendrik, hertog van Jauer, waardoor hij aanspraak verkreeg op de vorstendommen Schweidnitz en Jauer. Daarna begaf hij zich in 1354 naar Italië, waar hij de Visconti in hun gezag bevestigde, en werd te Milaan tot koning van Italië, voorts te Rome, nadat hij de vereischte eeden aan den Paus had afgelegd, met Paschen 1355 door Bertrandi, cardinaal van Ostia, met grooten luister tot Keizer gekroond. Volgens zijne belofte bleef hij slechts één dag binnen de muren van Rome en gebruikte zijn vertoef aldaar noch tot handhaving van zijne keizerlijke regten, noch tot herstelling van de heerschappij der Duitschers in Italië. Te vreden met het bijeenschrapen van aanzienlijke geldsommen, die hij zich voor toegekende voorregten en gunstbewijzen had laten toetellen, door de Guelfen bespot en door de Ghibellijnen vervloekt, keerde hij met overhaasting, door de teleurgestelde Italianen bedreigd, naar Duitschland terug.

Hier werd door hem in 1356 de Duitsche grondwet bij de Keizerskeuze, de Gouden Bul, uitgevaardigd, het merkwaardigste, dat hij ten behoeve des rijks verrigt heeft. Daar de Paus over de Gouden Bul vertoornd was, zocht hij hem tevreden te stellen door eene tiendheffing van alle inkomsten van geestelijke goederen in Duitschland toe te staan, terwijl hij zich bij de hierover gebelgde Rijksvorsten aangenaam zocht te maken door een voorstel tot hervorming der Duitsche geestelijkheid. Bij de bedreigingen van den Paus zag hij niet alleen van zoodanige hervorming af, maar bevestigde zelfs in 1369 de geestelijkheid in al hare voorregten en maakte haar onafhankelijk van het wereldlijk gezag. Inmiddels heerschten Bernabo en Galeazzo Visconti met verregaande willekeur in Italië en verdrukten er de Kerk. Toen trok Karel op aandringen van den Paus nogmaals over de Alpen (1368), gevolgd door een talrijk leger. De Visconti, door schrik bevangen, vroegen vrede en kregen dien tegen betaling van eene groote som gelds. Hierop keerde Karel wederom met schatten, die hij onder de namen van strafgelden, belastingen en geschenken had ingevorderd, naar Duitschland terug, nadat zijne vierde gemalin, Elizabeth van Pommeren, te Rome gekroond was. Doch hij zijn zwak bewind bleven ook in Duitschland wanorde en geweldenarij niet achter.

Reeds na zijne eerste terugkomst van Rome had hij zich genoodzaakt gezien een Moedigen twist tusschen Zürich en den Hertog van Oostenrijk uit den weg te ruimen. Na laatstgemelde terugkomst echter kwamen de steden van Zwaben tegen hem in verzet, terwijl hij vervolgens in een oorlog gewikkeld werd met Eberhard, graaf van Würtemberg, die echter eindigde met de nederlaag en de gevangenschap van dezen. Daarenboven ontstonden er magtige riddervereenigingen, zoodat de vorsten en steden zich genoodzaakt zagen, zich door onderlinge verbindtenissen te versterken. Ook werd Duitschland in 1348 door eene geweldige aardbeving en door eene verschrikkelijke pestziekte — de zwarte dood — geteisterd, achtervolgd door het ontstaan van de secte der Flagellanten en door eene vervolging der Israëlieten. Karel bekreunde zich zeer weinig om al die omstandigheden en zorgde slechts voor Bohemen. Hier schonk hij aan den adel en aan de steden vele voorregten, voerde er in 1350 een nieuw wetboek in, dat hij evenwel later moest afschaffen, bevorderde de mijnontginning en den landbouw, maakte de Moldau tot aan de Elbe bevaarbaar, bouwde de Nieuwstad, het Hradsjin en de vermaarde brug te Praag, stichtte er een aartsbisdom en in 1348 eene universiteit, en lokte vele Duitsche kunstenaars en handwerkslieden derwaarts. In 1363 sloot hij een verdrag van erfopvolging met Brandenburg en verkreeg in 1368 door aankoop Silézië en de Nederlausitz. Nadat hij voorts in 1373 de mark Brandenburg met Bohemen vereenigd had, bragt hij 2 jaren later een bezoek aan Lübeck om er handelsbetrekkingen aan te knoopen, deed met zijn zoon Wenzel een togt naar Parijs, waar hij door koning Karel V luisterrijk ontvangen werd, en smaakte het genoegen, dat hij dien zoon erkend zag als zijn opvolger op den Keizerlijken troon.

Hij had hiertoe de Keurvorsten door aanzienlijke geldsommen omgekocht, ofschoon de door hem uitgevaardigde Gouden Bul alle omkooperij verbood. Hij overleed te Praag den 29sten Februarij 1378, en de Keizerskroon viel met Bohemen en Silézië aan Wenzel ten deel, terwijl zijn tweede zoon, Sigismund, Brandenburg, en de derde, Johann, de Lausitz verkreeg. Karel was geen groot, maar een zeer schrander vorst. Schoon in vele oorlogen gewikkeld, was hij afkeerig van den krijg en verkoos verdragen, overeenkomsten en beloften boven de beslissing der wapenen. Als een ijverig huisvader bevorderde hij de welvaart van zijn gezin, schoon niet altijd op eene loffelijke wijze. Voorts was hij een nederig dienaar van den Pauselijken stoel, terwijl men hem roemt als bekend met verschillende talen en ervaren in menige wetenschap.

Karel V (1529—1558), sedert 1516 als Karel I koning van Spanje. Hij was de oudste zoon van Philippus, aartshertog van Oostenrijk, en van Johanna, eene dochter van Ferdinand en Isabella van Spanje, en aanschouwde het levenslicht te Gent den 24sten Februarij 1500. Als kleinzoon van keizer Maximiliaan en Maria van Bourgondië, de eenige dochter van Karel de Stoute, was hij tevens graaf van Holland en Zeeland, zoodat hij heerschappij voerde over de belangrijkste gewesten van Europa. Hij werd in de Nederlanden opgevoed onder de leiding van Willem van Croy, heer van Chièvres. Karel hield intusschen meer van ridderlijke oefeningen dan van wetenschappelijke studie. Zijn leermeester dwarsboomde hem niet in zijne neiging, maar onderwees hem tevens in de geschiedenis, vormde hem voor zijne toekomstige betrekking en boezemde hem eene ernstige waardigheid in, die hem zijn geheele leven bijbleef. Na den dood van zijn grootvader Ferdinand (1616) aanvaardde Karel de teugels van het bewind en den titel van koning van Spanje. Dit eigenmagtig optreden bij het leven van zijne krankzinnige moeder, alsmede zijne ingenomenheid met de Nederlanders, die hem omringden, wekte den wrevel der aanzienlijke Spanjaarden, en het uitstekend beleid van zijn minister Ximenes kon naauwelijks het uitbarsten hunner ontevredenheid verhoeden.

Toen voorts in 1519 Maximiliaan overleden was, zag hij zich tot Keizer gekozen. Schoon te voren eenigzins loszinnig, onderscheidde hij zich als Keizer door waardigheid en staatsbeleid. Daar hij al dadelijk in Spanje de kalmte herstellen moest, kon hij eerst in 1520 dit land verlaten om de Keizerskroon te aanvaarden. Hij reisde langs den zeeweg, eensdeels omdat hij geen vertrouwen stelde op den Koning van Frankrijk, anderdeels omdat hij de vriendschap wenschte te verwerven van Hendrik VIII, koning van Engeland. Den 22sten October 1520 werd hij te Aken gekroond en ontving van den Paus den titel van Roomsch Keizer. De kiesverordening, waardoor men hem, uit vrees wegens zijn uitgebreid gebied, onschadelijk zocht te maken, onderteekende hij zonder aarzeling, maar ook zonder zich er later naauwgezet aan te houden. Zijne troonsbeklimming had plaats in den vooral voor Duitschland zoo merkwaardigen tijd der Hervorming. Om aan de godsdienstige geschillen een einde te maken en in het algemeen de aangelegenheden des Rijks te regelen, hield hij in 1521 te Worms een Rijksdag, waar zich alle vorsten en standen des rijks, benevens eene verbazende volksmassa, vereenigden.

Luther, die er met vrijgeleide van Karel verscheen, bepleitte aldaar zijne zaak met ijver en kracht. De Keizer schortte zijn oordeel op, maar al die verdeeldheid in Duitschland kwam hem zeer ongelegen, daar zijn zetel in Spanje nog altijd wankelde en hij tevens door Frankrijk met een oorlog bedreigd werd. Om dus de geheele zaak door een enkelen maatregel ten einde te brengen, deed hij, toen Luther niet tot herroeping te bewegen was, dezen in den rijksban, verliet in den loop des jaars Duitschland en keerde in 1522 over de Nederlanden en Engeland naar Spanje terug, om de oproerige steden van Castilië tot haar pligt te brengen. Terwijl hij hier de overwinning behaalde, waren de Turken onder Soliman de Groote over de grenzen van Hongarije getrokken en hadden Belgrado veroverd. Tegelijkertijd begon Frankrijk door een aanval op Navarre en op de Nederlanden een langdurigen strijd, welke zich ook tot Italië uitstrekte. De vijandelijkheden hadden reeds in 1521 een aanvang genomen. De Franschen behaalden de overwinning aan de overzijde der Pyreneën, maar streden ongelukkig in de Nederlanden. Een vredescongres, te Calais gehouden, verbitterde de gemoederen nog meer en schonk aan Hendrik VIII een voorwendsel om de zijde van Karel te kiezen.

De voorspoed der Keizerlijke wapenen onder aanvoering van Prospero Colonna en Georg Frundsberg in Italië, waar de Franschen uit Parma en Piacenza en zelfs uit Milaan verjaagd werden, en de toetreding van den connetable Karel van Bourbon tot zijne partij stelden Karel schadeloos voor den verijdelden aanval op Provence. Weldra nam hij Frans I, koning van Frankrijk, die Pavia belegerde, na eene glansrijke overwinning gevangen (24 Februarij 1525). Bij deze merkwaardige gebeurtenis betoonde Karel eene Christelijke gematigdheid; hij hield zijn tegenstander te Madrid in eene weinig bezwarende gevangenschap en scheen aanvankelijk geen gebruik te willen maken van de behaalde voordeelen. Weldra echter stelde hij aan Frans zulke harde voorwaarden voor, dat deze met een eed betuigde, dat hij liever in de gevangenis zou sterven dan daarin toestemmen. Eerst toen de Koning van Frankrijk, door smart verteerd, door eene gevaarlijke ziekte werd aangetast, die hem met den dood bedreigde, bragt Karel hem een bezoek, waarna eindelijk den 14den Januarij 1526 het verdrag van Madrid tot stand kwam en Frans onder drukkende voorwaarden de vrijheid herkreeg. Ook in Duitschland, waar gedurende zijne afwezigheid zijn broeder Ferdinand den schepter zwaaide, zag hij zich door voorspoed begunstigd. Hij verkreeg er de bezittingen van Ulrich, hertog van Würtemberg, en beteer.de daarmede zijn broeder, —voorts maakte hij een einde aan den Boerenoorlog en vernieuwde het Zwabisch Verbond tot bestrijding der Turken.

Intusschen wekte de toenemende magt van Karel, door aanhoudenden voorspoed verkregen, groote ongerustheid bij vele vorsten van Europa, vooral bij paus Clemens VII, die vreesde, dat de aloude Keizerlijke alleenheerschappij zou terugkeeren. De Paus verbond zich dientengevolge met Frankrijk en met de voornaamste Staten van Europa, ontsloeg Frans 1 van zijne verpligtingen en poogde het Keizerlijk gezag uit Italië te verwijderen. De onhandige bedrijven dier bondgenooten verschaften echter de overwinning aan den Keizer. Frans Sforza, hertog van Milaan, werd van zijn hertogdom beroofd en de oorlogsfakkel in den Kerkelijken Staat ontstoken; Rome zelf werd door de troepen van Karel van Bourbon stormenderhand veroverd en geplunderd en de Paus gevangen genomen. Karel echter gaf voor, dat hij die gewelddadigheden af keurde en schreef aan de voornaamste vorsten van Europa, dat zulks zonder zijn weten en tegen zijn wil was geschied, ja, hij hulde zich met geheel zijn Hof in rouwgewaad en verordende zelfs gebeden voor de bevrijding van den Paus, terwijl hij dezen nog zeven maanden gevangen hield. Toen de Paus eindelijk door de vlugt aan zijne magt ontsnapt was, sloot Karel te Barcelona vrede met hem op den 29sten Junij 1529, en op den 5den Augustus daaraanvolgende te Cambray met den Koning van Frankrijk, op wien hij in Italië door de hulp van Andréa Doria eene volkomene overwinning had behaald. Zij moesten dien vrede koopen voor het onvoorwaardelijk bezit van Italië en hem de keizerskroon te Bologna en aanzienlijke schattingen toekennen. Als gekroond Keizer en onbeperkt beheerscher van Italië vertrok hij nu na eene achtjarige afwezigheid weder naar Duitschland (1530), om aldaar aan de godsdiensttwisten een einde te maken en tevens den bijstand der rijksstanden te vragen tegen de Turken, die onder aanvoering van Soliman Hongarije veroverd en reeds in 1529 het beleg voor Weenen geslagen hadden.

Het gelukte hem echter niet de kerkelijke partijen tot rust te brengen, en toen hij de Protestantsche belijdenis niet wilde erkennen, weigerden de Protestanten hunne hulp tegen de Turken. De Rijksdag ging in vijandelijke stemming uiteen, en de Keizer zag van al zijne wenschen slechts één vervuld, namelijk dezen, dat men hem de verkiezing van zijn broeder Ferdinand tot Roomsch Koning beloofde. In 1531 vormden de Protestantsche vorsten het schmalkaldisch Verbond en stelden zich in betrekking met de Koningen van Engeland en Frankrijk. Deze omstandigheid, alsmede het gevaar, hetwelk van de zijde der Turken dreigde, noodzaakte den Keizer in 1532 tot den Religievrede van Nürnberg, waarbij het Protestantismus, behoudens latere beslissingen, in zijn toenmaligen toestand werd erkend. Nu betoonden de Protestanten zich bereid, tegen de Turken ten strijde te trekken.

Het gelukte den bevelhebber Sebastian Schärtlin bij eene overrompeling 16009 Turken te dooden, terwijl voorts Soliman II bij de nadering van een Keizerlijk leger van 80000 man terugtrok naar Hongarije. Dientengevolge ontsloeg Karel de Duitsche soldaten in hun Vaderland en begaf zich naar Italië, om met den Paus te onderhandelen over het zamenroepen van een concilie, doch te vergeefs. Voorts ondernam hij in 1535 uit Spanje een togt naar Afrika tegen den Turkschen zeeroover Khair-ed-din Barbarossa, die zich te Tunis genesteld had en vandaar zijne roofschepen uitzond, om Spaansche en Italiaansche handelsvaartuigen buit te maken. Tunis werd ingenomen, en Karel genoot het voorregt, dat hij uit genoemde stad, welke hij aan haren regtmatigen beheerscher MuleiHassan als een leen der Spaansche kroon teruggaf, 22000 verloste Christenslaven huiswaarts kon zenden.

Inmiddels was in Duitschland de Zwabische Bond, die de belangen van Oostenrijk behartigde, in 1533 uiteengespat, en het was aan Uhlrich, hertog van Würtemburg, gelukt, met hulp van Philippus van Hessen zijn hertogdom te heroveren. Tegelijk vernieuwde Frans I, die een verbond gesloten had met Soliman II, zijne aanspraken op Milaan en deed een inval in Italië, terwijl de Sultan Hongarije aantastte. Maar ook ditmaal behield Karel de overhand, al gelukte het hem ook niet zich meester te maken van Marseille. Door bemiddeling van paus Paulus III werd nu den 18den Junij 1538 te Nizza tusschen den Keizer en Frans I een tienjarige wapenstilstand gesloten, welke gevolgd werd door eene bijeenkomst der beide monarchen te Aigues-Mortes, alsmede door luisterrijke feesten te Parijs gedurende een vijfdaagsch bezoek des Keizers aldaar; doch reeds in 1542 ontbrandde de oorlog op nieuw, wegens de weigering des Keizers om den Koning met het gebied van Milaan te beleenen. Ook daarin was Karel, verbonden met Hendrik VIII van Engeland, in weerwil van zijne nederlaag bij Ceriosoles, door zijn inval in Champagne en door de zegepraal van Andréa Doria op de FranschTurksche vloot overwinnaar, zoodat den 18den September 1544 de Vrede te Crespy gesloten werd. Ook gelukte het hem in 1539 de oude constitutie der Cortes in Spanje te vernietigen en in 1540 een oproer te Gent te dempen. Daarentegen mislukte in 1541 zijn togt naar Algiers. Na den Vrede van Crespy maakte hij zich gereed om de vorsten van het Schmalkaldisch Verbond te tuchtigen, daar zij hem vertoornd hadden door hunne weigering om het concilie te Trente te verordenen.

Hij verbond zich met den Paus, met Maurits, hertog van Saksen, en met den Roomschen Koning Ferdinand, deed de Schmalkaldische Vorsten in den ban, overrompelde de bondgenooten door snelle en krachtige maatregelen en behaalde de overwinning in den slag bij Mühlberg (25 April 1547). De keurvorstelijke waardigheid en landen, ontrukt aan den gevangen keurvorst Johann Friedrich van Saksen, schonk hij aan hertog Maurits van Saksen en belastte dezen in 1550 met de uitvoering van den Rijksban in Magdeburg, hetwelk aan het schmalkaldisch Verbond toebehoorde. Daarna verleende hij op den Rijksdag te Augsburg het „Interim” en voerde er, door zijne krijgsmagt omringd, zulk eene stoute taal, dat hij het vermoeden deed ontwaken als beschouwde hij Duitschland als eene erfelijke bezitting van zijn Huis. Toen maakte hertog Maurits gebruik van de algemeene ontevredenheid om zijn langgekoesterd plan tot redding van Duitschland en van het Protestantismus ten uitvoer te brengen. Verbonden met Hendrik II, koning van Frankrijk, rukte hij in 1552 met zijn leger voorwaarts tot Innsbrück, noodzaakte den door jicht geteisterden Keizer om naar Villach te vlugten en dwong hem tot het sluiten van het Verdrag van Passau (2 Augustus 1552), hetwelk, in 1555 door den Rijksdag te Augsburg bevestigd, aan de Protestanten eene volkomene godsdienstvrijheid vergunde. Gedurende den aanval van Maurits had Hendrik II zich meester gemaakt van de Lotharingsche bisdommen Metz, Toul en Verdun. Karel streed aldaar tegen hem, alsook in Italië, maar deed vruchtelooze pogingen om de stad Metz aan hare dappere verdedigers te ontrukken. Wanhopig door dien tegenspoed en ter neergeslagen door ziekelijkheid, spoedde hij zich naar de Nederlanden en gaf aan de te Leuven vergaderde Standen kennis van het besluit om zijne overige levensdagen aan God te wijden.

In 1555 bekleedde hij zijn zoon met de regéring der Nederlanden, den 15den Januarij 1556 met die van Spanje en Napels, en behield slechts een jaargeld van 100000 ducaten. Gedurende de laatste dagen van zijn verblijf in de Nederlanden wendde hij pogingen aan om door het sluiten van een vijfjarigen wapenstilstand te Vaucelles Spanje met Frankrijk te verzoenen en — hoewel vruchteloos — aan zijn zoon de Duitsche keizerskroon te bezorgen. Daarna stevende hij, door weinigen vergezeld, naar Spanje, waar hij het klooster Yuste bij Placencia in Estremadura tot verblijfplaats koos. Hier bleef hij in betrekking met de uitstekendste staatslieden van zijn tijd, bemoeide zich met de belangrijkste politieke aangelegenheden en verdeelde den overigen tijd tusschen godsdienstoefeningen en werktuigkundige bezigheden. Bij zijn leven vierde hij, liggende in eene doodkist, zijne uitvaart en overleed kort daarna den 21sten September 1558. — Karel was een zeer bekwaam en beschaafd vorst; hij onderscheidde zich evenwel door eergierigheid en heerschzucht, zoodat hij doorgaans meer de uitbreiding zijner magt, dan het heil des volks bedoelde. Hij was gehuwd met Isabella, eene dochter van Emanuël, koning van Portugal, die hem één zoon — later Filips II — en twee dochters schonk. Zijn zoon werd zijn opvolger in Spanje en in de Nederlanden, terwijl de Duitsche keizerskroon ten deel viel aan zijn broeder Ferdinand I.

Karel VI (1711—1740), den laatsten mannelijken telg van den Habsburgschen stam en den tweeden zoon van keizer Leopold. Hij werd geboren den lsten October 1685 en zou aanvankelijk, naar den wensch zijns vaders, de kroon van Spanje ontvangen. Intusschen had de laatste Habsburger op den Spaanschen troon, Karel II, zonder op de onbetwistbare regten van het Huis van Oostenrijk te letten, op aandringen van den sluwen Franschen afgezant Harcourt, den hertog Philips van Anjou, tweede kleinzoon van Lodewijk XIV, bij uitersten wil tot erfgenaam van den Spaanschen troon benoemd, en de benoemde had na den dood van Karel II (1 November 1700) den ontruimden zetel beklommen. Daartegen kwamen Engeland en de Nederlanden, uit vrees voor verbreking van het Europeesch evenwigt, in verzet, en ook het Duitsche rijk, Portugal en Savoye traden toe tot deze verbindtenis. Karel werd te Weenen in 1703 onder den naam van Karel III tot Koning van Spanje uitgeroepen en begaf' zich over de Nederlanden naar Engeland. Vanhier vertrok hij in Januarij 1704 met 12000 man Hollandsche en Engelsche troepen naar Spanje, hetwelk reeds bijna geheel en al door de Franschen was bezet, en maakte met hulp der Cataloniërs zich meester van Barcelona en Valencia, terwijl de Engelschen Madrid veroverden. Schoon hij aldaar den 26sten Junij 1706 tot Koning werd uitgeroepen, wilde hij die hulde niet in persoon aanvaarden, omdat hij nog niet omringd was door een glansrijken hofstoet. De wisselvalligheid van den krijg noodzaakte hem zijn zetel te Barcelona te vestigen en hij vertoefde er totdat de dood van zijn broeder, keizer Josef I, hem in 1711 terugriep naar Duitschland.

Volgens het testament van zijn vader stelde deze gebeurtenis hem in het bezit van al de landen van Karel V, zoodat hij het schrikbeeld der overmagt vertegenwoordigde, waartegen half Europa sedert al jaren gestreden had. Men liet echter het plan der Spaansche troonopvolging varen, en de Verbondene Mogendheden, met Engeland aan het hoofd, lieten Karel aan zijn lot over en sloten in 1713 met Frankrijk den Vrede van Utrecht. Inmiddels was Karel in December 1711 te Frankfort gekroond, waarna hij in het volgende jaar de Hongaarsche kroon verwierf. Met ijver zette hij nu, gesteund door de veldheerstalenten van prins Eugenius, den Spaanschen Successieoorlog voort, door zijn broeder met grooten voorspoed in de Nederlanden gevoerd. Ten laatste evenwel, door de bondgenooten verlaten en door de Rijksstanden slechts flaauw ondersteund, zag hij zich in 1714 gedwongen met Frankrijk het Verdrag van Rastadt te sluiten, waardoor hij bevestigd werd in het bezit van de Spaansche gewesten in Italië, Napels, Milaan, Sardinië en de Nederlanden. Nadat hij in het volgende jaar Sicilië tegen Sardinië van den hertog van Savoye had ingeruild, belastte hij zich met de verdediging van de Venetiaansche Republiek tegen de Turken (1715), en zijn leger, onder bevel van prins Eugenius, behaalde beslissende overwinningen bij Peterwardein en Belgrado. Daar echter de Spanjaarden een aanval waagden op Sicilië en het blijkbaar hun doel was zich wederom van Italië meester te maken, sloot Karel in 1718 den Vrede van Passarowicz, waardoor hij Belgrado, het noordelijk gedeelte van Servië, Temeswar, en een gedeelte van Slavonië, Bosnië en Walachye verwierf. Deze nieuwe oorlog, waarin de Spaansche minister Alberoni door zijne plannen Oostenrijk gewikkeld had, eindigde evenwel zeer spoedig met de Quadruple-alliantie welke tusschen Frankrijk, Engeland en Holland met den Keizer tot stand kwam.

Met hulp eener Engelsche vloot werden de Spanjaarden overwonnen en uit Sicilië verdreven, Alberoni ontving zijn ontslag, en Spanje moest van zijne voornemens afzien. Inmiddels trof Karel een harde slag door het overlijden van zijn eenigen zoon. Om niettemin het gezag over zijne landen in zijn Huis te verzekeren, benoemde hij volgens eene door hem zelven uitgevaardigde wet, de Pragmatieke Sanctie geheeten, zijne dochter Maria Theresia tot heerscheres na zijn dood. Hoewel die wet door de dochter van zijn broeder Josef, alsmede door de Standen zijner Staten werd aangenomen, weigerden de meeste buitenlandsche Staten, bepaaldelijk Frankrijk, en de Keurvorsten van Beijeren en Saksen, wier zonen met dochters van Josef I gehuwd waren, haar als geldig te erkennen. Karel was echter onvermoeid werkzaam om zijn plan ten uitvoer te brengen, en het gelukte hem, na het vruchteloos Congrès van Cambray (1726), eerst Spanje en voorts,naar aanleiding van de tegen hem vijandelijke Hannoversche Alliantie, door een Verbond te Weenen (8 Augustus 1726) ook Rusland en Pruissen tot zijne zienswijze over te halen en te bewerken, dat zij hunne goedkeuring schonken aan de Pragmatieke Sanctie. Pruissen ontving daarvoor het regt van erfopvolging in Gulik. Daarentegen verbonden Frankrijk en Engeland zich in 1724 en 1727 met Holland, Denemarken, Zweden, Hessen-Cassel en Brunswijk-Wolfenbüttel. Overal werden krijgstoerustingen gemaakt en de oorlog scheen onvermijdelijk, doch door bemiddeling van den Paus kwam nog tijdig een Verdrag tot stand (16 Maart 1731), waardoor aan Karel, tegen afstand van de pas-opgerigte en veel voordeel belovende handelmaatschappij te Ostende en tegen bekrachtiging van de opvolging van den prins don Carlos in de van ouds aan den Keizer toekomende Staten Toscane, Parma en Piacenza, nu ook door Engeland en Holland de handhaving der Pragmatieke Sanctie werd toegezegd. — Frankrijk echter bleef steeds vijandig tegen hem gezind en vond in de troonopvolging in Polen na den dood van Augustus II (1733) eene nieuwe aanleiding tot oorlog tegen Oostenrijk.

Terwijl Oostenrijk en Rusland zich vóór den zoon van laatstgenoemde verklaarden, ondersteunden Frankrijk, Spanje en Sardinië Stanislaus Leszczynski, den schoonvader van Lodewijk XV. De strijd was voor Karel, op zulke magtige vijanden niet voorbereid en door den gevorderden leeftijd van Eugenius minder sterk, zeer rampspoedig. Door de zeevarende mogendheden verlaten, door het Duitsche rijk en door Rusland onvoldoende bijgestaan, moest hij ondervinden, dat de Franschen hem Milaan en geheel Lombardije tot aan Mantua ontrukten, dat de Spanjaarden zich meester maakten van Napels en Sicilië, en dat aan de Rijn Kehl, Philippsburg, Trarbach en geheel Lotharingen in handen vielen van zijne vijanden. Door zulke slagen getroffen, toonde Karel zich eindelijk bereid, bij den Vrede van Weenen (3 0ctober 1735) tegen erkenning van de Pragmatieke Sanctie en van het erfregt van Augustus III, Napels, Sicilië en eenige districten van Milaan, alsmede geheel Lotharingen, tot schadevergoeding van Leszczynski, ten offer te brengen. Niet minder ongelukkig streed Karel, toen hij, daartoe door Rusland overgehaald, in 1736 op nieuw oorloogde tegen de Turken. De Oostenrijksche legers onder Seckendorf en Khevenhüller werden overal geslagen, en graaf Neipperg sloot op aandringen van Maria Theresia, die wel voorzag, dat haar vader eerlang sterven zou, den Vrede van Belgrado (18 September 1739), waarbij Oostenrijk nagenoeg al de vroeger veroverde landen, bepaaldelijk Belgrado met Serbië en Walachye, moest afstaan.

Karel overleed den 20sten October 1740. Hij bezat eene uitgebreide kennis, inzonderheid van talen, en was tevens zachtmoedig en weldadig. Daarentegen was hij een voorstander van de geestelijkheid en van den adel. Vooral bevorderde hij den handel, en in persoon bezocht hij de kust van Istrië en liet er wegen en havens aanleggen en schepen bouwen. Treurig echter was het, dat hij de Oostenrijksche monarchie, zoo glansrijk bij zijne troonsbeklimming, in de grootste verwarring achterliet bij zijn sterven.

Karel VII of Karel Albrecht (1742—1745), geboren te Brussel in 1697. Hij was de zoon van Maximiliaan Emanuël, keurvorst van Beijeren en stadhouder der Spaansche Nederlanden. Nadat Beijeren veroverd en zijn vader door keizer Jozef I in den rijksban gedaan was, werd hij als gevangene des Keizers eerst te Klagenfurt en daarna te Görz opgevoed.

Na den Vrede van Rastadt (1714) op vrije voeten gesteld, was hij als bevelhebber van het hulpleger zijns vaders in den oorlog tegen de Turken (1716—1718) werkzaam geweest en in 1722 met de jongste dochter van keizer Jozef in het huwelijk getreden, en nadat hij in 1726 zijn vader als keurvorst van Beijeren was opgevolgd, verzette hij zich met kracht tegen de Pragmatieke Sanctie, voegde zich aan de zijde van Saksen en trad in 1740, na den dood van Karel VI, te voorschijn met zijne aanspraak op de Oostenrijksche landen, welke hij niet alleen vestigde op de regten van zijne gemalin, maar ook op het testament van Ferdinand I. Daar tegelijker tijd Frederik II van Pruissen zekere oude regten op een gedeelte van Silézië deed gelden en aan Oostenrijk den oorlog verklaarde, sloot Karel den 18<ien Mei 1741 te Nymphenburg met Frankrijk en Spanje een verbond, waarmede hij de verbrokkeling beoogde der Oostenrijksche monarchie. Kort daarna viel hij met een FranschBeijersch leger in Opper-Oostenrijk, veroverde Linz zonder slag of stoot, ontving er de hulde der Standen, terwijl hij den titel aannam van aartshertog van Oostenrijk, en trok vervolgens naar Bohemen, om, versterkt door 20000 man Saksische troepen, dat Koningrijk te bezetten, hetwelk hem door het Verdrag van Nymphenburg was toegekend, veroverde Praag des nachts door overrompeling (27 November 1741) en liet zich door de Standen des Rijks huldigen als koning van Bohemen. Toen hij nu met algemeene stemmen tot Roomsch Keizer gekozen was, spoedde hij zich naar Frankfort aan de Main, waar hij zich door zijn broeder, den Keurvorst van Keulen, liet kroonen. Van dit oogenblik af echter keerde het geluk hem den rug toe. De Hongaren, met geestdrift vervuld voor Maria Theresia, stonden op om hunne Koningin te verdedigen; zij hernamen OpperOostenrijk, drongen tot in Beijeren door en veroverden München. Ook Bohemen werd aan Karel ontrukt, en deze moest de wijk nemen naar Frankfort, waar hij zich in zijn rampspoed diep ongelukkig gevoelde.

De Beijersche generaal Seckendorf verjoeg eindelijk de Oostenrijksche en Hongaarsche benden uit Beijeren, en Karel kon den 19den April 1743 terugkeeren naar München. Weldra echter kwamen de Oostenrijkers met aanzienlijker krijgsmagt terug, en de Keizer moest laatstgenoemde stad wederom verlaten. Toen eindelijk de met hem verbondene Franschen door George II, den bondgenoot van Maria Theresia, bij Dettingen (21 Junij 1743) geslagen en over de Rijn teruggeworpen werden, zocht de Keizer redding in een bondgenootschap met Frederik II (22 Mei 1744), die nu een inval deed in Bohemen. Wél verdreef de generaal Seckendorf nogmaals de Oostenrijkers uit Beijeren, zoodat Karel zich weder naar zijne residentie kon begeven, doch hij overleed aldaar, door smart en ellende uitgeput, den 20sten Januarij 1745. Zijne voorspelling: „Het ongeluk zal mij niet verlaten, voordat ik het verlaat” was bewaarheid. I Onderscheidene Koningen van Frankrijk, namelijk:

Karel V, bijgenaamd de Geleerde (1364— 1380). Hij was een zoon van Jan I uit het huis van Valois, werd geboren den 21sten Januarij 1337, en aanvaardde in 1356 als dauphijn het rijksbestuur, omdat zijn vader in den slag van Poitiers door Eduard III van Engeland was gevangen genomen. De burgerstand, door den adel en het Hof verdrukt, deed pogingen om dat juk te verbrijzelen. Op de vergadering der Generale Staten in het voorjaar van 1357 te Parijs eiste men de verwijdering der Koninklijke raadsheeren en zette men de instelling door van eene gemengde commissie, die den Dauphijn ter zijde staan en over de uitgaven waken zou. Robert Lecocq, bisschop van Laon, Etiënne Marcel, prévêt van den handelstand te Parijs, waren de leiders dezer volkspartij, doch achter hen stond Karel de Booze, koning van Navarre, die, als vermaagschapt aan het Huis van Valais, voor zich zelven de Fransche kroon beoogde. Toen de Dauphijn de raadsheeren niet ontsloeg, stormde Marcel gedurende eene tweede Rijksvergadering in November 1347 in het vertrek van den Prins en vermoordde voor zijne oogen de maarschalken van Champagne en Normandië. De Dauphin moest voorts het onderscheidingsteeken der burgerpartij, eene muts met de kleuren van Parijs, op het hoofd zetten. Nadat hij den titel van regent had aangenomen, poogde hij Parijs te verlaten, verbond zich met den adel op het land en beriep te Compiègne eene nieuwe Rijksvergadering, welke echter door Parijs niet als wettig erkend werd.

Ook bevestigde Marcel de stad Parijs, voorzag de burgers van wapens en poogde den Koning van Navarre aan het hoofd van den opstand te plaatsen; die volksmenner echter werd op den lsten Augustus 1358 door een zekeren Maillard om het leven gebragt. Gearmd met den moordenaar trok nu de Dauphijn binnen de muren van Parijs, en eene bloedige reactie nam een aanvang, terwijl de Koning van Navarre de stad omsingelde en door verwoesting der noordelijke gewesten aanleiding gaf tot den boerenopstand , bekend onder den naam van „ Jacquerie.” Te midden van deze verwarring ontstond een oorlog met Engeland. Koning Jan had te Londen een bezwarend verdrag gesloten, hetwelk door de Generale Staten in Frankrijk en door den Dauphijn verworpen werd. Toen stak een Engelsch leger over het Kanaal en plunderde Frankrijk van Calais tot aan Bourgondië, totdat den 8sten Mei 1360 de Vrede van Brétigny gesloten werd met de bepalingen, dat koning Jan een hoogst aanzienlijk losgeld betalen en een derde deel van zijn rijk aan het Engelsche Vorstenhuis afstaan zou. Na den terugkeer des Konings legde de Dauphijn het bewind neder, doch Jan overleed reeds den 8sten April 1354 te Londen, werwaarts hij zich begeven had om in persoon den vrede te bekrachtigen, en Karel beklom den Franschen troon. Hoewel zwak van ligchaam en van alle krijgskundige bekwaamheden ontbloot, wist hij zich door eene schrandere staatkunde uit alle verwikke lingen te redden en het koninklijk gezag te bevestigen. Duguesclin echter en de broeders des Konings hanteerden met goed gevolg de wapens. De Koning van Engeland, die tot het verkrijgen van Bourgondië en Champagne den oorlog vernieuwd had, werd bij Cocherel geslagen (Mei 1364).

De gevreesde condottiéri (roofbenden), die het land met moord en brand teisterden, trokken met Eduard, den Zwarten Prins, naar Spanje. Na zijn terugkeer gevoelde Karel zich sterk genoeg om hem te bestrijden. Eduard had den adel te Guyenne met drukkende belastingen bezwaard, zoodat men zich daarover beklaagde bij koning Karel. Hoewel de souvereiniteit over dat land bij verdrag aan Engeland was toegekend, daagde Frankrijks koning prins Eduard voor het Hof der Pairs. Daardoor ontstond in 1369 weder een oorlog. De Engelschen bragten verwoesting in het land, doch wegens de ziekelijkheid van Eduard en de beperktheid zijner hulpmiddelen konden zij niet veel uitrigten. Binnen tien jaren veroverde Karel, die in elke lente met eene grootere krijgsmagt te velde trok, alle Engelsche bezittingen, met uitzondering van eenige versterkte steden, doch hij overleed na eene vruchtelooze poging om Bretagne aan hertog Jan V te ontrukken, op den 16den September 1380. Hij was een voorstander der wetenschappen , toefde bij voorkeur in het gezelschap van geleerden, doch onderscheidde zich voor ’t overige door verregaande dwingelandij.

Karel VI, bijgenaamd de Krankzinnige (l380— 1422), een zoon van den voorgaande en geboren te Parijs den 31sten December 1368. Zijne ooms van vaderszijde, de hertogen van Anjou, Berri en Bourgondië, en zijn oom van moederszijde, de hertog van Bourbon, voerden aanstonds na den dood van Karel V strijd over het regentschap. Men liet den 12-jarigen Kroonprins reeds in November 1380 op den troon plaatsen, om dan gemeenschappelijk in zijn naam den schepter te zwaaijen. Inmiddels verwierf de hertog van Anjou het gezag. Deze had zich niet alleen van de schatkist en van de koninklijke nalatenschap meester gemaakt, maar verrijkte zich ook met afpersingen en door het handhaven der drukkende belastingen, waaronder het rijk sedert het voorgaand bestuur gebogen ging. Dientengevolge ontstonden te Parijs, Rouen en Compiègne vreeselijke volksbewegingen, waarbij de met hamers gewapende burgers (Maillotins) de belastinggaarders doodsloegen. Na het herstellen der rust trok de jonge Koning aan het hoofd van den Franschen adel naar Vlaanderen, waar de bevolking het juk van graaf Lodewijk, den schoonzoon van den hertog van Bourgondië, afgeworpen en den Gentenaar Philips van Artevelde tot opperhoofd gekozen had. De beslissende overwinning op de Vlamingen bij Rosebeke (27 November 1382) schonk aan het Hof den moed, om de democratische bewegingen door ontwapening, teregtstelling en afpersing geheel en al te onderdrukken.

Terwijl voorts de hertog van Anjou met 60000 Franschen en groote schatten naar Napels toog, waar koningin Johanna hem tot opvolger had benoemd, maakte de hertog van Bourgondië zich te Parijs meester van het bestuur en ondernam een kostbaren, maar vruchteloozen oorlog ter zee en te land tegen het uitgeputte Engeland. De Koning trad in 1385 in het huwelijk met Isabella, eene dochter van Stéfanus , hertog van Beijeren, en waagde het in 1388 op eene vergadering van aanzienlijken te Rheims te verklaren, dat hij de regéring aanvaardde. Zijn broeder Lodewijk, hertog van Orléans, kwam daardoor aan het roer, alsmede de connétable Clisson; beiden verdreven de Bourgondische partij en omringden den Koning met een aantal jonge lieden (Marmousets). Gedurende een togt tegen Craon, een edelman in Bretagne, werd de Koning krankzinnig (5 Augustus 1392). Meenende dat men hem wilde vermoorden, deed hij een aanval op degenen, die hem vergezelden en doodde vier pages, zoodat men hem gebonden naar Mans moest brengen. Weldra kwam hij weder tot bezinning, doch de aanvallen keerden gedurig terug, maakten hem ongeschikt voor het bewind en deden hem eindelijk tot volslagene krankzinnigheid vervallen. Onder die omstandigheden wist zich hertog Philips van Bourgondië, in weerwil van het krachtig verzet van den hertog van Orléans, meester te maken van het staatkundig gezag. hij sloot in Maart 1396 met Engeland een 28-jarigen wapenstilstand, doch overleed reeds in 1404. Toen nam zijn zoon Jan de Onverschrókkene, die zijn vader nog overtrof in heerschzucht en dwingelandij, de teugels van het bewind in handen.

Reeds grepen de verschillende partijen naar de wapens, toen Jan den hertog van Orléans op straat liet vermoorden (23 November 1407). Hij verwijderde zich aanvankelijk, maar keerde in 1408 terug naar Parijs, voorzag het volk van wapens en opende tegen het Hof, dat inmiddels de wijk genomen had naar Tours, de vijandelijkheden, welke eerst eindigden met het Verdrag van Chartres (Maart 1409). Om het bestuur van Jan te bestrijden, vereenigden zich in 1410 de Prinsen met den jongen hertog van Orléans. Laatstgenoemde riep den bijstand in van zijn schoonvader, den graaf van Armagnac, en deze verscheen met roof-en moordzieke benden uit de Pyreneën. De hertog van Bourgondië daarentegen versterkte zich met het gewapende gemeen van Parijs (Cabochiens) en trok te velde. Daar de partij van Orléans de Engelschen te hulp riep, verscheen de verbitterde Koning desgelijks met een leger en noodzaakte in 1412 de partijen om vrede te sluiten. Toen echter de hertog van Bourgondië in het volgende jaar weder naar de wapens greep, verklaarde de Koning hem schuldig aan landverraad en dwong hem door middel eener aanzienlijke krijgsmagt tot den Vrede van Arras (16 October 1414). Inmiddels was ook Hendrik V van Engeland met een leger en met veroveringsplannen in Frankrijk geland.

Wél rukte men hem met een magtig leger tegemoet, doch dit leed den 25sten October 1415 bij Azincourt eene vreeselijke nederlaag. De bloem van den Franschen adel sneuvelde of werd krijgsgevangen; ook de hertog van Orleans verloor zijne vrijheid. Het was gelukkig voor Frankrijk, dat de Engelschen de behaalde voordeelen niet konden voortzetten. Om zich tegen den hertog van Bourgondië in veiligheid te stellen, riep het Hof den graaf van Armagnac naar Parijs en benoemde hem tot connetable. Inmiddels overleed den 18den December 1415 de Dauphijn Lodewijk en werd vervangen door zijn broeder Jan, na wiens dood (6 April 1416) Karels derde zoon — later Karel VII — het bewind in handen nam. De 14-jarige prins bleef in de magt der partij van Armagnac, zoodat de hertog van Bourgondië zich met de Engelschen verbond, om Frankrijk te veroveren en te deelen. De Koningin, door den connetable uitgesloten van de regéring, bevorderde de onlusten en werd eindelijk, onder voorwendsel van een loszinnig levensgedrag, door den Dauphijn en den Koning in de gevangenis te Tours opgesloten. Nu stelde zij zich aanstonds in betrekking met de Bourgondische partij.

De hertog van Bourgondië bragt in haar belang de steden in Champagne, Picardië en Isle de France in opstand, bevrijdde haar uit den kerker, en voerde haar naar Troyes, waar zij als regentes optrad en eene regéring benoemde. Terwijl de Koning van Engeland geheel het noorden van Frankrijk onderwierp, maakte de hertog van Bourgondië den 28sten Mei 1418 door list zich meester van Parijs. De Koning viel bij die gelegenheid in zijne handen, doch de Dauphijn ontsnapte naar Melun. De hoofdstad werd nu het tooneel der vreeselijkste partijwoede. De connetable Armagnac werd met 2000 zijner aanhangers vermoord. Bij de nadering der Engelschen gevoelde de hertog van Bourgondië grooten lust om een bondgenootschap op te rigten. Hij knoopte onderhandelingen aan met den Dauphijn, verzoende zich met hem te Melun in Julij 1419, maar werd bij eene tweede zamenkomst op de brug bij Montereau, welligt op last van den Dauphijn, althans in tegenwoordigheid van dezen vermoord (10 September 1419). Nu trok Philips de Goede, hertog van Bourgondië, te velde om zijn vader te wreken. hij verbond zich met de Engelschen en bragt den 28sten Mei 1420 het vermaarde verdrag tot stand tusschen Hendrik V en den krankzinnigen Koning te Troyes, volgens hetwelk de kroonen van Frankrijk en Engeland, onder voorbehoud der regten van de beide volkeren, op hetzelfde hoofd zouden rusten.

Hendrik verwierf aanstonds het regentschap, verkreeg het regt om onmiddellijk na den dood van Karel VI den Franschen troon te beklimmen en trad in het huwelijk met Catharina, eene dochter van Karel VI. De standen moesten dit hatelijk verdrag, waartoe vooral de Koningin veel had bijgedragen om haren zoon te grieven, op den 10den December bekrachtigen. De Dauphijn echter, dien men als den moordenaar van den hertog van Bourgondië in den ban deed, liet evenwel zijne regten niet varen. Hij riep het Parlement en de universiteit naar Poitiers, stichte er eene hofhouding, benoemde een bestuur en begon, ondersteund door talrijke aanhangers en door 3000 Schotten, een oorlog, waarin hij gestadig eiken beslissenden veldslag vermeed. Zeven weken na den dood van Henderik V overleed de krankzinnige Koning (21 October 1422). Eerst den 30sten September 1435 stierf koningin Isabella in behoeftige omstandigheden.

Karel VII, bijgenaamd de Zeeghaftige (1422—1461), den zoon en opvolger van den voorgaande. hij werd geboren den 22sten Februarij 1403, en terwijl de Engelschen Hendrik VI te Parijs tot koning uitriepen en het regentschap in handen gaven van den hertog van Bedford, trad Karel volgens het regt van afstamming en erfopvolging te Melun op als koning van Frankrijk. Hij voerde op dat oogenblik slechts heerschappij over de zuidelijke gewesten, maar het volk was hem genegen en verlangde zeer naar vernietiging van het Engelsche juk. De eerste jaren gingen zonder belangrijke gebeurtenissen voorbij. Karel werd in 1423 door de Engelschen bij Crévant, in 1424 bij Verneuil geslagen en moest eerst Champagne en een jaar later Maine ontruimen. De oorzaak dier nederlagen was niet slechts gelegen in de dwaasheid des Konings, die den kostbaren tijd aan de zijde der schoone Agnes Sorel verbeuzelde, maar ook in de onverschilligheid des volks, dat door aanhoudende burgeroorlogen tot diepe ellende verzonken was. Intusschen gaven verwikkelingen tusschen den hertog van Gloucester en den hertog van Bourgondië het uitzigt, dat men beider bondgenootschap zou kunnen vernietigen. Voorts stemde de graaf van Richemont, door Karel tot connetable benoemd, zijn broeder, den hertog van Bretagne, gunstig voor de nationale zaak. Graaf Dunois versloeg in 1426 de Engelschen bij Montargis, doch de vijand rukte het.volgende jaar voorwaarts tot aan de Loire en omsingelde Orleans.

Nu ontwaakte Karel uit zijne werkeloosheid en nam maatregelen om deze belangrijke vesting te behouden. Dunois versterkte er de bezetting en ontrukte den vijand in Februarij 1429 een aanzienlijken voorraad levensmiddelen. De Engelschen echter trokken hunne geheele krijgsmagt bijeen, zoodat Karel zich gereed maakte tot den aftogt naar Dauphiné. In dezen nood verhief zich Jeanne d'Arc, de Maagd van Orleans, en wist door de overtuiging, waarmede zij hare goddelijke zending en de zegepraal verkondigde, den moed van adel en volk aan te wakkeren. Onder de leiding van haar en van Dunois was Orleans in Mei 1429 van zijne belegeraars verlost. Deze gebeurtenis verwekte onder de Engelschen, die naar Parijs moesten terugtrekken, groote moedeloosheid. Het kleine Fransche leger, welks kern uit Schotsche boogschutters bestond, versloeg nu, door de Maagd van Orleans aangevoerd, de Engelschen bij Patay, alwaar hun aanvoerder Talbot in krijgsgevangenschap geraakte, en veroverde Rheims, waar Karel den 17den Julij 1429 plegtig werd gekroond. Na een mislukten aanslag op Parijs keerde hij, door gunstelingen omgeven, naar Chinon terug, om er zijn tijd te verbeuzelen.

De Maagd van Orleans echter trok met Saintrailles naar Compiègne, doch werd er bij een uitval gevangen genomen. Teregt verwijt men den Koning en de aanzienlijken, dat zij niets hebben gedaan om Jeanne d’Arc te bevrijden, — zelfs niet om haar van den brandstapel te redden. De verwachtingen echter, die de Engelschen koesterden van haren dood, bleven onvervuld. Een gevoel van kracht was ontwaakt bij het volk en klom bij den overmoed der verdrukkers. Na de verovering van Chartres en de overwinning der Franschen bij Gerberoi (1432) bragt daarenboven Richemont eene verzoening tot stand van Karel met den Hertog van Bourgondië. De vrede werd den 21sten September 1435 te Arras gesloten. Karel deed afstand van een aantal steden, alsmede van alle leenheerlijke regten over de Fransche landen van den Hertog. Richemont rukte nu voorwaarts naar Parijs, dat den 13den April 1436 met gejuich zijne poorten opende.

Nadat de Koning in persoon Montereau ingenomen had, hield hij den 12den November 1437 zijn intogt in de hoofdstad. De oorlog werd na dien tijd door de uitgeputte partijen onder wapenstilstanden en onderhandelingen slechts flaauwelijk voortgezet. De Franschen veroverden allengs de verschillende gewesten, alsmede de vestingen, met uitzondering van Calais, en vernietigden eindelijk de Engelsche magt in den slag bij Castillon (17 Julij 1452). Zoo moest, ook zonder vredeverdrag, de strijd een einde nemen. — Karel bevorderde nu met ijver de aangelegenheden van zijn rijk: hij regelde de geldzaken, hoewel zonder medewerking der Standen, en voerde eene betere regtspleging in. Reeds in 1433 had hij de Pragmatieke Sanctie tot stand gebragt, waardoor de vrijheden der Gallicaansche kerk tegenover den Heiligen stoel werden vastgesteld. Hij zorgde voor een geoefend staand leger, hetwelk tevens een steun was voor het Koninklijk gezag. Deze nieuwigheden wekten vooral bij de aanzienlijken groote ontevredenheid. De hertogen van Alençon en Bourbon, de graaf van Vendôme, de oudminister La Trémouille en anderen vereenigden zich, haalden den jeugdigen Dauphijn over tot hunne partij en wilden door bandelooze horden, die nog in het land rondzwierven, de voormalige ellende vernieuwen.

Een opstand, bekend onder den naam van Praguerie, werd door den hertog van Richemont gedempt en de Koning schonk vergiffenis aan de schuldigen. Karel vereenigde voorts de soldaten, die hij niet noodig had, en zond hen ten getale van meer dan 40000 onder den naam van Armagnacs en onder bevel van den Dauphijn naar keizer Frederik III als hulptroepen tegen de Zwitsers. Nadat de Dauphijn een gedeelte van deze troepen in den slag bij Basel (26 Augustus 1444) verloren had, trok hij met de overigen terug en bezette onderscheidene steden in den Elzas, Breisgau en Sundgau. De Koning verscheen daarna in persoon met een ander leger en belegerde Metz, om deze stad, naar hij voorgaf, in het bezit te brengen van zijn zwager René, hertog van Lotharingen. De stad echter offerde eene aanzienlijke som, en Karel maakte een einde aan dezen oorlog, die meer om staatkundige belangen dan wegens veroveringszucht ondernomen werd, en dankte al zijne troepen af. Onder zijn zacht bestuur kwam Frankrijk voorts tot verademing. Zijne laatste levensjaren werden verbitterd door de aanslagen van zijn zoon en opvolger Lodewijk XI Hij vreesde er voor, dat deze hem vergif zou toedienen; daarom onthield hij zich geruimen tijd van alle spijs, en overleed, naar men zegt, dientengevolge te Melun den 22sten Julij 1461.

Karel VIII (1483—1498). Hij werd geboren te Amboise den 30sten Junij 1470 en beklom in 1483 den troon na het overlijden van zijn vader, Lodewijk XI. Daar hij nog jong en onkundig was, stond zijne oudste zuster, Anna de Beaujeu, hem ter zijde en bestuurde voor hem het schip van Staat. De hertog van Orleans, daardoor op nieuw gekrenkt, verbond zich met de overige prinsen, met hertog Frans van Bretagne en onderscheidene onvergenoegden en begon oorlog te voeren tegen het Hof. La Trémouille sloeg echter de oproerlingen bij St. Aubin (28 Julij 1468) en nam den hertog van Orleans gevangen. Eenige maanden daarna overleed de hertog van Bretagne en liet zijne landen achter aan zijne dochter Anna, die zich in 1490 bij volmagt in den echt verbond met Maximiliaan, Roomsch koning. Karel echter, schoon reeds met Margaretha, eene dochter van Maximiliaan verloofd, dong naar de hand der Hertogin, ten einde Bretagne met Frankrijk te vereenigen, en huwde met haar in December 1491.

Deze trouweloosheid bragt geheel Europa in opschudding. Hendrik VII van Engeland deed, als bondgenoot van Maximiliaan, een inval in Frankrijk, maar liet zich vóór Boulogne op den lsten November 1492 door geld tot het sluiten van den vrede overhalen. Ook met Maximiliaan, die wegens gebrek aan hulpmiddelen den strijd niet kon doorzetten, kwam den 23sten Mei 1493 te Senlis de vrede tot staud. Aan Margaretha werd met FrancheComté ook Artois en Charolais, onder voorbehoud der opperleenheerschappij van Frankrijk, teruggegeven, doch de overgave van het hertogdom Bourgondië bleef onbeslist. Nadat Karel zich van de vriendschap van Ferdinand, koning van Aragon, door de teruggave der verpande graafschappen Roussillon en Cerdagne verzekerd had, bepaalde hij zich bij de uitvoering van een lang gekoesterd plan, namelijk om het koningrijk Napels te veroveren, waarop hij aanspraak meende te hebben. De eerzuchtige Lodewijk Sforza, hertog van Milaan en bijgenaamd Morus, had hem daartoe overgehaald. In Augustus 1494 overschreed Karel met een talrijk, maar slecht uitgerust leger de Alpen, vervolgde zijn togt door Milaan, Toscane en Florence en deed den 31sten December zijn intogt in Rome, waar paus Alexander VI zich genoodzaakt zag, hem met Napels te beleenen en onderscheidene vestingen ter zijner beschikking te stellen. Toen hij de grenzen van Napels naderde, deed Alfonsius II, om zijne wreedheid algemeen gehaat, afstand van den troon ten behoeve van zijn zoon, Ferdinand II, doch de Franschen trokken den 21sten Februarij 1495 zonder slag of stoot binnen de stad Napels.

Alle gewesten des rijks, met uitzondering van eenige vestingen, erkenden Karel als opperheer. Of laatstgenoemde inderdaad het voornemen gekoesterd heeft om van Napels oostwaarts te trekken, de Turken over den Bosporus te werpen en te Constantinopel een nieuw keizerrijk te stichten, kan niet met zekerheid worden beweerd. Slechts weet men, dat h{j bewerkt had, dat in 1494 Andréas Palaeólogus, de neef van den laatsten Griekschen keizer, alle aanspraken op den Byzantijnschen troon aan hem afstond. Uit bezorgdheid voor de veroveringsplannen van Karel verbonden zich in Maart 1492 alle Italiaansche Staten met de koningen Maximiliaan en Ferdinand, om de Franschen uit Italië te verdrijven. Karel was niet bestand tegen zulk eene geduchte magt; hij liet den hertog van Montpensier met eene aanzienlijke afdeeling te Napels achter en trok met snelle inarschen door Italië, maar moest zich in Lombardije een weg banen door een hevigen aanval op de Bondgenooten. Naauwelijks was hij in Frankrijk aangekomen, toen hij het berigt ontving, dat de Koning van Napels zich door den bijstand van den Koning van Spanje weder in het bezit had gesteld van zijn rijk. Karel maakte later bij herhaling toebereidselen om zijn oogmerk in Italië te bereiken, maar zijne raadsheeren weêrhielden hem van eene onderneming, die van Frankrijk onder Lodewijk XII en Frans I verbazende offers vergde. Gedurende zijne laatste levensjaren beijverde zich de Koning om den binnenlandschen toestand te verbeteren, en overleed te Amboise den 7den April 1498.

Karel IX (1560—1574), tweeden zoon van Hendrik II en van Catharina dei Medici. Hij werd geboren den 23sten Julij 1550 te St. Germain en Laye, ontving den titel van hertog van Orleans en beklom, als opvolger van zijn broeder Frans II, den troon op den 5den December 1560. Heftig en woest van aard, opgegroeid onder eerzuchtige partijhoofden en daarenboven opgevoed in de staatkundige school zijner moeder, ontwikkelde zich zijn karakter tot eene mengeling van hartstogt, scherpzinnigheid en sluwe staatslist, zoodat zijn invloed op de omstandigheden van zijn tijd niet anders dan noodlottig kon wezen. Om de Guises te verwijderen, maakte zijne moeder zich van het regéringsbeleid meester en benoemde den zwakken Antoine, koning van Navarre, tot algemeenen stadhouder des rijks. Nadat het Edict van Amboise was uitgevaardigd, waardoor de eerste burgeroorlog geëindigd en aan de Hugenoten vrijheid van godsdienst gewaarborgd werd, verklaarde men den jeugdigen Koning meerderjarig (1563). Zijne moeder zorgde echter door velerlei verstrooijingen, dat hij zich niet met staatszaken bemoeide. Met het doel om hem van de door haar gehate Protestanten afkeerig te maken, vergezelde zij hem in April 1564 door het rijk om er de inrigtingen der Protestanten in oogenschouw te nemen en deed hem te Bayonne eene zamenkomst houden met zijne zuster, de Spaansche koningin Elizabeth, en met den hertog van Alva.

Hier werd besloten tot de uitroeping der Protestanten, en men verzekerde zich van den steun van Karel. De vijandelijkheden namen terstond een aanvang. De Protestanten beproefden den 29sten September 1567 eene poging om zich te Monceaux van den persoon des Konings meester te maken. De party des vredes aan het Hof, aan wier hoofd zich de kanselier l’Hópital bevond, verloor nu allen invloed, en de burgeroorlog verwoestte Frankrijk, met korte tusschenpoozen, gedurende 2 jaren. Het Hof, ten einde raad, sloot eindelijk in 1570 den vrede te St. Germain, waardoor de vrijheid der Protestantsche Kerk hersteld werd. Men vermeldt, dat de Koning daartoe niet weinig heeft bijgedragen, zoowel uit begeerte om zich van de voogdijschap zijner moeder te ontslaan, als uit ijverzucht tegen zijn broeder, den hertog van Anjou, die in den oorlog grooten roem verworven had. Schrandere staatslieden vestigden nu de aandacht des Konings op de gebeurtenissen in de Spaansche Nederlanden, alwaar zich eene partij bevond, die met Frankrijk heulde.

Karel was niet afkeerig van een veroveringsplan, waardoor de binnenlandsche rust bevorderd zou worden. Hij riep de Protestantsche aanvoerders aan zijn Hof en zocht de geloofstwisten zoo veel mogelijk te dempen. Nadat hij in November 1570 in den echt verbonden was met Elzabeth, eene dochter van den Protestantschgezinden keizer Maximiliaan II, deed hij zijne zuster Margaretha in het huwelijk treden met den prins van Navarre, het opperhoofd der Protestantsche partij. Zelfs de omzigtige Coligny verscheen nu zonder schroom aan het Hof; hij werd door den Koning als een vader bejegend en zocht hem gunstig te stemmen voor een veldtogt naar de Nederlanden. De Guies echter en de Koningin-moeder zagen met wrevel en spijt de verheffing der Protestestanten, die hun eerlang allen invloed zouden ontrooven. De R. Katholieke partij nam daarom het besluit, eene nieuwe botsing met hare vijanden uit te lokken. Het schijnt, dat men het aanvankelijk slechts eens geweest is over het vermoorden der Protestantsche opperhoofden. Het schot, waardoor Coligny den 22sten Augustus gewond werd, was het eerste teken der afzigtelijke zamenzwering.

De Koning was verstoord over die misdaad, sprak hevige bedreigingen uit tegen den moordenaar en bragt Coligny een bezoek. Men kan moeijelijk aannemen, dat Karel bij deze gelegenheid huichelde; doch in den nacht van den 23sten Augustus belegde de Koningin-moeder eene raadsvergadering van de hoofden harer partij, en aldaar werd tot den algemeenen Protestantenmoord besloten. Ook de Koning gaf daaraan, na lange aarzeling, zijne goedkeuring. Men verhaalt, dat hij uitriep: „Welnu, slaat dan allen dood, opdat geen van hen mij kan aanklagen”. Reeds met den Bartholoméus-nacht brak de Bloedbruiloft aan.

Dat Karel bij die gelegenheid uit een venster van het Louvre geweerschoten loste op de Protestanten, is niet bewezen. Daarentegen hield hij eenige dagen later wel een lit de justice, waar hij de bloedige daad verschoonde als een noodzakelijk verzet tegen zaamgezworenen. De burgeroorlog barstte nu weder los en volgde eene gevaarlijke rigting, daar ook de ontevredenen zich bij de Protestanten voegden. De diep bedorven Koning stierf inmiddels reeds den 30sten Mei 1574.

Karel X (1824—1830), derden zoon van den dauphijn Lodewijk van Bourbon en kleinzoon van Lodewijk XV. Hij werd geboren te Versailles den 9den October 1757 en ontving den titel van graaf van Artois. Aan het ligtzinnig Hof van zijn grootvader opgevoed, bezat de Prins de beminnelijkheid, opgewondenheid en oppervlakkigheid van een Franschen chevalier en huwde in 1773 met Maria Theresia van Savoye, die hem 2 zonen schonk, den hertog van Angoulême en den hertog van Berri. Daar hij aanvankelijk geen uitzigt had op den troon, deed men geene moeite om hem tot regent te vormen. Hij woonde in 1782 de expeditie naar Gibraltar bij, doch verwierf daardoor even weinig roem als door het tweegevecht, waartoe hij in 1778 om eene beuzeling den hertog van Bourbon had uitgedaagd. In de vergadering van Notabelen in 1787 werd hij, evenals zijn broeder, voorzitter van een bureau. hij verloochende hierbij en bij de daarop volgende gebeurtenissen geenszins zijn afkeer van alle staatkundige hervormingen, zoodat hij zich den haat van het volk op den hals haalde en het Hof verdacht maakte. Na de volksbeweging van 14 Julij 1789 week hij uit met den prins van Condé. hij begaf zich over Turijn naar Mantua, waar hij met keizer Leopold onderhandelde over een invasieplan, — ging toen naar de Rijn om er een emigrantenleger te organiséren, en vervolgens naar Brussel en Weenen. In 1791 woonde hij het Congrès te Pillnitz bij.

Na het aannemen der constitutie van 1791 riep Lodewijk XVI hem en de overige prinsen terug. Daar hij met smaadredenen antwoordde, werd zijne jaarwedde als koningszoon in 1792 door de Nationale Vergadering ingetrokken, terwijl men zijne inkomsten aan zijne schuldeischers toewees. Uit Turijn, waar de Prins vertoefde, bestuurde hij de aanslagen der Koningsgezinden en bij de eerste invasie in 1792 aanvaardde hij het opperbevel over de uitgewekenen. Na de de teregtstelling van Lodewijk XVI benoemde zijn broeder — later Lodewijk XVIII — hem tot luitenantgeneraal des rijks. In die betrekking begaf hij zich naar Petersburg, werd er door de Keizerin op eene schitterende wijze ontvangen en ontving de toezegging van hulptroepen, die echter nooit verschenen zijn. Iu den zomer van 1796 ging hij naar Engeland en scheepte er zich in met zijn generalen staf op een eskader onder commodore Warren, bestemd naar de westkust van Frankrijk. Den 29sten September landde hij op Ile-Dieu, en bij die tijding kwamen 20 departementen in opstand.

Het ontbrak hem echter aan moed om te landen en na eene weifeling van 2 maanden keerde hij naar Engeland terug en liet de opstandelingen ter prooi aan de wraak der Republikeinen. Door de Koningsgezinden verwenscht en door de Britten veracht, verteerde hij rustig te Holyrood en later te Hartwell het hem toegekende jaargeld van 15000 pond sterling, hem door de Engelsche regéring toegelegd. In 1813 begaf hij zich naar het vasteland, volgde in 1814 de Verbondene Mogendhedèn over de Rijn, maar ontving een wenk om zich te verwijderen. Toen echter de Mogendheden Parijs naderden, overschreed hij de grenzen van Frankrijk en verkondigde in Maart als luitenant-generaal het einde van het despotismus, van de conscriptie en van de drukkende lasten. Op den 12den April aanvaardde hij te Parijs in naam van zijn afwezigen broeder, Lodewijk XVIII, de regéring, verklaarde den 15den in den Senaat, dat zijn broeder de hoofdbeginselen der constitutie aannam en onderteekende den 23sten April de overeenkomst, volgens welke de aloude grenzen van Frankrijk werden hersteld. Om hem van het staatkundig gebied te verwijderen, moest hij op bevel des Konings als generaal en chef de zuidelijke departementen bezoeken.

Bij het berigt van de landing des Keizers in 1815 snelde hij naar Lyon. Toen hij bemerkte, dat hij hier door allen verlaten werd, vertrok hij, slechts door één persoon vergezeld, naar Parijs, en bezwoer hier den 16den Maart met den Koning de grondwet. Met de Koninklijke familie vlugtte hij bij de nadering van Napoleon naar Gent. Na de tweede Restauratie was hij lid der Pairskamer, doch bemoeide zich weinig met deze betrekking. Omringd door aristocraten en geestelijken, vergezeld door Jezuïeten sleet hij zijne dagen in afzondering en verdeelde zijntijd tusschen de jagt en boetedoeningen. Hij was het middelpunt van een broeinest, waar de listigste aanslagen tegen de vrijheid werden gesmeed.

Na den dood van zijn broeder, Bodewijk XVIII, die zich vruchteloos tegen zijne dweeperij verzette, beklom Kareli op den 16den September 1824 den troon. Aanvankelijk poogde hij door een minzaam gedrag en door opheffing der censuur de toegenegenheid des volks te winnen, maar na de krooning, die den 29sten Mei 1825 te Rheims met veel plegtigheid plaats had en waarbij hij opnieuw de grondwet bezwoer, trad de reactie onverholen te voorschijn. De meeste openbare ambten werden aan vrienden der Jezuïeten toegekend, en het openbaar onderwijs kwam meer en meer in handen der geestelijkheid. De Kamer moest aan de uitgewekenen eene schadevergoeding toestaan van een milliard francs; de vrijheid der drukpers werd ingekort, en men zocht zooveel mogelijk de aloude monarchie te herstellen. Reeds in 1827 bij de onthulling van de werkzaamheden der Jezuïeten door den graaf Montlosier en bij de beraadslaging over het wetsontwerp op de drukpers openbaarde zich de ontevredenheid der natie. Bij de verkiezing van leden der Kamer in November 1827, bij welke gelegenheid te Parijs een oploop ontstond, verloor het ministérie-Villèle de meerderheid, zoodat het in Januarij 1828 opgevolgd werd door het ministérie-Martignac. De verandering, door het nieuwe bewind in het personeel der ambtenaren gebragt, wekte veler wrevel en de ontevredenheid der Hofpartij. Daar het ministérie bij velerlei tegenkanting niet veel kon uitvoeren, ontving het zijn ontslag, en de Koning benoemde den 8sten Augustus 1829 een nieuw kabinet, aan welks hoofd zich prins Polignac bevond, de trouwste bondgenoot der Jezuïeten en de bitterste vijand der grondwet.

Deze benoeming bragt het volk in woede; van alle kanten maakte men toebereidselen tot een hevigen tegenstand. Op de dreigende troonrede van 2 Maart 1830 volgde het vermaarde adrès van 221 afgevaardigden, hetwelk den 16den Mei achtervolgd werd door eene ontbinding der Kamer. Alle onderteekenaars van het adrès werden echter herkozen. Het Hof, door de tijding der verovering van Algiers bemoedigd, bewoog nu den Koning den 22sten Julij de beruchte ordonnanciën te onderteekenen, waardoor de vrijheid van drukpers opgeheven, eene nieuwe wijze van verkiezing voorgeschreven en de Kamer, die den 3den Augustus was zamengeroepen, bij voorraad ontbonden werd. Karel had tot dezen stap besloten, omdat hij een blind vertrouwen stelde in zijne raadslieden. Hij gevoelde het gewigt niet van zulk een staatsstreek en was ook niet voldoende gewapend tegen volksbewegingen. Toen de bewoners der hoofdstad, den 27sten en 28sten Julij naar de wapens grepen, hield hij te St. Clond den blik schier stompzinnig op het dreigend gewoel gevestigd en antwoordde op het verzoek, om de ordonnanciën in te trekken, dat hij het in overweging zou nemen.

Den 29sten Julij verklaarde hij Parijs in staat van beleg. Nadat hij echter den 30sten Julij de nederlaag van zijne lijfwacht vernomen had, begaf hij zich des nachts naar Rambouillet. Hier hief hij de ordonnanciën op, benoemde een nieuw ministérie en riep de Kamers tegen 3 Augustus bijeen, maar de omwenteling was reeds volbragt. Door een besluit van het Voorloopig Bewind, hetwelk zich op het stadhuis gevestigd had en aan welks hoofd zich zijn opvolger Lodewijk Philips, hertog van Orléans, als rijksbestuurder bevond, verloor hij zijne kroon. Daar elk verzet vruchteloos was, deed hij met den Dauphijn den 2den Augustus afstand van den Franschen troon ten behoeve van zijn kleinzoon Hendrik van Bordeaux, en reisde den volgenden dag onder veilige bedekking naar Cherbourg, waar hij zich den 16den Augustus met zijn gezin en 50 getrouwen inscheepte naar Engeland. In October betrok hij zijne voormalige residentie, Holyrood in Schotland.

Met zijn geslacht werd hij den 10den April 1831 buiten de grenzen van Frankrijk gebannen. Staatkundige belangen spoorden hem echter eerlang aan, op het vasteland eene wijkplaats te zoeken. Aan de staatkundige aanslagen en avonturen der hertogin van Berri had hij geen deel. hij begaf zich in September 1832 over Hamburg en Berlijn naar Praag, waar hij in het Hradsjin zijn intrek nam. Om aan de cholera te ontsnappen, vertrok hij in 1835 naar Illyrië. Nadat hij eenigen tijd te Kirchberg vertoefd had, vestigde hij zich den 24sten October 1836 met zijn gezin te Görz, waar hij, door de cholera aangetast, den 6den November 1836 overleed.

Twee koningen van Groot-Brittanje en Ierland, namelijk:

Karel 1 (1625—1649), tweeden zoon van Jacob I. Hij werd geboren den 19den November 1600 te Dunfermline in Schotland en werd bij den dood van zijn broeder Hendrik (1612) prins van Wallis. Evenals zijn vader, na wiens dood hij den troon beklom, was hij innig overtuigd van zijn goddelijk regt als koning en beschouwde de verandering in de gezindheden des volks als het werk van enkele woelzieke raddraaiers. Daarom begunstigde hij de Bisschoppelijke Kerk, behandelde de R. Katholieken met toegevendheid, maar vervolgde de Schotsche Presbyterianen en de Engelsche Puriteinen. Reeds in 1625 huwde hij met de R. Katholieke Henrietta Maria van Frankrijk. Ook daardoor kwetste hij de openbare meening, dat hij den hertog van Buckingham, den gunsteling zijns vaders, als eersten minister, raadgever en vriend aan zich verbond. Het Parlement, hetwelk in laatstgenoemd jaar voor de eerste maal vergaderde en besloten had de nationale regten, sedert Hendrik VIII en Elizabeth schandelijk onderdrukt, tot elken prijs te herstellen, toonde zich zeer karig in het bewilligen van gelden. Niettemin zette hij de door zijn vader aangevangene oorlogstoebereidselen voort en waagde in October eene vruchtelooze onderneming naar de kust van Spanje. Door dien oorlog, in het belang van het Protestantismus gevoerd, wilde hij zich verzekeren van de gunst des volks.

Niettemin stelde het Parlement van 1626, in plaats van subsidiën toe te staan, den hertog van Buckingham in staat van beschuldiging, en nadat de Koning de vermetelste afgevaardigden, Eliot en Digges, in de gevangenis geworpen had, zond hij de vertegenwoordigers naar huis. Afpersingen, gedwongen leeningen en scheepsbelastingen (ships-money) moesten thans in het geldgebrek voorzien. Zulke willekeur, verbonden met militaire inlegering, verwekte eene grenzenlooze verbittering. Niettemin liet zich de Koning te midden van zulke hagchelijke omstandigheden door zijn gunsteling tot een noodeloozen oorlog met Frankrijk vervoeren. Buckingham snelde in Junij 1627 met de vloot de Hugenoten te hulp, die in La Pochelle waren ingesloten, doch kon de stad niet redden. Door geldgebrek, verantwoordelijkheid en de verpligtingen gedrongen, die Karel ten behoeve der Duitsch-Protestantsche zaak tegenover Christiaan IV, koning van Denemarken, had op zich genomen, moest hij in 1628 het Parlement wel weder bijeenroepen. De beide Huizen ontwierpen echter te gelijkertijd de „Petition of Rights” als grondslag en uitbreiding van de regten des volks.

Door zijn treurigen toestand genoodzaakt, onderteekende de Koning dit stuk onder het gejubel des volks. Vóórdat het Parlement echter iets inwilligde, ontnam het aan de kroon het regt tot eigenmagtige heffing van ton- en pondgeld (tonnage and poundage). Hoewel door het ombrengen van Buckingham de voornaamste hinderpaal tegen eene goede gedragslijn was weggenomen, ontstond over die belasting zulk een hevige strijd, dat de Koning den 10den Maart 1629 het Parlement vertoornd uiteenjoeg. Karel regeerde nu met de ministers Land en Strafford gedurende 11 jaren zonder Parlement en dekte de uitgaven met willekeurige belastingen. De uitspraken van de Sterrekamer, een niet minder willekeurig geregtshof, moesten aan de afpersingen den schijn van wettigheid geven. In 1629 werd met Frankrijk, in 1630 met Spanje vrede gesloten zonder dat eenig voordeel bezorgd was aan de Protestantsche zaak.

Het kon niet anders of eene regéring, die zich in buitenlandsche aangelegenheden zoo magteloos betoonde, terwijl zij tevens binnen ’s lands de openbare regten schond en door verregaande fiscaliteit de welvaart knakte, moest een geweldigen haat tegen den Koning doen ontstaan. De republikeinsche beginselen, met die der Puriteinen zoo innig vermaagschapt, vonden meer en meer aanhangers en bragten de gemoederen aan het gisten. Karel meende, dat hij den dreigenden storm kon beteugelen door de Puriteinen met hardheid te vervolgen en de Presbyterianen in Schotland te onderdrukken. Daardoor echter opende hij den afgrond der revolutie. De Schotten, aan wie de Koning in 1638 de Bisschoppelijke liturgie wilde opdringen, benoemden een revolutionair bewind en onderteekenden het vermaarde „Covecant” tot bescherming der Presbyteriaansche kerk-ordening. Toen Karel voorts geweld wilde gebruiken, verschenen zij in 1639 met een leger in Engeland, en daar de Koning wegens geldgebrek geen voldoend aantal manschappen tegen hen kon doen oprukken, nam hij in April 1640 zijne toevlugt tot zamenroeping van het Parlement. Dit laatste betoonde zich aanvankelijk toegevend, doch het Hof beleedigde het Huis der Gemeenten door ongepaste bedreigingen en hield het daarom voor raadzaam, het aanstonds te ontbinden. Karel bragt nu door onwettige middelen een vrij aanzienlijk leger bijeen, dat echter den 28sten Augustus bij Newburn door de Schotten op de vlugt geslagen werd.

Met weerzin moest nu de verlegene, ontmoedigde en besluitelooze Koning het Parlement nogmaals bijeenroepen. Deze noodlottige zitting werd den 3den November 1640 geopend. Beide Huizen waren er op voorbereid, de worsteling met het despotismus des Konings te beginnen. In de eerste plaats stelden zij de ministers, voorts de hoogere en lagere ambtenaren, die het Hof gedurende de laatste 11 jaren gediend hadden, in staat van beschuldiging en vernietigden de vonnissen van de Sterrekamer en van de Hooge Commissie. Gedurende dit procés was de Koning zóó beangst, dat hij een bill voor den driejarigen duur van het Parlement zonder tegenstand bekrachtigde, afstand deed van de belangrijkste regten der kroon, bepaaldelijk van het regt om het Parlement bijeen te roepen en te ontbinden, en den 13den Mei 1641 zelfs het doodvonnis van Strafford onderteekende. Zulk eene karakterloosheid van den Koning had een hoogst noodlottigen invloed op het Parlement. Het hief de Sterrekamer en de Hooge Commissie op, schafte de scheepsgelden af en verwijderde, onder toekenning eener schadeloosstelling van 300000 pond sterling, de Schotten uit het land. Daarna reisde Karel naar Schotland, om er zich zooveel mogelijk van de gunst der ingezetenen te verzekeren, terwijl inmiddels in Ierland een geweldige opstand tegen de Protestanten uitbarstte.

Deze gebeurtenis had een beslissenden invloed op de omwenteling, daar men den Koning als de oorzaak van het bloedbad in Ierland beschouwde. Van alle magt beroofd, droeg Karel aan het Engelsche Parlement den last op om de oproerlingen te tuchtigen. Het beschikte dientengevolge over de wapenmagazijnen en rustte een leger uit, hetwelk echter niet naar Ierland gezonden werd. Tevens leverde het Lagerhuis eene remonstrantie in, waardoor het blootlegging van den toestand des rijks, beveiliging tegen het R. Katholieke gezag, beperking van de magt der geestelijkheid, afschaffing van het episcopaat, verwijdering der bisschoppen uit het Parlement en in het algemeen de invoering der Presbyteriaansche kerkleer vorderde. De Koning, die deze verzoekschriften aanvankelijk met toegevendheid ontving, liet zich weldra door zijne gemalin tot de onstaatkundigste maatregelen verleiden. Hij verscheen den 4den Januarij 1642 in persoon in het Lagerhuis, beschuldigde de afgevaardigden Pym, Hampden, Hollis, Kaslerig en Stroud van landverraad en vorderde hunne uitlevering. Niet alleen de leden van het Huis der Gemeenten, maar ook de Lords waren verstoord over deze krenking der voorregten van het Parlement. Londen kwam in beweging en toonde zich bereid, de vertegenwoordigers des volks met de wapens in de hand te beveiligen.

Karel verliet dientengevolge den 10den Januarij met zijne familie de hoofdstad en gaf hierdoor aan het Parlement eene uitgebreide magt in handen. Het maakte zich aanstonds meester van de vloot, verklaarde het rijk in gevaar, rustte een leger uit en verordende de oprigting eener schutterij, terwijl Karel zijn getrouwen adel bijeenriep en maatregelen nam om zijn gezag met de wapens te handhaven. Met een goed leger, doch met geringe hulpmiddelen begon hij in Augustus oorlog te voeren en behield langer dan een jaar de overhand op de ongeoefende troepen van het Parlement. Inmiddels verbonden zich ook de Schotten, die de vrees koesterden, dat de Koning hunne kerkelijke verordeningen vernietigen zou, met het Parlement en rukten in November 1643 ten getale van 20000 over de Engelsche grenzen. De Koning daarentegen had reeds in April met de Iersche R. Katholieken een verdrag gesloten en belegde in Januarij 1644 te York eene vergadering van een nieuw Parlement. De leden verschenen er in vrij grooten getale en er werden aanzienlijke geldmiddelen toegestaan. Wél leden de koningsgezinden den 2den Julij 1644 bij Marstonmoor de nederlaag, maar zij behaalden den September eene overwinning op de Parlementstroepen in Comwall.

In weerwil van deze en andere voordeelen en van den steun van den adel was het voor den Koning onmogelijk de overhand te verkrijgen. De groote meerderheid des volks beschouwde alleen het Parlement als het wettig gezag en als den bevorderaar van het openbaar belang, daar Karel het volk er maar al te veel aan gewend had, het algemeen welzijn van de voorregten der kroon te scheiden. De onderhandelingen, in Januarij 1645 door de partijen te Uxbridge geopend, liepen vruchteloos af. Om voor zich zelf en voor het volk een waarborg te hebben tegen de reactie, eischte het Parlement tijdelijk de beschikking over de gewapende magt, doch die eisch wees de Koning halsstarrig van de hand Daarom greep men weder naar de wapens, en den 15den Junij 1645 werden de Koninklijke troepen bij Naseby door de parlementstroepen onder Fairfax en Cromwell geheel en al vernietigd. Van alle bescherming verstoken, zag Karel zich eindelijk genoodzaakt, in Mei 1646 eene wijkplaats te zoeken in het Schotsche leger vóór Newark.

Men behandelde hem hier met eerbied, maar toch als gevangene, en na langdurige onderhandelingen, waaraan hij gemakkelijk eene goede wending had kunnen geven, leverde men hem den 16den Februarij 1647 uit aan het Engelsche Parlement, hetwelk daarvoor eene aanzienlijke geldsom betaalde. Thans waanden de Presbyterianen het vreedzaam einde der verwikkelingen nabij; doch gedurende den oorlog was de partij der Independenten ontstaan, die niet alleen het geestelijk, maar ook ieder wereldlijk opperhoofd wegwierpen en de omwenteling tot het uiterste toe wilden doorzetten. Deze dweepzieke partij, waartoe het geheele leger behoorde en aan wier hoofd zich de eerzuchtige en scherpzinnige Cromwell bevond, maakte in de eerste plaats in Junij 1647 zich meester van den persoon des Konings, die op het kasteel Holdenby in Northampton bewaakt werd en bragt hem in het leger. De vrijheid, welke hij hier genoot, stelde hem in de gelegenheid om met de officieren, bepaaldelijk met Cromwell, onderhandelingen aan te knoopen, doch tegelijkertijd onderhandelde hij ook met het Parlement en met de Schotten, dreigde den een met den ander en tevens allen met Frankrijk, en maakte zich daardoor gehaat. Toen de Koning gevoelde, dat zijne pogingen bij Cromwell en bij andere legerhoofden geen invloed hadden, nam hij, welligt niet zonder medeweten van zijne vijanden, de vlugt; hij ontsnapte den 11den November 1647 uit het leger van Hampton-Court en bereikte na verloop van eenige dagen het eiland Wight, vanwaar hij naar Frankrijk wilde oversteken.

Hammond, gouverneur van het eiland en een ijverig aanhanger van Cromwell, nam hem echter in hechtenis en zette hem gevangen op het kasteel Carisbrook. Hier werd hem eerlang door het leger of liever door de partij der Independenten een ultimatum voorgelegd. De Koning zou namelijk zijn leger onder het gezag plaatsen van het Parlement, al zijne proclamatiën herroepen, welke gerigt waren tegen het revolutionair bestuur, en aan het Parlement het onvoorwaardelijk regt vergunnen om zamen te komen en te scheiden. De weigering dezer voorwaarden ontstak het leger en de Independenten in woede, en men nam het besluit den Koning wegens staatsmisdrijf in staat van beschuldiging te stellen. Men dwong het Parlement eene verordening uit te vaardigen, waarin alle verdere onderhandelingen met den Koning gelijk gesteld werden met landverraad. Deze maatregel, die een vernietigenden slag toebragt aan den troon, vervulde de Presbyterianen met schrik. Hier en daar vertoonden zich in Engeland gewapende benden van Koningsgezinden, maar zij werden zonder moeite verstrooid. Doch ook de Schotten, die hunne Kerk-ordening bedreigd zagen door de beginselen der Independenten, sloten den 26sten December 1647 een verbond met den Koning, om hem uit de handen zijner vijanden te verlossen, en verschenen in Julij 1648 met een leger in Engeland.

Terwijl nu Cromwell in Augustus de Schotten versloeg en in Schotland doordrong, maakte het Parlement te Londen gebruik van zijne afwezigheid om bovenvermelde verordening te herroepen en met den Koning in overleg te treden. Karel was nu tot alle opofferingen bereid, doch wilds het episcopaat niet laten varen. Hierdoor werd het sluiten eener overeenkomst vertraagd, zoodat de aanvoerders van het leger tijd hadden om tusschen beiden te komen. Fairfax, het werktuig van Cromwell, verscheen in November te Londen met een gedeelte van het zegevierend leger, verjoeg de Presbyterianen uit het Parlement en nam den Koning gevangen. Deze staatsstreek bezorgde de overmagt aan de Independenten, en Cromwell bragt bij het Parlement alles in gereedheid voor het procés. Den 24ste Januarij 1649 leverde het Huis der Gemeenten bij het Hoogerhuis eene aanklagt in en beschuldigde den Koning van landverraad, en toen de Lords dit procés van de hand wezen, benoemde het eene regtbank van 133 leden uit het leger, het Lagerhuis en de burgers van Londen, van welke echter slechts 70 opkwamen. Cromwell, Ireton, Harrison en de overige officieren belastten zich met de hoofdrol. De zitting van deze regtbank werd den 20sten Januarij in Westminsterhall met groote plegtigheid geopend.

Hoewel Karel aanhoudend tegen zulk een gang van zaken protesteerde, veroordeelde men hem toch den 27sten Januarij als dwingeland, moordenaar en vijand des volks ter dood. Te vergeefs kwamen de Schotten in verzet, vruchteloos smeekte de Koninklijke familie, zonder gevolg wendde het Fransche Hof pogingen aan tot vernietiging dier uitspraak. Wél scheen Cromwell een oogenblik besluiteloos te wezen omtrent de voltrekking van het vonnis; maar zijn schoonzoon Ireton spoorde hem aan om het te bekrachtigen. Karel werd den 30sten Januarij 1649 vóór het paleis Whitehall openlijk onthoofd. In het laatste tijdperk zijns levens onderscheidde hij zich door ongemeene kalmte en waardigheid.

In het algemeen werden aan dezen Vorst beschaving, welwillendheid en zuiverheid van zeden toegekend. — Reeds gedurende den burgeroorlog begaven zich zijne gemalin en de Kroonprins naar Frankrijk, — weldra gevolgd door de overige leden der familie. Niet lang na de teregtstelling des Konings verscheen in het Engelsch een boek onder den titel van „Elxéiv ftaoeXexr/ (1648)”, hetwelk, naar men verhaalde, door den Koning was opgesteld. Het baarde groot opzien, en zou, zooals men beweerde, hem het leven gered hebben, indien het vóór zijne onthoofding was uitgegeven. Later bleek het, dat gemeld boek afkomstig was van Gauden, bisschop van Exeter. De eigenlijke geschriften van Karel I zijn door Browne in 1651 te ’s Hage in het licht gezonden.

Karel II (1660—1685), een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren den 29sten Mei 1630, vertrok gedurende den burgeroorlog met zijne moeder naar Frankrijk en vertoefde tijdens de teregstelling zijns vaders te ’s Hage. Hij aanvaardde terstond den koninklijken titel en had juist het besluit genomen, om tot handhaving van zijne regten in Ierland op te treden, toen de Schotten hem de kroon aanboden (1650). Eerst na de mislukte expeditie van Montrose landde hij den 23sten Junij in Schotland en werd in den aanvang van 1651 te Scone plegtig gekroond. De beperkende voorwaarden, onder welke hij den troon beklommen had, en de gestrenge levenswijze, waartoe de Presbyteriaansche geestelijkheid hem verpligtte, stonden hem weldra tegen de borst. Na de nederlaag der Schotten bij Dunbar stelde hij zich derhalve met blijdschap aan het hoofd van het leger en drong in Engeland door in de hoop, dat de Engelsehe Koningsgezinden hem ter hulp zouden snellen, maar werd den 3den September 1651 bij Worcester door Cromwell geslagen. Onder groot gevaar gelukte het hem, naar Frankrijk te ontsnappen, waar hij, door Mazarin onheusch bejegend, met zijn gezin in bekrompene omstandigheden leefde. De vrede, door Engeland met Frankrijk gesloten, noodzaakte hem, naar Keulen te verhuizen, terwijl hij zich vervolgens in de Nederlanden bij zijn neef, den prins van Oranje, vervoegde.

Nadat in 1660 het Parlement besloten had, de Stuarts op den troon te herstellen, landde hij den 26sten Mei te Dover en deed den 29sten onder het gejubel des volks zijn intogt in Londen, en de algemeene restauratie-zucht was oorzaak, dat hem de kroon schier onvoorwaardelijk werd opgedragen. Daar hij inschikkelijk van aard, geestig en aan de genietingen des levens verslaafd was, had niet hij zoozeer eene reactie op het oog als zijne partij, aan wier hoofd zich de kanselier Clarendon bevond. Men herstelde het episcopaat, gaf aan de bisschoppen wederom zetels in het Hoogerhuis en onderdrukte de Presbyterianen in Engeland en Schotland met verregaande hardvochtigheid. Hoewel het Parlement in den roes zijner vreugde ontzettend hooge sommen ter beschikking des Konings stelde, geraakte deze weldra in geldelijke verlegenheid. Hij trad in Mei 1622 in het huwelijk met Catharina, eene Portugésche prinses en verkocht aan de Fransche regéring een paar steden in Frankrijk — waarbij Duinkerken — voor 5 millioen francs. Om op nieuw groote sommen van het Parlement te bekomen, voerde hij oorlog met de Republiek der Vereenigde Nederlanden, doch nadat de Engelsche vloot bij herhaling door admiraal de Ruyter geslagen was en deze laatste met zijn eskader zelfs de Theems was opgezeild, terwijl de Koning zich zorgeloos aan allerlei vermaken overgaf, sloot Karel den 21sten Julij 1667 den Vrede van Breda. De val van Clarendon, die zich door zijne gestrengheid het misnoegen van de R. Katholieken en Presbyterianen, ja, zelfs van den Koning op den hals had gehaald, veroorzaakte eene belangrijke verandering in het regéringsbeleid door het optreden van het Cabal-ministérie (zie aldaar), hetwelk de herstelling van de R. Katholieke Kerk als staatskerk en de wettiging der absolute monarchie bedoelde. Om het volk tevreden te stellen, sloot Karel in 1668 de Triple-alliantie met Zweden en de Republiek der Vereenigde Nederlanden, zoodat Lodewijk XIV gedwongen werd den Vrede van Aken te sluiten.

Weldra gelukte het intusschen aan Frankrijk, den wispelturigen Koning, door den invloed van zijne zuster Henriétte van Orleans, tot een verbond tegen de Nederlanden te bewegen, waarbij hem eene Fransche lijfrente van 3 millioen livres en daarenboven nog een subsidie van 2 millioen livres werden toegekend. Hij opende de vijandelijkheden in Maart 1672, maar moest op aandrang van het Parlement en van de Protestanten bereids in Februarij 1674 vrede sluiten. Reeds gedurende den oorlog waren de oogmerken van het Kabinet duidelijk genoeg gebleken. De Koning had onder anderen op eigen gezag een besluit doen uitvaardigen, waardoor hij de straffen ophief, waarmede de R. Katholieken werden bedreigd. Hiertegen verhief zich met nadruk de stem van het volk en van het Parlement en noodzaakte den Koning , die zich in geldverlegenheid bevond, tot onderteekening der „Test-act (zie aldaar)” en tot het ontslaan van het ministérie. Terwijl Karel bij de vredesonderhandelingen te Nijmegen de rol van bemiddelaar vervulde, deed het gerucht van eene R. Katholieke zamenzwering het volk in woede ontbranden. De secretaris van den hertog van York, Coleman, lord Stafford en andere Jezuïeten moesten het schavot beklimmen. Een nieuw Parlement, door den Koning in Maart 1679 bijeengeroepen, deed zelfs het voorstel, dat de hertog van York (’s Konings broeder), die openlijk de R. Katholieke godsdienst omhelsd had, van de troonopvolging zou worden uitgesloten , en bragt tot groote ergernis van het Hof de „Habeas-corpus-acte” tot stand.

Weldra echter liet zich de Koning door den hertog van York en door de R. Katholieke partij tot eene verregaande reactie vervoeren. Het Parlement van 1680, dat de bill van uitsluiting weder aannam, werd ontbonden, en een dergelijk lot toefde eene vergadering, door het Hof in 1681 te Oxford bijeengeroepen. Nadat hij het Presbyterianismus in Schotland geheel en al onderdrukt had, was Karel onafhankelijker vorst dan één zijner voorvaderen. Hij ontnam aan de stad Londen hare privilegiën, omdat zij een Sheriff gekozen had, die niet aan den Koning behaagde. Te midden van den geweldigen strijd der partijen, door de staatkunde van het Hof opgewekt, smeedde de onwettige zoon des Konings, de hertog van Monmonth, eene zamenzwering (Ryehouseplot), die aanvankelijk slechts de uitsluiting van den hertog van York van de troonopvolging bedoelde, doch weldra grootere uitbreiding verkreeg, daar zij ook de onverzoenlijke republikeinen in zich opnam. Zij werd echter in 1683 ontdekt, en lord Russell en Algernon Sidney moesten daarvoor boeten met hun hoofd. De Koning, door buitensporigheden uitgeput, overleed den 6den Februarij 1685, na het gebruiken van de genademiddelen der R. Katholieke Kerk, waartoe hij sedert de dagen zijner ballingschap behoorde.

Karel Eduard, de Pretendent, zie Eduard.

Eén koning van Spanje, te weten:

Karel IV (1788—1808). Hij werd geboren te Napels den 12den November 1748, begaf zich in 1759, toen zijn vader Karel III den Spaanschen troon beklom, naar Madrid en aanvaardde zelf de regéring den 13den December 1788. Hij was gehuwd met Louiza Maria, prinses van Parma. Hij bezat geene bekwaamheid of geestkracht om de teugels van het bewind te houden, zoodat hij steeds afhankelijk was van zijne gemalin en van zijne ministers, — vooral van den hertog van Alcudia. De haat der aanzienlijke Spanjaarden tegen dezen gunsteling veroorzaakte in 1808 eene omwenteling, waarvan Napoleon gebruik maakte, om de Bourbons te verwijderen van den Spaanschen troon.

Karel deed afstand hiervan te Aranjuez den 19den Maart, herriep dat besluit, doch droeg vervolgens te Bayonne zijne regten over aan Napoleon, die hem daarvoor het paleis te Compiègne en een jaargeld van 20 millioen realen toekende, waarvan de Koningin 2 millioen als weduwgeld zou genieten. Na dien tijd woonde Karel met zijne gemalin en den hertog van Alcudia te Compiègne, doch verwisselde later deze verblijfplaats met Rome. Hier nam hij in 1815 zijn intrek in het palazzo-Barberini en hield zich hoofdzakelijk bezig met de jagt. Hij overleed te Napels den 19den Januarij 1819.

Eenige Koningen en een Kroonprins van Zweden, namelijk:

Karel XII (1697—1718). Deze, een zoon van Karel XI, werd geboren te Stokholm den 27sten Junij 1682, ontving eene vrij goede opleiding, maakte groote vorderingen in de wiskunde en in alle ridderlijke oefeningen en sprak zeer vlot de Duitsche en Latijnsche talen. Daarentegen had hij een afkeer van het Fransch. Bij den dood zijns vaders was hij pas 16 jaren oud, doch de Standen verklaarden hem meerderjarig. Intusschen openbaarde de jeugdige Vorst weinig lust in regéringszaken, doch hield des te meer van sterke ligehaamsoefeningen, — inzonderheid van de beerenjagt, zoodat dit tijdperk aan ijverzuchtige naburen gunstig voorkwam, om de overmagt van Zweden in het Noorden te kortwieken. Frederik IV van Denemarken, Augustus II van Polen en czaar Peter I sloten een verbond, waarvan de Noordsche oorlog het gevolg was. Eerst deden de Denen een inval op het gebied van den hertog van Holstein-Gottorp. Deze, gehuwd met de oudste zuster van Karel, begaf zich naar Stokholm om hulp te vragen.

De Koning, die hem zeer genegen was, bragt in den Staatsraad het voorstel ter tafel om afdoende maatregelen te nemen tegen Denemarken en scheepte in Mei 1700 zich in naar Karlskrona. Met 30 linieschepen en een groot aantal kleine vaartuigen, versterkt door een Engelsch-Nederlandsch eskader, verscheen hij vóór Kopenhagen en was er de eerste die den wal betrad, daar hij op het ondiepe strand uit de sloep in zee sprong en door het water waadde, terwijl hij de soldaten opwekte om zijn voorbeeld te volgen. De Denen trokken terug voor de vijandelgke overmagt en men stond gereed Kopenhagen te belegeren, toen de vredesonderhandelingen van Travendahl (8 Augustus 1700) den Hertog in al zijne regten herstelde. Zóó was de uitkomst van zijn met beleid en moed ondernomen togt, waarop hij zich aan de eenvoudige levenswijs gewende, waarvan hij later nooit afweek. Naauwelijks was de vrede met Denemarken gesloten, toen Karel zich haastte, tegen Augustus II en Peter I ten strijde te trekken. Eerstgenoemde belegerde Riga, terwijl laatstgemelde Narwa en de landen aan de golf van Finland bedreigde. Karel deed 20000 man naar Lijfland oversteken en trok de Russen te gemoet, die ten getale van 50000 onder de muren van Narwa een verschanst legerkamp hadden betrokken. Ongeveer 8000 Zweden stelden zich den 30sten November 1700 onder het vuur der Russen in slagorde, en in minder dan 16 minuten was het Russische leger ter prooi aan eene hevige bestorming.

Meer dan 18000 Russen bleven op het slagveld of wierpen zich in de Narwa; de overigen werden gevangen genomen of verstrooid. Na deze zegepraal trok Karel over de Duna, tastte de versterkingen der Saksers aan en behaalde ook hier de overwinning. Nu had hij een vrede kunnen sluiten, die hem het hoogste gezag in het Noorden had bezorgd; doch hij was hiermede niet te vreden, daar hij Augustus II, koning van Polen, van den troon wilde stooten. Vruchteloos wendde deze pogingen aan om met hem te onderhandelen, — vruchteloos zelfs zocht de schoone gravin Königsmark eene gelegenheid om hem te spreken. De oorlog duurde voort; de Zweden behaalden eene glansrijke overwinning bg Klissow en hielden in 1703 geheel Polen bezet. De cardinaal-primas verklaarde daarop den Poolschen troon ontruimd, en door den invloed van Karel werd Stanislaus Leszczgnski tot Koning gekozen. Augustus hoopte althans in Saksen in veiligheid te wezen, doch Karel vervolgde hem ook hier en schreef hem in 1706 te Altranstadt de voorwaarden van den vrede voor. De Lijflander Patkul, die het verbond tegen Zweden tot stand gebragt had en zich als Russisch gezant te Dresden bevond, moest aan hem uitgeleverd worden en verloor in 1707 het leven op het rad.

Voor ’t overige betoonde Karel gedurende zijn verblijf in Saksen veel gematigdheid en edelmoedigdheid, en deed de krijgstucht met gestrengheid handhaven. Nadat de Keizer volgens den eisch des Konings aan de Protestanten in Silézië volkomen vrijheid van geweten had toegestaan, vertrok laatstgenoemde in September 1707 uit Saksen met een leger van 43000 man, terwijl 6000 man tot beveiliging van den Koning van Polen achterbleven, en begaf zich langs den kortsten weg naar Moskou. In de nabijheid van Smolensk veranderde hij, op raad van Mazeppa, hetman der Kozakken, ijzgn plan, en toog naar de Ukraine in de hoop, dat de Kozakken er zijne zijde zouden kiezen. Daar het echter Peter I gelukte de landen der Kozakken te verwoesten, kon Mazeppa, die daarenboven vogelvrij verklaard was, hem de toegezegde hulp niet verschaften. De moeijelijke marschen, het gebrek aan levensmiddelen, de gedurige aanvallen van den vijand en de gestrenge koude teisterden en verzwakten het leger van Karel niet weinig.

Generaal Lewenhaupt, die versterking en levensmiddelen uit Lijfland zou aanvoeren, verscheen slechts met een handvol troepen, die door den togt en de gestadige gevechten met de Russen waren uitgeput. Onder deze omstandigheden vatte Karel het voornemen op om Poeltawa te veroveren, welke stad ruimschoots van levensmiddelen voorzien was, doch de Koning werd bg eene verkenning gewond in de dij, zoodat hij in den slag van 27 Junij (8 Julg) moest gedragen worden en hij niet overal kon komen, waar zijne tegenwoordigheid vereischt werd. Zoowel in dit feit als in de oneenigheid tusschen de generaals Rehnsköld en Lewenhaupt ligt voorzeker de oorzaak, dat de Zweden het onderspit dolven en de Russen eene volkomene overwinning behaalden. Karel moest ondervinden, dat zijn meest-begunstigde minister, graaf Piper, met de bloem van het leger in handen der Russen viel. Hij zelf ontvlugtte met Mazeppa en met eene kleine bende, moest in weerwil van zijne pijnlijke wond onderscheidene mijlen te voet afleggen en vond eindelijk, nadat hij gedurende 3 dagen in eene woestenij had rondgedwaald, te Bender op Turksch grondgebied bescherming en een eervol onthaal.

Thans kwamen de vijanden van Karel met nieuwe hoop te voorschijn. Augustus II herriep het verdrag van Altranstadt, Peter I deed een inval in Lijfland, en Frederik IV van Denemarken landde in Schonen. Het regentschap te Stokholm nam inmiddels maatregelen om het Zweedsche gebied te beschermen. Generaal Stenbock versloeg met 14000 ongeoefende en slecht-gewapende boeren den 10den Maart 1711 bij Helsingborg het geheele Deensche leger, en dwong het, Schonen te ontruimen. Men zond eenige legerafdeelingen naar Finland om aan de Russen het voortrukken te beletten, 't geen echter wegens de overmagt van den vijand niet gelukte. Karel onderhandelde inmiddels te Bender met de Porte en wist haar te bewegen om den oorlog te verklaren aan Rusland. Aan de Proeth werd een slag geleverd op den 1sten Julij 1711. Czaar Peter scheen niet te kunnen ontsnappen aan zijn ondergang, toen de moed en schranderheid zijner gemalin een vrede wisten te bewerken, waarin de stem van Karel niet was gehoord.

Deze laatste ontwierp echter te Bender nieuwe plannen en smeekte door zijne gezanten de Porte om hulp tegen zijne vijanden; doch de handlangers van Rusland waren niet minder ijverig, om de Porte van hem afkeerig te maken door voor te wenden, dat Karel van voornemen was Stanislaus Leszczynski enkel als een werktuig op den troon van Polen te handhaven ten einde zelf vandaar, geholpen door den Keizer van Duitsehland, zich meester te maken van Turkije. De seraskier van Bender ontving den last om den Koning te doen vertrekken, en, in geval van weigering, hem dood of levend naar Adrianopel te brengen. Niet gewoon zich naar den wil van anderen te voegen, en vreezende, dat men hem aan zijne vijanden zou overleveren, besloot Karel met zijn gevolg, uit omstreeks 300 man bestaande, de bevelen der Porte te trotsêren en met het zwaard in de hand zijn lot af te wachten. Toen zijne wijkplaats te Vamitza bij Bender door de Turken werd aangetast, verdedigde hij zich tegen een geheel leger en bleef tot het uiterste volharden. Het huis, waarin hij zich bevond, geraakte in brand en toen hij op het punt was om het te verlaten, deden zijne sporen hem vallen en hij werd den 1sten Februarij 1713 gevangen genomen. Zijne wenkbraauwen waren door kruid geschroeid en zijne kleederen met bloed bevlekt.

Eenige dagen daarna verscheen Stanislaus te Bender om den Koning te smeeken, zijne toestemming te geven tot het verdrag, hetwelk hij met Augustus had moeten sluiten, doch ontving een afwijzend antwoord. De Turken bragten Karel van Eender naar Demotika bij Adrianopel, waar hij zich ziek veinsde, 2 maanden in bed doorbragt en zich bezig hield met lezen en schrijven. Eindelijk was hij overtuigd, dat hij van de Porte geene hulp te hopen had, zoodat hij een afscheidsgezantschap naar Constantinopel zond en vermomd met 2 officieren vertrok. Aan velerlei ongemakken en ontberingen gewend, zette hij zijne reis door Duitschland en Hongarije te paard dag en nacht voort, zoodat slechts één zijner medgezellen hem kon volgen. Vermoeid en uitgeput kwam hij den llden (22sten) November 1714 vóór Stralsund.

In weinige oogenblikken verspreidde zich de tijding zijner aankomst door de stad, en weldra waren alle huizen verlicht. Kort daarna werd Stralsund door de vereenigde legers der Denen, Saksen, Pruissen en Russen belegerd, en Karel deed wonderen van dapperheid. Toen de vesting zich den 23sten December 1715 moest overgeven, ging hij naar Lund in Schonen om er de kust te versterken en tastte vervolgens Noorwegen aan. In dien tijd was de baron von Görtz, wiens stoute plannen in overeenstemming waren met de toenmalige omstandigheden, zijn vertrouwde vriend. Deze gaf hem den raad om door belangrijke inwilligingen de gunst van czaar Peter te winnen, daarna Noorwegen te veroveren, en van hier naar Schotland te trekken, om George I te verjagen, die zich aan de zijde van ’s Konings vijanden had geschaard. Görtz opende hulpbronnen tot het voortzetten van den oorlog en onderhandelde op Aland met de gevolmagtigden van den Czaar. Reeds was eene overeenkomst met Peter getroffen en Noorwegen ingenomen, zoodat de zaken een gunstigen loop schenen te nemen voor Zweden. Karel belegerde Friedrichshall, doch werd aldaar bij het bezoeken der loopgraven door een kogel in het hoofd gedood.

Men vond hem tegen de borstwering geleund in eene staande houding levenloos, met de hand aan den degen, en uit zijn zak haalde men de beeldtenis van Gustaaf Adolf en een gebedenboek te voorschijn. Het is hoogstwaarschijnlijk, dat het doodelijk lood niet van de vesting kwam, maar van de zijde der Zweden. — Na zijn dood verdween Zweden uit de rij der groote Mogendheden. Volharding, dapperheid en regtvaardigheid waren de hoofdtrekken van zijn karakter, maar hij onderscheidde zich tevens door eene verregaande halsstarrigheid. Na zijn terugkeer betoonde hij zich echter kalmer, zachtmoediger en meer geneigd tot verstandige maatregelen. Zijne levenswijs was hoogst eenvoudig. Hij vermeed alle vermaken en verstrooiingen; wijn zocht men op zijne tafel te vergeefs, en grof brood was somtijds zijn eenig voedsel. Zijn voorraad van kleederen bestond uit één blaauwen rok met blanke knoopen. Steeds droeg hij groote, tot over de knieën reikende laarzen en handschoenen van buffelleder; evenals zijne soldaten, sliep hij gedurende de veldtogten in zijn mantel gewikkeld op dén grond.

Tegenover zijne groote deugden stonden groote gebreken. Hij liet zich wel eens vervoeren door den voorspoed, maar nooit ontmoedigen door den tegenspoed. In het laatst van zijn leven koesterde hij groote plannen ter bevordering van zeevaart, handel en nijverheid. Hij was zeer gesteld op den omgang met geleerden en wekte hen op tot reizen naar Griekenland en Azië. Zijne levensgeschiedenis werd op eene merkwaardige wijze beschreven door Voltaire in het werk: „Histoire de Charles XII,” — veel beter evenwel door Lundblad in „Konung Carls XII historia (1830, 2 dln).” Karel XIII (1809—1818), tevens koning van Noorwegen. Hij was een zoon van koning Adolf Frederik en ontving bij zijne geboorte (7 October 1748) reeds de benoeming tot groot-admiraal van Zweden, zoodat hij voor de marine werd opgeleid. Nadat hij van eene groote reis was teruggekeerd en zijn broeder Gustaaf III den troon beklommen had, nam hij deel aan de omwenteling van 1772, en werd tot gouvemeur-generaal van Stokholm en tot hertog van Södermanland benoemd. In 1774 trad hij in het huwelijk met Hedwig Elizabeth Charlotte, prinses van Holstein-Gottorp.

Gedurende den oorlog met Rusland in 1788 werd hij opperbevelhebber der vloot. Hij versloeg de Russen in de Finsche Golf en bragt in het gevaarlijkst saizoen zijne vloot veilig in de haven van Karlskrona, waarna hij zich verheven zag tot gouverneur-generaal van Finland. Na het vermoorden van Gustaaf III (1792) plaatste hij zich aan het hoofd van het regentschap en sloot tot heil van Zweden vrede met alle Staten, terwijl hij zich met Denemarken verbond, om de scheepvaart in de Noordelijke zeeën te beschermen. Hij stichtte een muséum en eene militaire académie en droeg in 1796 de regéring op aan den meerderjarig geworden Gustaaf IV Adolf. De omwenteling van 1809 bekleedde hem met de waardigheid van rijksbestuurder, en eenige maanden later beklom hij den troon onder zeer moeijelijke omstandigheden.

Door den vrede met Rusland te Frederikshamn (17 September 1809) bezorgde hij aan den Staat verademing na belangrijke verliezen en tot vaststelling der grondwet. Reeds te voren had hij prins Christian August von Holstein-Sondering-Augustenburg als opvolger aangenomen, doch na het overlijden van dezen den door de Standen gekozen Franschen maarschalk Bernadotte (1810), in wien hij een groot vertrouwen stelde. Door Noorwegen aan Zweden toe te voegen verschafte hij aan dit laatste, eene vergoeding voor het verlies van Finland. Hij overleed den 9den Februarij 1818.

Karel August, kroonprins van Zweden en aangenomen zoon van Karel XIII. Hij was geboren den 9den Julij 1708 en heette te voren Christian August (zie het voorgaand artikel). Door moed en schranderheid had hij zich gedurende eenige veldtogten in Duitschland, maar vooral door de verdediging der grenzen van Noorwegen tegen de overmagt op eene roemvolle wijze onderscheiden. Bij die gelegenheid had Adlersparre, die bevel voerde over het Zweedsche leger, hem leeren kennen en geheime onderhandelingen met hem aangeknoopt, zoodat hij tot troonopvolger in Zweden gekozen werd. Na het sluiten van den vrede trouwens had hij zich bereid verklaard, zich zulk eene keuze te laten welgevallen. Nadat hij de verkiezingsacte onderteekend had, deed hij den 22sten Januarij 1810 zijn intogt in Stokholm, legde den 24sten zijn eed af en ontving de hulde der Standen.

Tevens maakte de Koning het besluit bekend, waar bij hij hem als zoon aannam en hem de namen toekende van Karel August. De Kroonprins verwierf de algemeene toegenegenheid, zoodat men de schoonste verwachtingen van hem koesterde. Op eene reis in het zuiden des lands werd hij na het nuttigen eener koude pastei zeer ziek, doch woonde den 28sten Mei 1810 eene wapenschouwing bij en viel er, door eene beroerte getroffen, achterover van zijn paard, zoodat hij een half uur later overleed. Bij het openen van het lijk vond men geenerlei spoor van vergiftiging. Toch was het volk woedend, toen het stoffelijk overschot te Stokholm werd binnengebragt, en de rijksmaarschalk Axel Fersen, hoewel onschuldig, verloor daarbij het leven.

Karel XIV Johan, desgelijks koning van Zweden en Noorwegen en pleegzoon en opvolger van Karel XIII. Hij heette eigenlijk Jean Baptiste Jules Bernadotte en was de zoon van een regtsgeleerde te Pau in het Fransche departement Basses-Pyrenées. Geboren den 26sten Januarij 1764, trad hij in 1780 als vrijwilliger in dienst, bevond zich 2 jaren bij de grenadiers op Corsica en nam toen wegens ongesteldheid zijn ontslag. Weldra echter voegde hij zich als gemeen soldaat weder bij het leger en was bij het uitbarsten der Omwenteling sergeant-majoor. Na dien tijd zag hij zich in dienst der Republiek snel bevorderd, zoodat hij in 1794 bij Fleurus reeds bevel voerde als divisie-generaal. In 1796 in de gevechten aan de Rijn, de Lahn en de Main behaalde hij roem als veldheer, was in 1797 in Italië onder Bonaparte werkzaam, en werd na den Vrede van Campo-Formio gezant te Weenen. Toen hij er op het gezantsehapshötel de driekleurige vlag liet wapperen, ontstond er een volksoploop, waarna hij terugkeerde naar Parijs. Hier huwde hij met Eugénie Bernardine Désirée, eene dochter van den koopman Clary te Marseille en eene zuster der gemalin van Joseph Bonaparte.

In 1799 voerde hij bevel over het observatie-korps aan de Rijn, belastte zich toen met de portefeuille van oorlog, maar ontving na verloop van 3 maanden van het Directoire zijn ontslag. Na den 18den Brumaire benoemde de Eerste Consul hem tot lid van den Staatsraad en bekleedde hem met het opperbevel over de West-armee, in welke betrekkingen hij een oproer in de Vendée door menschlievende maatregelen dempte. Daarentegen weigerde Bonaparte hem het bevelhebberschap over eene expeditie naar St. Domingo (Haïti) en was voornemens hem als gezant naar Noord-Amerika af te vaardigen. In Junij 1804 werd hij opperbevelhebber in Hannover, waar hij door zijn welwillend gedrag de algemeene toegenegenheid oogstte. In hetzelfde jaar verwierf hij bij de stichting van het Fransche Keizerrijk den maarschalkstaf en het grootkruis van het Legioen van Eer. In 1805 onderscheidde hij zich bij Ulm en Austerlitz, en in 1806 benoemde Napoleon hem tot prins van Pontecorvo. In den oorlog tegen Pruissen (1806) voerde hij bevel over het eerste armeekorps, en na den slag bij Jena vervolgde hij generaal Blücher tot Lübeck, waar hij hem noodzaakte zich over te geven.

Ook hier legde hij eene groote mate van edelmoedigheid aan den dag, inzonderheid jegens 1500 gevangen genomen Zweden, hetwelk in hun vaderland met dankbaarheid werd geroemd. Nadat hij op eene eervolle wijze deelgenomen had aan den strijd tegen Pruissen en Rusland (1807), verkreeg hij het opperbevel over de Fransche troepen in Noord-Duitschland en Denemarken. In den oorlog tegen Oostenrijk in 1809 stonden ook de Saksers onder zijn bevel; hij streed met hen bij Wagram en kende aan hen de eer der overwinning toe, hetwelk door Napoleon zeer kwalijk genomen werd. Daarna werd hij opperbevelhebber in Antwerpen, om de Belgische en Hollandsche kusten te beschermen tegen de Engelschen, die op Walcheren waren geland. Weldra echter werd hij teruggeroepen; Napoleon was zeer ontevreden op zijn maarschalk en verweet hem niet zonder reden, dat hij een beschermer was van oproermakers en in verband stond met democraten. Er was zelfs sprake van, hem naar zijn prinsdom te verbannen, doch er kwam eene verzoening tot stand, en de Keizer benoemde hem tot gouverneur van Bome.

Vóórdat hij die betrekking aanvaardde, bragt een Zweedsch gezantschap (September 1810) hem de tijding van zijne benoeming tot kroonprins van Zweden. Koning Karel XIII had hem aan de Standen tot troonopvolger voorgesteld, en hij was door eene commissie uit de Standen met algemeene stemmen als zoodanig gekozen onder voorwaarde, dat hij afstand zou doen van het Fransche burgerregt en tot het Luthersche kerkgenootschap overgaan. Met toestemming van Napoleon gaf hij gevolg aan die verkiezing. Nadat bij te Helsingör den 19den October 1810 ten huize van den Zweedschen consul de Luthersche kerkleer had aangenomen, landde hij den 10den te Helsingborg, werd den 9den November daaraanvolgende door den Koning als zoon aangenomen en ontving de namen Karel Johan. Reeds in het volgende jaar was hij gedurende eene ongesteldheid des Konings als regent werkzaam en verwierf in het algemeen een grooten invloed op de aangelegenheden des lands. Tegenover Napoleon handhaafde hij met kracht de belangen van Zweden. Toen hierdoor verdeeldheid ontstond, schaarde hij zich aan de zijde van keizer Alexander van Rusland, die hem reeds in een geheim tractaat van 1812 het bezit van Noorwegen had toegezegd. Ook door Engeland werd dat goedgekeurd.

Inmiddels betrad hij nog geruimen tijd een twijfelachtigen weg en deed pogingen om zich met Napoleon te verzoenen. Eindelijk echter verklaarde in 1813 Zweden den oorlog aan Frankrijk, en 20000 Zweden voegden zich onder het opperbevel van Karel bij het leger der Geallieerden. Gedurende den veldtogt van 1813 voerde hij als Kroonprins van Zweden het kommando over het Noorderleger, hetwelk eenigen tijd aan de Silézische armee onder het bevel van Blücher was toegevoegd. Zijne trage wijze van oorlogvoeren wekte het vermoeden van dubbelzinnigheid en bezorgde hem heftige verwijten. Hij legde er zich vooral op toe, de Zweden buiten het vuur te houden, terwijl hij tevens wilde deelen in den roem der Pruissische generaals. Na den volkerenslag bij Leipzig trok hij noordwaarts, blokkeerde Hamburg, noodzaakte Frederik VI, koning van Denemarken, om Noorwegen af te staan, en rukte langzaam voorwaarts naar Frankrijk, alwaar hij eerst aankwam na de verovering van Parijs. Weldra echter keerde hij terug en bewerkte door zijne bekwaamheid als krijgs- en staatsman, dat het wederspannige Noorwegen zich vreedzaam onderwierp aan de Zweedsche Dynastie. Bij den terugkeer van Napoleon in 1815 bleef Zweden onzijdig, — hetgeen door de Verbondene Mogendheden euvel werd opgenomen.

Inzonderheid bejegende Oostenrijk den legitiemen prins Gustaaf Wasa, een zoon van den verdreven koning Gustaaf IV Adolf, met groote onderscheiding; doch Karel behield de vriendschap van keizer Alexander en had dientengevolge niets te vreezen. Den 5den Februarij 1818 beklom hij in beide rijken den troon van zijn pleegvader en werd te Stokholm en te Drontheim gekroond. Het overnemen der Staatsschuld van Denemarken veroorzaakte hem niet weinig moeijelijkheid, vooral daar de Verbondene Mogendheden op het Congres te Aken partij trokken voor Denemarken. Intusschen betoonde hij daarbij evenveel standvastigheid als schranderheid, zoodat de strijd in 1819 door eene conventie te Stokholm geëindigd werd. Na dien tijd regeerde hij in vrede tot aan zijn dood op den 8sten Maart 1844. Met betrekking tot het binnenlandsch bestuur volgde hij eene gematigde conservatieve rigting en poogde vooral de volkswelvaart te bevorderen.

Eene zamenzwering ter gunste van den prins van Wasa, in 1832 ontdekt, had weinig te beteekenen. De hoofdaanleggers werden verbannen, doch konden 2 jaren daarna reeds terugkeeren. Opmerkelijk is het, dat de Koning tot zijn dood toe onbekend is gebleven met de taal des lands. Met betrekking tot de buitenlandsche politiek bleef hij steeds naauw verbonden met Rusland. Hij werd opgevolgd door zijn eenigen zoon Oscar.

Karel XV, desgelijks koning van Zweden en Noorwegen. Hij was de oudste zoon van koning Oscar I, werd geboren te Stokholm den 3den Mei 1826, voerde aanvankelijk den titel van hertog van Schonen, beklom den troon den 8sten Julij 1859, en zag zich den 3den Mei 1860 te Stokholm en den 5den Augustus daaraanvolgende te Drontheim gekroond. Den 19den Junij 1850 trad hij in het huwelijk met de Nederlandsche prinses Louize van Oranje, eene dochter van prins Frederik, welke hem slechts eene dochter schonk. De Koning bezat vele talenten en heeft zich als schrijver en dichter bekend gemaakt. Ook was hij een voorstander der Skandinavistische ideeën, namelijk van het wenschelijke der eenheid van de Skandinavische rijken.

Steeds zocht hij Denemarken zooveel mogelijk te ondersteunen, hoewel hij het in den Deensch-Duitschen oorlog geraden achtte onzijdig te blijven. Onder zijn bestuur heeft in 1865— 1866 eene herziening der Grondwet plaats gehad. Hij overleed den 18den September 1872 en werd opgevolgd door zijn broeder. Zijne dochter Louïze is in 1869 in het huwelijk getreden met den Kroonprins van Denemarken. Hij schreef onder anderen: „Gedanken über die taktischen Bewegungen der Neuzeit (1867).” Een Koning van Sardinië, namelijk:

Karel Albert (1831—1849). Hij werd geboren den 2den October 1798 en was een zoon van prins Karel Emanuël van Savoye-Carignan. In 1800 volgde hij zijn vader op in het beheer over diens Piémontésche en Fransche bezittingen en ontving te Dresden, waar zijne moeder, eene Saksische prinses, veelal vertoefde, eene uitmuntende opvoeding. Nadat hij in 1817 gehuwd was met Maria Theresia, eene dochter van den groothertog van Toscane, woonde hij op zijne goederen in Piémont, totdat in 1821 de leiders van den opstand duidelijk te kennen gaven, dat zij hem aan het hoofd van den Staat wilden plaatsen. Schoorvoetend gaf hij gehoor aan hunne wenschen. Victor Emanuël I, koning van Sardinië, deed den 13den Maart 1821 afstand van de regéring en benoemde, tot aan de komst van zijn kinderloozen broeder Karel Felix, prins Karel Albert tot regent, die reeds door het Congrès te Weenen, bp het uitsterven van den ouderen tak van het Huis van Savoye in de mannelijke lijn, als troonopvolger in Sardinië was erkend. De Prins moest aanstonds de Spaansche constitutie aannemen; hij bezwoer ze en riep eene voorloopige Junta bijeen. Nadat echter een Oostenrijksch leger tot Piémont genaderd was en Karel Felix uit Módena alle regéringsdaden, sedert den afstand van zijn broeder volbragt, onwettig verklaard had, verliet de Prins den 21sten Maart heimelijk Turijn, zonder de Junta van zijne voornemens te onderrigten, legde te Novara het regentschap neder en begaf zich eerst naar het Oostenrijksche leger en toen naar Módena.

Daar de Koning hem den toegang tot het Hof verbood , vestigde hij zich te Florence. Later begaf hij zich naar Frankrijk en nam in 1823 als vrijwilliger deel aan de expeditie naar Spanje. Daardoor herwon hij de gunst van het Hof; hij mogt naar Turijn terugkeeren en werd in 1829 benoemd tot onderkoning van Sardinië. Na het overlijden van Karel Felix (27 April 1831) beklom hij den troon, doch de gespannen verwachtingen der vrijzinnigen werden niet vervuld. Ook hij bleef een vertegenwoordiger van het Jezuïetisch-absolutistische stelsel, en het ontbrak niet aan verzet en onderdrukking. Intusschen poogde hij de magt der geestelijkheid te beperken en de welvaart der ingezetenen op te beuren.

Eerst bij de verheffing van Pius IX tot paus schaarde hij zich openlijk aan de zijde der hervormingsgezinden, volgde in 1848 den algemeenen stroom door eene constitutie te verleenen, en toonde zich een voorstander der nationale eenheid van Italië. Toen Lombardije en Venetië in opstand kwamen, verklaarde hij den 23sten Maart den oorlog aan Oostenrijk, streed aanvankelijk voorspoedig, zoodat hg den naam verwierf van het „Zwaard van Italië,” maar leed de nederlaag in den slag bij Custozza. Door de inwoners van Lombardije gebrekkig ondersteund, door de uiterste partijen bemoeijelijkt, en door zijne tegenstanders met den naam van verrader bestempeld, moest hij geweldig boeten voor zijne welgezinde pogingen. Toen hij na het eindigen van den wapenstilstand in het voorjaar van 1849 op nieuw begon te oorlogen, maakten de overwinningen der Oostenrijkers bij Novara en Mortara in weinige dagen nogmaals een einde aan den strijd. Karel deed op het slagveld van Novara afstand van de kroon, verliet aanstonds het land en begaf zich naar het Pyrenésche Schiereiland, waar hij reeds den 28sten Juiy 1849 te Oporto overleed. Hij werd opgevolgd door Victor Emanuël, den tegenwoordigen koning van Italië.

Eén Koning van Würtemberg, te weten:

Karel I (Friedrich Alexander). Hij werd geboren te Stuttgart dan 6den Maart 1823 en is de eenige zoon van koning Wilhelm I uit zijn derde huwelijk met Pauline, eene dochter van den hertog Ludwig van Würtemberg. Hij genoot eene uitmuntende opvoeding onder de leiding van generaal Hardegg, bezocht de universiteiten te Tübingen en te Berlijn, en wijdde zich vervolgens te Ludwigsburg aan de krijgskunst. Den 13den Julij 1846 trad hij in het huwelijk met grootvorstin Olga, eene dochter van keizer Nikolaas van Rusland. Als kroonprins nam hij in den zomer van 1848 gedurende de afwezigheid zijns vaders het bestuur der staatsaangelegenheden op zich, en zijne welwillendheid en schranderheid verwierven de algemeene goedkeuring. Met meer smaak, dan men onder het bestuur van zijn vader en grootvader gewoon was, bouwde voorts de Prins eene sierlijke villa in een bevallig oord tusschen Stuttgart en Canstatt. Hij zocht de uitbreiding van kennis, kunstsmaak en beschaving zooveel mogelijk te bevorderen, en toen hij na het overlijden zijns vaders (25 Junij 1864) den troon beklom, werden weldadige maatregelen genomen tot wijziging van het staatsbestuur. Hoewel hij zich in den Pruissisch-Oostenrpkschen oorlog (1866) tegen Pruissen verklaarde, stond hij in den Pruisisch-Franschen oorlog (1870) zijne Germaansche broeders getrouw ter zijde.

Eén keurvorst van Pfalz-Beijeren, te weten:

Karel Theodoor. Hij werd geboren den 10den December 1724, was de eenige zoon van den pfalzgraaf Johann Christian Joseph von Sulzbach, die in 1733 overleed, ontving een goede opvoeding en erlangde na het overlijden van keurvorst Karel Philips (21 December 1742) de Pfalz, de Keurvorstelijke waardigheid en het rijks-aartsschatmeestersambt. Wegens zijne gaven van verstand en hart genoot hij de algemeene achting. Ook bezat hij de hertogdommen Gulik en Berg, de heerlijkheid Ravestein, en later ook Beijeren, namelijk na het eindigen van den Beijerschen Successie-oorlog. De ingezetenen des lands hadden evenwel geene reden om zich in den nieuwen gebieder te verblpden.

Deze toch was in den onmiddellijk daaraan voorafgaanden tijd op eene hoogst ongunstige wijze veranderd. Door maitressen en onwettige kinderen omgeven, door pater Frank, een dweepzieke biechtvader, bestuurd, door buitenlandsche gunstelingen van het volk gescheiden en aan zingenot verslaafd, verloor hij weldra de toegenegenheid zijner Beijersche onderdanen, zoodat hij zijne residentie van München naar Mannheim verplaatste. Met de zware belastingen, die hij het volk oplegde, bragt hij intusschen vele nuttige inrigtingen tot stand en ondersteunde kunsten en wetenschappen. Hij begon meer en meer over te hellen tot het despotismus,en toen in 1796 de Franschen naderden, nam hij de wijk naar Saksen. Op den 16den Februarij 1799 werd hij bij het kaartspel door eene beroerte overvallen en overleed dienzelfden dag.

Eenige Groothertogen, namelijk:

Karel Frederik, Groothertog van Baden. Hij werd geboren te Karlsruhe den 22sten November 1728, en na den dood van zijn vader (1732) door zijn grootvader, de markgraaf Karel Wilhelm, opgevoed. Ook deze overleed (12 Mei 1738), en de jeugdige vorst studeerde vervolgens te Lausanne en deed reizen door Frankrijk en de Nederlanden. Door den Keizer meerderjarig verklaard, aanvaardde hij den 22sten November 1746 het bewind als markgraaf van Baden-Durlach met 90000 inwoners op 20 □ geogr. mijl, en zocht dat land naar vrijzinnige beginselen in een modélstaat te herscheppen. Toen na het uitsterven der lijn Baden-Baden (1771) ook dit land aan zijn gebied werd toegevoegd, hief hij er het lijfeigenschap op (1783), betaalde de schulden des lands, bevorderde landbouw, handel, nijverheid en ontwikkeling des geestes en wist leven te brengen onder het volk.

Ook schreef hij een: „Abrégé des principes de l’economie politique (1772)”. Eindelijk moest hij, schoon langen tijd getrouw aan zijne verpligtingen als regent, het onderspit delven voor de magt der Fransche Omwenteling en in 1796 met Moreau een verdrag sluiten. Bij den Vrede van Luneville verloor hij zijne bezittingen aan den linker Rijnoever, doch werd schadeloos gesteld door het stift Constanz en zag zich verheven tot keurvorst van Baden (1803). Op het voetspoor van Beijeren en Würtemberg verbond hij zich met Napoleon en verkreeg door den Vrede van Presburg de Breisgau en de stad Constanz. in 1806 voegde hij zich als souvereine vorst bij den Rijnbond, ontving den titel van groothertog en zag zijn gebied wederom aanmerkeljk uitgebreid, zoodat hij bij zijn overlijden (10 Junij 1811) een bloeijenden Staat achterliet van 280 □ geogr. mijl met 1100000 inwoners. Nog altijd gedenkt men met dankbaarheid in Baden zijn vrijzinnig en weldadig bestuur.

Karel August, groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach. Hij was een zoon van hertog Ernst August Constantijn, dien hij zeer vroeg verloor, en werd geboren den 3den September 1757. Gedurende zijne minderjarigheid werd de Staat door zijne moeder Amalia — eene prinses van Brunswijk — op eene uitstekende wijze bestuurd, en zij bezorgde hem en zijn jongeren broeder uitmuntende leermeesters. Met deze begaf Karel August zich op reis en leerde Göthe kennen, met wien hij een vriendschapsverbond sloot, waarvan in 1825 te Weimar het gouden feest werd gevierd. Na het voleindigen van zijn 18de jaar aanvaardde hij de regéring en trad in het huwelijk met prinses Louize van Nessen-Darmstadt, nam in 1786 dienst in het Pruissische leger, woonde de veldtogten bij aan de Rijn en zag zich in 1797 bevorderd tot luitenant-generaal. Na den slag bij Jena nam hij zijn ontslag, keerde terug naar zijn land, voegde zich bij den Rijnbond, en ontving in 1808 een bezoek van Napoleon en Alexander. in November 1813 voegde hij zich bij de Verbondene Mogendheden, en nadat hij in 1814 in Russische krijgsdienst getreden was, rukte hij met een leger van 25000 man Saksers, Hessen en Russen naar de Nederlanden. Later ging hij naar Parijs, Londen en Weenen, alwaar het Congrès zijn gebied uitbreidde en tot een groothertogdom verhief. Ook nam hij deel aan den veldtogt van 1815, vergezeld door zijn zoon Bernhard, die zich vooral in den slag bij Waterloo onderscheidde.

Na den vrede bezigde hij de ontvangene schadevergoeding, ongeveer 800000 thaler, om de welvaart en de regtspleging van zijn land te verbeteren. Hij voerde er eene constitutie in en beschermde de vrijheid der drukpers, totdat het Wartburgfeest aanleiding gaf tot beperking. Het gouden feest zijner regéring was een volksfeest. Op eene reis van Eerlijn naar Weimar overleed hij plotselijk aan eene beroerte op den 14den Junij 1828 te Graditz bij Torgau. De namen van Göthe, Herder, Wieland, Schiller, Voigt, Einsiedel, Knebel, Musäus enz. geven getuigenis, dat hij Weimar in een Duitsch Athene herschapen had.

Alle takken van inwendig bestuur werden onder zijne regéring herzien en talrijke misbruiken afgeschaft. Ook was hij een ijverig voorstander van de universiteit te Jena. Het fraaije park, het vorstelijk paleis, de botanische tuin, modélhoeven, eene burgerschool enz. hebben aan hem hun ontstaan te danken. Zijne briefwisseling met Göthe is in het licht gegeven.

Karel Frederik, groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach (1828—1853). Hij was een zoon van den voorgaande, werd geboren den 2den Februari 1783 en genoot aan het Hof zijns vaders eene uitmuntende opvoeding. in 1804 trad hij in het huwelijk met Anna Paulowna, eene dochter van czaar Paul. Gedurende zijn vertoef te Petersburg ontving hij het berigt van het overlijden zijns vaders en aanvaardde het bewind. Als een edel en spaarzaam vorst verminderde hij de Hofhoudingen droeg zorg voor de Kerk en het onderwijs, voor landbouw, handel en nijverheid, terwijl hij met geestdrift de zaak van het Tolverbond bevorderde. Zijn uitmuntend bestuur schonk aan de zaken een rustigen loop, en eerst in 1848 geraakte ook te Weimar het volk in beweging. De Groothertog wist echter daaraan een einde te maken, zoowel door zijn persoonlijken invloed als vooral door zijn inwilligen van onderscheidene liberale hervormingen, welke er ook later, bij de algemeene reactie der naburen, bleven bewaard. Hoewel hij van verschillende zijden werd aangespoord om de verleende vrijheden in te trekken, bleef hij ze met kracht handhaven en bevestigde ze in 1850 door eene doelmatige gemeentewet. Hij overleed den 8sten Junij 1853. hij liet één zoon en twee dochters na, en eene van deze, Augusta, is de gemalin van den tegenwoordigen Keizer van Duitschland.

Karel Alexander, groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach, een zoon van den voorgaande. hij werd geboren te Weenen den 24sten Junij 1818, ontving eene voortreffelijke opvoeding, deed eene reis naar italië, studeerde aan de hoogescholen te Jena en te Leipzig, volbragt voorts een togt door Oostenrijk, Schotland, Engeland en de Nederlanden, toefde eenige jaren te Breslau, waar hij diende bij een regiment Pruissische kurassiers, bezocht in 1841 Petersburg en trad een jaar daarna in het huwelijk met prinses Wilhelmina Maria Sophia, eene dochter van Willem II, koning der Nederlanden. Reeds bij het leven van zijn vader nam hij deel aan de regéring, maar bemoeide zich bij voorkeur met kunsten en wetenschappen. Hij zorgde voor het verzamelen van oudheden en schilderijen, herstelde den Wartburg en was tevens een groot voorstander der muziek. Na het aanvaarden van het bewind gedroeg hij zich steeds als een echt constitutioneel vorst. Hij vermeerderde de weldaden, door zijn vader aan het volk bewezen, en bevrijdde de nijverheid van hare banden. hij is onder de Duitsche vorsten de vertegenwoordiger van den vooruitgang, terwijl hij zelf zijne ledige uren met het beoefenen der wetenschappen en schoone kunsten doorbrengt.

Eén Hertog van Bourgondië, namelijk:

Karel de Stoute (1467—1477), een zoon van Philips de Goede uit het huis van Valais en van Isabélla van Portugal. Hij werd geboren te Dijon den 10den November 1435 en droeg aanvankelijk den naam van graaf van Charolais. Hij was onstuimig en eergierig van aard, evenals zijne voorvaderen. Lodewijk XI, zijn erfvijand, noodzaakte aanstonds na zijne troonsbeklimming den ouden hertog Philips de steden aan de Somme over te leveren, welke bij den Vrede van Arras waren afgestaan. Hierover vertoornd, verliet Karel het Hof zijns vaders en stichtte met Frans II, hertog van Bretagne, de Fransche Prinsen en vele aanzienlijken eene vereeniging (La ligue du bien public), die de regten der leenmannen tegen de kroon zou handhaven. Hij deed tevens met zijne krijgsmagt een inval in Picardië en isle-de-France, bedreigde Pary's en sloeg den Koning den 16den Julij 1465 bij Montlhéry. Het leger der bondgenooten kwam nu bijéén tot eene sterkte van 100000 man, en Lodewijk XI zag zich den 4den October genoodzaakt tot het sluiten van den Vrede van Constans en St. Maur, waardoor Karel de steden aan de Somme, benevens de graafschappen Boulogne, Guines en Ponthieu verkreeg. in 1467 volgde hij zijn vader op in het bewind, en daar hij meer magt bezat dan eenig vorst van zijn tijd, beraamde hij het plan, om het aloude koningrijk Bourgondië te herstellen en zich van Lotharingen, Provence, Dauphiné en Zwitserland meester te maken.

Terwijl hij zich op nieuw tegen den leenheer wapende, ontving hij in October 1468 eene uitnoodiging van Lodewijk XI, om zich naar Péronne te begeven en aldaar met hem eene overeenkomst te sluiten. De Hertog aarzelde, en de Koning wist uit wraakzucht de Luikenaars tot opstand aan te sporen. inmiddels kwam Karel tot andere gedachten en verscheen. Toen hij echter gedurende de onderhandelingen het berigt ontving van dien opstand, nam hij aanstonds den Koning gevangen en zou hem ter dood gebragt hebben, indien zijn raadsheer Comines hem niet had tegengehouden. Volgens het verdrag moest Lodewijk den togt tegen de Luikenaars bijwonen en openlijk de wreedheden prijzen, welke zijn leenman zich aldaar veroorloofde. Nadat de Koning de vrijheid herkregen had, daagde hij op aansporing van den connetable, graaf van Saint Pol, den Hertog voor het Parlement te Parijs en deed hem, daar de gedaagde niet verscheen, den 3den December 1470 door de Standen te Amboise wegens majesteitsschennis vogelvrij verklaren. Tevens deed Lodewijk een inval in Bourgondië, en daar Karel hierop niet voorbereid was, moest hij in 1471 een wapenstilstand vragen. Zijne wraak was intusschen slechts uitgesteld. Omstreeks dien tijd overleed de hertog van Guyenne, de broeder des Konings en de vriend en bondgenoot van den Hertog, aan vergif, dat de Koning hem door een Benedictijner monnik had doen innemen.

Vertoornd over dat gruwelstuk, greep Karel naar de wapens, verwoestte Picardië, bestormde Nesle, waar hij de bevolking vermoordde, veroverde Roye, belegerde Beauvais, volbragt een strooptogt door Normandië en keerde in het najaar naar Vlaanderen terug. Lodewijk strafte deze verwoestingen met dergelijke in Bourgondië, waarna in December een wapenstilstand gesloten werd. Beiden zochten zich door bondgenooten te versterken; de Koning wist de bedreigde Zwitsers en Lotharingers aan zijne zijde te lokken, en Karel sloot in 1474 een verbond met Eduard IV van Engeland, om Frankrijk te veroveren. Dit laatste was echter bij den Hertog niet ernstig gemeend, maar diende alleen om Eduard te paaijen. Ook bemoeide hij zich met de aangelegenheden van Keulen, omdat hij als beschermheer van het stift wilde optreden. Hij snelde den afgezetten keurvorst Ruprecht te hulp en belegerde gedurende 11 maanden Neusz, hetwelk door Hermann, landgraaf van Hessen, dapper verdedigd en eindelijk door den Keizer met het Rijksleger ontzet werd. inmiddels was Eduard IV met een leger bij Calais geland en trok naar Picardië. Met wantrouwen jegens de Engelschen vervuld, uitgeput door den oorlog en brandende van wraakzucht tegen de Lotharingers en Zwitsers, die gedurende zijn togt naar Keulen zijne Staten verwoest hadden, kon hij geene hulp verleenen aan zijne bondgenooten. De Koning van Engeland liet zich daarom door Lodewijk XI omkoopen tot een wapenstilstand (1475), waarin de Hertogen van Bourgondië en Bretagne begrepen waren.

Karel verzamelde nu een groot leger om zijne veroveringsplannen ten uitvoer te brengen. Hij deed in September 1475 een onverwachten inval in Lotharingen met 40000 man en veroverde het binnen eene maand. in den aanvang van het volgende jaar drong hij door de bergpassen der Jura-keten in Zwitserland, veroverde stormenderhand Granson en deed de bezetting ophangen of verdrinken. Daarop verschenen de Eedgenooten met 18000 man, versloegen den hertog bij Granson en maakten zich meester van zijne aanzienlijke schatten. Karel keerde na verloop van 3 maanden terug met een leger van 60000 man en sloeg het beleg vóór Murten. Hier echter werd het leger den 22sten Junij 1476 in een bloedigen slag geheel en al vernietigd. Twintigduizend Bourgondiërs kwamen om op het slagveld of in het Murtener meer. Deze ramp trof hem zeer; hij verviel tot eene diepe zwaarmoedigheid, die al zijne veerkracht scheen te verlammen en bragt een geruimen tijd in werkeloosheid door. Zijne fiere edelen, de steunpilaren zijner magt, waren gesneuveld of tot armoede vervallen, en zijne rijke steden ontbloot van geld en weerbare mannen.

Eerst bij het berigt, dat de jonge hertog René van Lotharingen zijn land heroverd had, trok hij in October 1476 derwaarts en belegerde Nancy. Bij de nadering van den veel sterkeren vijand was Karel voornemens terug te trekken, maar de graaf van Campo-Basso, door Lodewijk XI omgekocht, bewoog hem te blijven. Den 5den Januarij 1477 kwam het bij Nancy tot een slag, waarbij de verraderlijke Campo-Basso met de ruiterij tot den vijand overliep. Karel bezweek met zijne getrouwen voor de overmagt. Hij sloeg zich door de vijandelijke benden heen, doch viel bij zijne vlugt in een sloot en werd door een Lotharinger, die hem niet kende, doorstoken en door de Zwitsers uitgeschud. Eerst na 3 dagen haalde men het lijk uit het ijs te voorschijn en herkende den Hertog aan baard en nagels, welke hij sedert de nederlaag bij Murten niet had gekort. Hij werd te Nancy begraven, en in 1550 liet zijn achterkleinzoon, Karel V, zijn lijk naar Brugge vervoeren.

In hem bezweek de gevaarlijkste vijand van Lodewijk XI en tevens het hoofd der magtige vasallen, die zich tegen het onbeperkte gezag van den leenheer durfden verzetten. Hij was graaf van Holland en Zeeland, doch wegens zijn oorlogzuchtigen aard strekte zijn bestuur juist niet tot zegen voor deze gewesten. In de gewone vermaken der aanzienlijken schepte hij geen behagen. Hij regeerde intusschen met ijver, regtvaardigheid en zachtmoedigheid, indien slechts zijne souvereiniteit niet betwijfeld werd. in den strijd tusschen de steden en den adel begunstigde hij dezen laatste. Hij is driemaal gehuwd geweest, doch alleen zijne tweede gemalin, Isabélla van Bourbon, schonk hem eene dochter, Maria genaamd, later gehuwd met Maximiliaan I, aartshertog van Oostenrijk. Eene romantische schets uit zijn leven gaf mevrouw BosboomToussaint in haar fraai geschrift: „Eene kroon voor Karel de Stoute”.

Eén hertog van Savoye, namelijk:

Karel Emamuel I, bijgenaamd de Groote, de zoon en opvolger van Emanuël Philibert en geboren op het kasteel Rivoli den 12den Januarij 1562. In den toenmaligen strijd der partijen koos hij nu eens de zijde van Spanje, dan weder die van Frankrijk of ook die des Keizers, en verwierf in onderscheidene veldslagen grooten roem. Wegens zijn huwelijk met Catharina, eene dochter van Philips II, volgde hij aanvankelijk de politiek van Spanje en betwistte aan Hendrik IV van Frankrijk het bezit van Saluzzo. Later bezette hij, door de inwoners van Provence tegen Hendrik IV te hulp geroepen, Barcelonette, Antibes en Fréjus en trok in November 1590 zegevierend binnen de muren van Aix. Er werden “echter schikkingen getroffen, en de Vrede van Lyon (1601) maakte een einde aan den strijd. Daarna verbond hij zich met Spanje en Venetië, om perk te stellen aan de overmagt van Spanje in Italië.

Toen kort daarna Frankrijk vrede sloot met Spanje zonder zich om den Hertog te bekreunen, voegde deze zich bij de Habsburgen, en zocht zijne aanspraken op Montferrat met de wapens te doen gelden. Daardoor bragt hij echter groot onheil over zijn gebied, daar de Franschen onder bevel van Bassompierre, Crequi en Schomburg hem onverhoeds op het lijf vielen, Pignerol veroverden, Turijn bedreigden en zich van geheel Savoye meester maakten. Te midden dezer hagchelijke omstandigheden overleed hij den 26sten Julij 1630. Hij onderscheidde zich door eene grenzelooze eerzucht, en was niet zeer kiesch in de middelen om deze te bevredigen; zijne plannen strekten zich uit naar den keizerstroon, naar het koningrijk Cyprus en naar Macedonië. Ook bouwde hij paleizen en kerken en bevorderde kunsten en wetenschappen, doch gewoonlijk alleen om zijn eigen roem te verhoogen.

Nog eenige hertogen, te weten:

Karel, eigenlijk Karel V Leopold, hertog van Lotharingen en generaal der Keizerlijke troepen. Hij werd geboren den 3den April 1643 en zag zich door zijn oom, hertog Karel IV van Lotharingen, tot opvolger bestemd. Met dezen moest hij in 1669, op bevel van Lodewijk XIV, Frankrijk verlaten en trad in Oostenrijksche dienst. Vruchteloos deed hij in dat jaar en in 1674 moeite om de Poolsche koningskroon te bekomen. Nadat hij in 1675 zijn oom was opgevolgd, trad hij 3 jaren later in het huwelijk met Éleonora Maria, eene zuster van keizer Leopold en weduwe van Michaël, koning van Polen.

Hij streed in 1672 tegen de Franschen aan de Rijn en was er in 1676 bekleed met het opperbevel. Daarna was hij belast met het kommando in den oorlog tegen de Turken (1683—1688), behaalde de overwinning bij Gran, veroverde Neuhausel en Ofen, en zegepraalde in 1687 in den belangrijken veldslag bij Mohacz. Niet tevreden met deze herhaalde overwinningen voerde hij in 1689 oorlog tegen Frankrijk en bemagtigde Mainz en Bonn. Vruchteloos zocht hij bij den Rijksdag zijne aanspraak op Lotharingen te doen gelden. Hij overleed den 18den April 1690 op eene reis van Weenen naar Wels, misschien aan vergif.

Karel Eugenius, hertog van, Würtemberg (1737—1793). Hij werd geboren den 11den Februarij 1728, verving reeds in 1737 zijn vader Karel Alexander en stond gedurende zijne minderjarigheid onder voogdijschap, totdat keizer Karel VIl hem op 16-jarigen leeftijd meerderjarig verklaarde. Hij was begaafd met een uitmuntenden aanleg, doch verslaafde zich in zijne jeugd aan zinnelijk genot. De sommen, die hij aan den schouwburg, aan bals, aan jagtpartijen, aan kostbare reizen en aan maitressen verspilde, gingen de krachten van Würtemberg ver te boven. Om daarvoor hulpbronnen te openen, werd een schandelijke handel in soldaten gedreven. Bij het uitbarsten van den Zevenjarigen Oorlog bood hij zich uit eigen beweging aan om tegen Pruissen te strijden en viel met een leger van 4000 man in Saksen. Om de bezworene overeenkomsten tusschen vorst en volk scheen hij zich volstrekt niet te bekreunen. De Standen des lands zochten na het eindigen van den oorlog bescherming en bijstand bij den Keizer en wendden zich tevens tot de Protestantsche Mogendheden; doch eerst in 1770 kwam door tusschenkomst van Pruissen eene schikking tot stand tusschen den Hertog en zijne onderdanen.

Van dien tijd af spande hij zijne krachten in, om door spaarzaamheid en ordelijk bestuur de geslagene wonden te genezen. Hij zocht den landbouw, vooral de wijncultuur te verbeteren, bevorderde het verkeer door den aanleg van goede wegen en breidde zijn hertogdom uit. Hij stichtte de prachtige kasteelen Solitude en Hohenheim, verfraaide Ludwigsburg en Stuttgart en bevorderde kunst en wetenschap. Stuttgart werd de verblijfplaats van uitstekende kunstenaars en aan de aldaar gevestigde inrigtingen van onderwijs werden geleerde mannen gevormd. Hij bragt de laatste jaren van zijn leven door op het kasteel Hohenheim, en overleed aldaar den 24sten October 1793. — Zijne gemalin Franziska Theresia (geboren 10 Januarij 1748) was eene dochter van den vrijheer von Fernardin uit Zwaben. Zij huwde volgens den wensch harer ouders met den vrijheer von Lentrum. De Hertog van Würtemburg vatte eene groote genegenheid voor haar op, schaakte haar, verhief haar tot rijksgravin von Hohenheim en verbond zich in 1776 met haar in morganatischen echt, terwijl zij vervolgens door den Keizer als gemalin des Hertogs werd erkend en door een zegenrijken invloed op haren gemaal de algemeene toegenegenheid verwierf. Zij overleed in 1811.

Karel Willem Ferdinand, hertog van Brunswijk (1780—1806). Hij werd geboren den 9den October 1735, ontving zijne eerste opleiding van den abt Jerusalem en bezocht daarna het Collegium Carolinum. Bij het uitbarsten van den Zevenjarigen Oorlog bragt hij de Brunswijksche troepen bij het vereenigde Engelsch-Hannoveraansche leger en verwierf door zijn moed en beleid de bijzondere gunst van Frederik II. Na het eindigen van den oorlog trad hij in het huwelijk met Augusta, eene dochter van den prins van Wallis, en wijdde zich aan kunst en wetenschap. in 1773 trad hij als infanterie-generaal in Pruissische dienst. Na den dood zijns vaders (26 Maart 1780) aanvaardde hij het bewind en nam vele heilzame maatregelen, schoon hij niet altijd zijn doel bereikte. in 1787 trok hij aan het hoofd van een Pruissisch leger naar de Nederlanden, om er het gezag van den Erfstadhouder te handhaven. In den oorlog tegen Frankrijk in 1792 was hij opperbevelhebber van het Pruissische leger, doch verspreidde uit Coblenz een dwaas manifest, hetwelk in Frankrijk groote verbittering wekte. Het Pruissische leger trok aanvankelijk met goed gevolg voorwaarts tot in Champagne, doch zag zich na het vruchteloos geschutvuur bij Valmy door gebrek en ziekte tot den terugtogt gedwongen. Custine bemagtigde daarop Spiers en Worms, voorts Mainz en Frankfort, hoewel deze laatste stad kort daarna door de Hessen en Pruissen hernomen werd.

Met de Oostenrijkers opende de Hertog in 1793 den veldtogt aan de Boven-Rijn. Mainz werd door Kalkreuth hernomen, en hij zelf poogde zich van Landau meester te maken, versloeg Moreau bij Pirmasens en veroverde met Wurmser de linie van Weiszenburg. Een nachtelijke aanslag op Bitsch, de sleutel der Vogesen, mislukte, maar bij Kaiserslautern bragt hij eene nederlaag toe aan den Franschen generaal Hoche, die in het gebergte doordrong om Landau te ontzetten. Toen echter de herhaalde aanvallen van Hoche en Fichegru en het verbreken van de liniën der Oostenrijkers deze laatsten tot den terugtogt noodzaakten, moest ook de Hertog aftrekken. Daar er voorts verwikkelingen waren ontstaan tusschen Oostenrijk en Pruissen, legde hij in het begin van 1794 het opperbevel neder en werd door Möllendorf vervangen. Van dien tijd af tot aan het ongelukkig jaar 1806 wijdde hij zich weder onverdeeld aan het welzijn van zijn land. in 1806 nam de grijsaard aan het hoofd van het Pruissisch leger eene taak op zich, die te zwaar was voor zijne schouders. in den slag bij Auerstadt beroofde een schot hem van het licht der oogen; ook moest hij bij het voorwaarts rukken der Franschen zijn gebied verlaten, en stierf reeds den 10den November 1806.

Karel (Frederik August Willem), een onttroonde hertog van Bnmswijk. Hij werd geboren te Brunswijk den 30sten October 1804, vertrok met zijne moeder en met een jongeren broeder na den slag bij Jena naar Zweden, begaf zich in 1807 naar Karlsruhe en ging na het overlijden zijner moeder naar Engeland. Die onbestendige levenswijs en het gemis van degelijk onderrigt werkten zeer nadeelig op zijn karakter, en ook na den dood zijns vaders (1815) bleef zijne opleiding gebrekkig. Toen hij meerderjarig was geworden en het bestuur had aanvaard (1823), zocht hij genot in avontuurlijke reizen, verwijderde zijne beste raadslieden en regeerde naar zijn welbehagen. Hij was uiterst wraakzuchtig tegen zijne tegenstanders, zocht bovenal het gezelschap van tooneelspelers en paarde aan groote geldzucht eene verregaande losbandigheid. Toen eindelijk de Bondsdag zich met de belangen van Brunswijk begon te bemoeijen (1829), begaf zich de Hertog naar Frankrijk, terwijl het bestuur des lands in handen bleef van zijn gunsteling Bitter.

Door de Julij-omwenteling uit Brussel verdreven, keerde de Hertog in 1830 heimelijk naar Brunswijk terug, waar den 7den September een opstand uitbarstte, die hem den troon deed verliezen. Vruchteloos zocht hij hulp in Engeland en spoedde zich vervolgens naar de grenzen van Brunswijk om het volk door de belofte van vrijzinnige instellingen te paaijen. Hij vond echter geen gehoor en bevond zich in December 1830 weder te Parijs. De Agnaten en de Duitsche Bond verklaarden hem ongeschikt voor de regéring, welke in April 1831 aan zijn broeder Wilhelm werd opgedragen. Niettemin was hij er steeds op bedacht, zich weder meester te maken van Brunswijk. in 1832 werd hij uit Frankrijk verbannen en naar Zwitserland gebragt, doch in het daarop volgende jaar kocht hij eigendommen te Parijs om vervolgens bij afwisseling aldaar, in Engeland, Nederland en elders zijne smadelijke levenswijs voort te zetten. Hij overleed ten vorigen jare (1875) te Genève, aan welke stad zijne rijke nalatenschap, waaronder vooral kostbare diamanten, is ten deel gevallen.

Karel II, hertog van Parma, eigenlijk Lodewijk Ferdinand Karel van Bourbon, infant van Spanje. Deze, eerst prins van Lucca, was een zoon van den Koning van Etrurië en van Maria Louiza, eene dochter van Karel IV, koning van Spanje. Hij werd geboren den 22sten December 1799, ontving bij zijne meerderjarigheid het bestuur over Lucca uit de handen zijner moeder, huwde in 1820 met Maria Theresia, eene dochter van Victor Emanuel, koning van Sardinië, en was meestal op reis, terwijl zijne gemalin eene villa bij Lucca bewoonde. in 1847 werd hij hertog van Parma, Piacenza en Guastalla, doch verliet zijn hertogdom in 1848, nadat hij een regentschap had ingesteld, en deed in 1849 te Weisztropp in Saksen afstand van het bewind ten behoeve van zijn zoon. — Deze, Jozef Maria Vittorio Balthasar van Bourbon, infant van Spanje en geboren den 14den Januarij 1828, aanvaardde uit Londen het bewind onder den naam van Karel II en begaf zich kort daarna naar Parma. Als mensch en als vorst leidde hij een hoogst berispelijk leven. Om zijne zucht naar uitspattingen te bevredigen, verkocht hij de staatsdomeinen aan den Engelschman Ward, de gunsteling zijns vaders, en bezwaarde het land met gedwongen leeningen.

Op zijn bevel werd het openbaar onderwijs afgeschaft, en militaire regtbanken vervolgden niet alleen de vrijzinnigen, maar allen die hem durfden weerstreven. Door zijne handlangers, vooral door den kolonel Antivi, die later vermoord werd, liet hij de bevalligste dochteren des lands willekeurig wegrooven. Zijne wandaden werden gestraft. Op den 20sten Maart 1854 trof bij dag en op de straat een dolk zijne borst, zoodat hij den volgenden dag overleed. Hij was gehuwd met Louiza Maria Theresia van Bourbon, eene zuster van den graaf van Chambord.

Karel, hertog van Teschen, aartshertog van Oostenrijk, keizerlijk generaal-veldmaarschalk en derde zoon van keizer Leopold II. Hij werd geboren te Florence den 5den September 1771. Als kind was hij achterhoudend en weinig tot de studie geneigd, doch hij wist die beide gebreken te overwinnen. in 1792 trad hij in dienst, nam deel aan den slag bij Jemappes, droeg veel bij tot de overwinning bij Aldenhoven en Neerwinden, en werd in 1793 na de herovering van België stadhouder-generaal der Nederlanden. in 1794 voerde hij bij Landrecy het bevel over eene divisie, bij Doornik en Kortrijk over den linkervleugel en bij Fleurus over het centrum. Nadat hij in 1796 als rijksveldmaarschalk.het opperbevel had aanvaard over de Oostenrijksche troepen aan de Rijn en over het rijksleger, streed hij bij Rastadt voorspoedig tegen Moreau, sloeg Jourdan bij Teining, Amberg en Wurzburg, noodzaakte de Franschen over de Rijn terug te trekken en veroverde Kehl. Te laat werd hij in het veld gezonden tegen Bonaparte, zoodat hij slechts vroeg genoeg kwam om te Leoben over den vrede te onderhandelen (18 April 1797). Toen het Congrès te Rastadt geene vruchten droeg, plaatste zich de Aartshertog in 1799 op nieuw aan het hoofd der Rijn-armee, versloeg Jourdan weder in verschillende gevechten, zag zich door verwikkelingen met de Russische generaals Soewarof en Korsakof in zijne werkzaamheden belemmerd en moest zich na de overwinning van Masséna op Korsakof bij Zürich tot de beveiliging van Zwaben bepalen. Niettemin gelukte het hem eenige Fransche kolonnes, die naar den regter Rijnoever overstaken, terug te werpen en Masséna met goed gevolg de spits te bieden. Zijne geschokte gezondheid noodzaakte hem vervolgens in Maart 1800 het opperbevel neder te leggen.

Hij zag zich toen benoemd tot gouverneur-generaal van Bohemen en poogde er aanstonds een nieuw leger te vormen. Doch reeds in December, na den noodlottigen slag bij Hohenlinden, moest hij zich weder met het opperbevel belasten. Wél gelukte het hem, Moreau eenige oogenblikken op te houden in zijn zegevierenden loop, doch reeds den 25sten December moest hij te Steyer met zijn vijand een wapenstilstand sluiten, die den 9den Februarij 1801 achtervolgd werd door den Vrede van Luneville. Nu werd hij benoemd tot voorzitter van den Hofkrijgsraad en ontving den last om een plan in te leveren tot nieuwe organisatie van het leger. in 1805 werd hij minister van Oorlog, en in den strijd tegen Frankrijk, welke in dat jaar ontstond, voerde hij bevel over de Oostenrijksche troepen in Italië, waarmede hij zich hardnekkig tegen Masséna verzette. Bij het ontvangen der tijding van den rampspoed der Oostenrijkers in Duitschland volbragt hij in den nacht van den 1sten op den 2den November zijn meesterlijken terugtogt van den linker oever der Etsch naar Croatië, om de nog ongedeerde gewesten te beschermen. Na den Vrede van Presburg werd hij generalissimus van het geheele Oostenrijksche leger en minister van Oorlog met onbeperkte volmagt. Nu hervormde hij het leger en stichtte reserven en een talrijken landstorm. in den oorlog van 1809 rukte hij met de Oostenrijksche hoofdmagt in Begeren voorwaarts tot aan Regensburg; doch de gevechten aan de Donau waren niet voorspoedig, en die bij Abensberg, Eckmühl enz. dwongen de Oostenrijkers met groot verlies tot den aftogt. Door nieuwe troepen versterkt, rukte echter de Aartshertog tegen de Franschen op en zegepraalde in den roemrijken slag bij Aspem en Esling, die de onoverwinnelijkheid van Napoleon te schande maakte.

Hij gebruikte echter zijne zegepraal niet tot eene beslissende onderneming, zoodat Napoleon tijd had om zijn verlies te herstellen en bij Wagram op nieuw den strijd te wagen. Hier leed het Oostenrijksche leger eene geweldige nederlaag, doch de terugtogt geschiedde in volkomene orde, totdat door den wapenstilstand te Znaim de vervolging ophield. Kort daarna nam de Aartshertog zijn ontslag en vestigde zich eerst te Teschen en later te Weenen. Na den terugkeer van Napoleon uit Elba was hij eenigen tijd gouverneur van Mainz. Na dien tijd leidde hij een ambteloos leven, en overleed den 30sten April 1847. Wegens zijne talenten en zijn karakter genoot hij de algemeene achting. in 1860 verrees te Weenen een ruiterstandbeeld, door Fernkorn ontworpen, ter zijner eer, en eene verzameling zijner krijgskundige geschriften is aldaar in 1862 in het licht verschenen. — Van zijne vier zonen zijn drie tot den rang van veldmaarschalk en één tot dien van schout-bij-nacht opgeklommen. Eén van hen is in 1847 overleden.

Frederik August Karel, hertog van Mecklenburg, infanterie-generaal in Pruissische dienst en een broeder van Louiza, koningin van Pruissen. Hij werd geboren te Hannover den 30sten November 1785, trad in 1799 in de Pruissische gelederen, bezocht van 1801 tot 1803 de école militaire en daarna de militaire académie te Berlijn, en werd in 1805 majoor bij de garde. Hij streed bij Auerstadt, voorts bij Lützen en Bautzen, zag zich in 1813 bevorderd tot generaal-majoor, werd in den slag bij Möckern gewond, klom op tot den rang van luitenant-generaal, en was daarna kommandant van het korps der gardes en grenadiers. Voorts bekleedde hij te Berlijn hooge staatsbetrekkingen, en overleed den 2den September 1837. Van zijne hand is het blijspel: „Die isolirten”.

Karel, hertog van Gelder, ook Karel van Egmond geheeten, een zoon van Adolf, hertog van Gelder, en Catharina van Bourbon. Hij werd geboren te Arnhem den 9ien November 1467, bevond zich onder de bescherming van Reynier van Broekhuyzen te Nijmegen, toen deze stad belegerd en ingenomen werd door Karel de Stoute, die hem en zijne zuster naar Gent liet brengen, kwam vervolgens onder het toezigt van Maximiliaan van Oostenrijk, en werd bij het krooningsfeest van dezen te Aken tot ridder geslagen. in 1487 streed hij met Maximiliaan tegen Frankrijk en geraakte in den noodlottigen slag van Bethune krijgsgevangen. Nu verkeerde Karel gedurende 5 jaren aan het Fransche Hof, doch terwijl Maximiliaan Gelderland in bezit hield, hadden de Gelderschen hun jeugdigen vorst niet vergeten. Algemeen was er de vreugde, toen Karel zijne vrijheid herkreeg, en hij werd in Gelderland in 1492 schier overal gehuldigd. Hierdoor ontstond een oorlog tegen het magtige Huis van Oostenrijk, die 50 jaren duurde. Eerst moest Karel strijden tegen zijn bloedverwant Frederik van Egmond en toen tegen hertog Albrecht van Saksen. Wél werd bij het Bestand van Grave (1494), nadat Maximiliaan het bewind over de Nederlanden aan aartshertog Philips had opgedragen, vastgesteld, dat de aanspraak van Karel op het hertogdom Gelder aan de beslissing der Keurvorsten zou worden overgelaten, doch in de ongunstige uitspraak van deze wilde eerstgenoemde niet berusten. Het vuur des oorlogs brak uit en de strijd tusschen Karel en Maximiliaan werd met afwisselenden voorspoed gevoerd.

Maximiliaan sloeg vruchteloos het beleg voor Nijmegen, en Karel maakte zich stormenderhand meester van Nijkerk op de Veluwe. De Keizer sloot een verbond met de hertogen van Gulik en Cleef en verscheen met eene aanzienlijke magt op Geldersch grondgebied, en Karel werd bijgestaan door Lodewijk XII, koning van Frankrijk, totdat eindelijk in 1499 een bestand van één jaar tusschen Karel en aartshertog Philips eenige rust verschafte. Nu deed Karel een togt naar Frankrijk; doch bevond zich weldra weder in oorlog met den hertog van Cleef, en een verdrag met Philips van Oostenrijk werd in 1503 verbroken. De oorlog was ongunstig voor de Gelderschen, doch doordien Philips zich naar Spanje wenschte te begeven, werd eerlang eene overeenkomst getroffen. Daarbij had Karel zich verbonden den Aartshertog naar Spanje te vergezellen, doch toen hij te Antwerpen de daarvoor bestemde 3000 goudgulden ontvangen had, spoedde hij zich heimelijk naar Gelderland, verbrak de gemaakte schikking, veroverde de eene stad na de andere, deed een inval in Holland en Brabant, beproefde zelfs tot tweemaal toe een aanval op Amsterdam, en keerde toen naar Gelderland terug. Bij zijn aftogt bleef hij echter in het bezit van Weesp en van het slot te Muiden. Gedurig vatte hij de wapens weder op en doorgaans met goed gevolg. De stad Utrecht koos hem tot beschermheer, en in 1512 trok hij naar Amsterdam, waar hij de voorstad buiten de St.

Anthonispoort veroverde en een groot aantal schepen vernielde, maakte zich wederom meester van Arnhem, doch sloot in Augustus 1513 een vierjarig bestand met de landvoogdes Margaretha. Zijn oorlogzuchtige geest kende echter geene rust, zoodat hij in laatstgenoemd jaar met 6000 man naar italië trok om Lodewijk XII bij te staan in zijn strijd tegen den Keizer van Duitschland, den Paus en de Zwitsers. Weldra echter streed hij weder in zijn eigen land ter uitbreiding van zijn gebied, en toen er oneenigheid ontstond tusschen George, hertog van Saksen, en Edzard, graaf van Oost-Friesland, over de heerschappij in Groningen, snelde hij laatsgenoemde te hulp met het oogmerk om zelf de heerschappij in Groningen en Friesland te verwerven. Dit gelukte aanstonds in Gróningen, terwijl hij ook in Friesland, waar men het Saksisch bewind moede was, Sneek, Bolsward, Sloten enz. bemagtigde. in 1518 trad Karel in het huwelijk met Elizabeth, eene dochter van Hendrik, hertog van Brunswijk-Lüneburg, sloot in 1524 een bestand, dat in 1527 eindigde, en voerde weder oorlog, waarin hij doorgaans het onderspit dolf, totdat den 3den October 1628 op voor hem harde voorwaarden de vrede tot stand kwam met Karel van Oostenrijk, keizer van Duitschland. Uit haat tegen het Huis van Oostenrijk verbrak hij dien nogmaals, doch werd bij den vrede van 10 October 1536 cijnsbaar aan zijn magtigen tegenstander. Nogmaals greep hij naar het zwaard en wierf in 1537 krijgsvolk in Westfalen om een inval te doen in Groningen en Overijssel, doch zijn aanslag op Harderwijk mislukte en daarmede de geheele onderneming. Daar hij geene wettige nakomelingen had en het denkbeeld hem griefde, dat zijne landen aan het Keizerrijk zouden vervallen, wilde hij de Geldersche edelen en steden dwingen den Koning van Frankrijk als hun heer te huldigen.

Dit vond echter weinig bijval; er ontstond een binnenlandsche oorlog en alleen Arnhem bleef hem getrouw. Hij moest dus van zijn plan afzien en tevens Willem, hertog van Cleef en Gulik, door de Staten tot zijn opvolger gekozen, als beschermheer des lands erkennen. Nu trok de drieste en halsstarrige man, slechts door 2 dienaren vergezeld, naar de Veluwe. Zelfs nog bij de huldiging van Willem sprak hij woorden, die van hoop op eene betere toekomst getuigden, doch zijne vernedering vervulde hem met wrevel, en hij overleed te Arnhem den 30sten Junij 1538. Hij is aldaar in de St. Eusebius-kerk bijgezet, waar een praalgraf zijne rustplaats aanwijst.

Eindelijk vermelden wij nog eenige Prinsen, namelijk:

Frederik Karel Alexander, prins van Pruissen. Hij is een broeder van den tegenwoordigen Keizer van Duitschland en werd geboren den 29sten Junij 1801. Thans bekleedt hij de betrekking van grootmeester der orde van St. Jan van Jerusalem, veldtuigmeestergeneraal en chef der artillerie, alsmede van generaal-veldmaarschalk van Rusland enz. in 1826 huwde hij met Maria Louiza Alexandrina van Saksen-Weimar, en zoowel hij als zijn oudste zoon, Frederik Karel Nikolaas, geboren den 20sten Maart 1828, hebben zich in de jongste Pruissische oorlogen onderscheiden.

Karel (Theodoor Maximiliaan August), prins van Beijeren. Hij werd geboren den 7den Julij 1795 te München en is de oudste zoon van Maximiliaan I Joseph, koning van Beijeren. Hij ontving eene militaire opvoeding en zag zich in 1813 benoemd tot generaal-majoor. Hij nam deel aan den slag bij Hanau, werd weldra divisie-generaal, belegerde in 1814 Belfort met de Russen en Oostenrijkers, en onderscheidde zich bij Arcis-sur-Aube en Fére-la-Champenoise. in 1815 toefde hij te Weenen, doch spoedde zich bij de terugkomst van Napoleon naar het leger. Na het sluiten van den vrede was hij kommandant van München, doch nam in 1822 zijn ontslag. Eerst na den dood van prins Wrede (1841) trad hij weder in dienst als veldmaarschalk en inspecteur-generaal van het leger en trok in 1866 als bevelhebber van het 7de en 8ste korps der Bonds-armée ten strijde. Na den vrede van dat jaar keerde hij echter tot het ambteloos leven terug.

Karel (Eitel Friedrich Zéphyrin), prins van Roemenië en tweede zoon van prins Anton zu Hohenzollern. Hij werd geboren den 20sten April 1839, ontving zijne opvoeding te Dresden, trad in 1857 in Pruissische dienst en nam in 1864 deel aan den veldtogt in Sleeswijk-Holstein. Hij was aanvankelijk van voornemen, zich geheel en al aan de krijgsdienst te wijden, doch hij zag er van af, toen hij in Maart 1866 beroepen werd tot het bekleeden van den troon in Roemenië. Eerst werd die betrekking, na het verdrijven van Coesa, aan den graaf van Vlaanderen opgedragen, doch toen deze haar van de hand wees, viel de keus op Karel. Verzekerd van de goedkeuring van Napoleon en niet teruggehouden door den Koning van Pruissen, doch ook geenszins op raad van dezen, gaf de Prins aan die keuze gehoor. Vermomd trok hij door Oostenrijk, waar men de verheffing van een Pruissischen prins op den troon van Roemenië met leede oogen zag, en bereikte na vele avonturen op den 20sten Mei Walachije. Twee dagen later werd hij te Boekarest beëedigd, en den 12den Julij bekrachtigde hij de grondwet, hem door de Vertegenwoordiging aangeboden. in den beginne had hij met vele moeijelijkheden te worstelen. Rusland was hem niet genegen, Oostenrijk evenmin, en met kwalijk verholen achterdocht woog de Porte al zijne daden.

De krijgstucht van het leger was ellendig, de bekwaamheid der ambtenaren beneden het middelmatige, en de geldelijke verlegenheid groot. Hoogst lastig was het daarenboven, dat de onderling verdeelde Conservatieven zich met geene regéringszaken wilden bemoeijen, zoodat Karel genoodzaakt was steun te zoeken bij de Rooden, wier hoofdleider, J. Bratiano, vele aanhangers en tevens veel kennis van zaken bezat, terwijl hij door begunstiging van alle revolutionaire bewegingen in het Oosten gedurig de ontevredenheid der Beschermende Mogendheden wekte. Toen deze na verloop van 2 jaren zijn ontslag nam als minister, was de verdeeldheid nog altijd zóó groot, dat een Kabinet van eenigen duur tot de onmogelijkheden behoorde. Eerst na 1871, toen de Prins, verstoord over het gehaspel der Kamer en over de onophoudelijke wisseling van ministers, met het nederleggen van zijn gezag dreigde, kwam er verbetering in den toestand. Deze Prins heeft al zijne krachten ingespannen om zich met zijn land en zijn volk bekend te maken en alzoo aan zijne roeping te beantwoorden, zoodat hij zich de toegenegenheid van alle welgezinden verworven heeft. Hij heeft gezorgd voor de hervorming van het leger, voor de verbetering van het onderwijs en voor de uitbreiding der middelen van verkeer. Ook den treurigen maatschappelijken toestand des volks zocht hij te herscheppen, en werd hierbij trouw ter zijde gestaan door zijne gemalin Elizabath, eene prinses von Wied.

Karelman (Karloman). Onder dezen naam vermelden wij:

Karelman, de zoon van Karel Martel en de oudere broeder van Pepijn de Korte. Hij ontving na den dood zijns vaders (741) Austrasië, Alemannië en Thüringen tot zijn deel en streed voorspoedig tegen zijne vijanden. Later droeg hij zijn gezag over aan zijn zoon Drogo, stichtte op den berg Soracte bij Rome een klooster ter eere van St. Sylvester en zocht toen eene wijkplaats in het Benedictijner klooster op den Monte Casino. Later deed hij nog een togt naar Frankrijk, maar overleed op zijne terugreis te Vienne in 724.

Karelman, een jongere zoon van Pepijn de Korte. Hij werd met zijn broeder (Karel de Groote) door paus Stéfanus tot koning der Franken gezalfd, streed in 762 onder het opperbevel zijns vaders zegevierend tegen de Basken, ontving bij het overlijden van laatstgenoemde een deel des rijks, stond zijn broeder bij in den oorlog tegen Hunold, hertog van Aquitanië, en overleed in 771.

Karelman, de oudste zoon van Lodewijk de Duitscher. Door zijn vader tot hertog van Carinthië benoemd, beoorloogde hij met dezen aanvankelijk Bastiz, hertog van Moravië, maar verbond zich in 861 met laatstgenoemde tegen zijn vader. Wél onderwierp hij zich weder in 862, maar bleef niet vrij van de verdenking van oproerige plannen, zoodat hij in 864 in de gevangenis geworpen werd. Hij ontsnapte evenwel en verzoende zich daarna met zpn vader, keerde het zwaard tegen zijn voormaligen bondgenoot en diens neef Zwentibold, maakte zich van eerstgenoemde meester en nam bezit van zijn gebied in 875 werd hij door zijn vader naar Italië gezonden, om Karel de Kale bij het dingen naar de keizerskroon tegen te werken, doch de sluwheid zijner tegenstanders verijdelde zijne pogingen. Na den dood zijns vaders verkreeg hij een gedeelte des rijks en trok nogmaals naar Italië, waar hij tegen Karel de Kale voorspoedig streed en te Pavia gehuldigd werd. Hij overleed in 880 te Oettingen, nadat hij zijne landen aan zijn broeder Lodewijk had afgestaan.