Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Duitschland

betekenis & definitie

Duitschland, zich uitstrekkende over een groot gedeelte van Midden- en ZuidEuropa, beslaat het groote gebied der volkeren, die zich van de Duitsche taal bedienen. Het grenst ten noorden aan de Noord- en Oostzee en Denemarken, ten oosten aan Rusland , ten zuiden aan de Alpen, en ten westen aan Frankrijk, België en de Nederlanden.

De bodem bestaat er uit het Alpengewest in het zuiden, waar de Orteles en Groszglockner zich ter hoogte van 4000 Ned. el verheffen, met de meer noordelijk gelegene Zwabisch-Beijersche hoogvlakte, — het gebied van het Duitsche Middengebergte met het Boven-Rijnsche bergland (het Schwarzwald, de Vogesen, de Haardt, de Spessart en de Duitsche Jura), het Bohemer Woud en het Beijersche Woud, het Moravische gebergte, de Sudeten, het Reuzengebergte, het Erzgebergte, het Fichtelgebergte, het Thüringerwald en den Harz; voorts de bergstreek van de Weser, de Hessische bergstreek en die van de Nederrijn, — en de groote Noord-Duitsche vlakte. — Men vindt er een groot aantal rivieren, die meerendeels zich uitstorten in de Noord- en Oostzee, zooals de Rijn met de Neckar, de Main, de Moesel enz., de Eems, de Weser, de Elbe met de Saaie en Havel, de Oder en de Weichsel, — en gedeeltelijk in de Zwarte Zee, zooals de Donau, en in de Adriatische Zee, zooals de Etsch. Groot is er tevens het aantal kanalen, dat er de rivieren onderling verbindt, zooals het Elbing-Oderlandsche, het Bromberger, het Müllroser, het Finow-, het Eider-, het Plauensche-, en het Main-Donau-kanaal. De meren beslaan er in Oost-Pruissen 26 ½ geogr. mijl, in Pommeren 12, in de Mark 10 ½ en in Mecklenburg 12; voorts heeft men er een aantal Alpenmeren, zooals de Bodensee, het Ammer-, Starenberger, Chiem-, Traum- en Zircknitzer meer. — Het klimaat is er over het geheel gematigd en gezond. De meeste warmte heeft men in het zuiden van Tyrol en in het Rijndal, terwijl in het oosten veel regen valt.

In staatkundig opzigt heeft het gebied van Duitschland gedurig en ook weder in den jongsten tijd belangrijke veranderingen ondergaan. Het voormalige Duitsche rijk had in 1786 eene uitgestrektheid van 12592 geogr. mijlen met ruim 261/4 millioen inwoners, en de Duitsche Bond (zie aldaar), in 1815 gesticht, telde in 1865 op 11467 geogr. mijlen bijna 46 ½ millioen inwoners. Nadat in 1866 Oostenrijk hieruit verwijderd was, alsmede Luxemburg en Limburg, telde de Noordduitsche Bond, bestaande uit Pruissen met de 21 ten noorden van de Main gelegene Staten en vrije steden, alsmede de provincie Opper-Hessen van het groothertogdom Hessen, naauwelijks 30 millioen inwoners op 7536 geogr. mijlen, terwijl de 4 Zuid-Duitsche Staten (Beijeren, Würtemberg, Baden en Hessen) op 2093 geogr. mijlen ruim 8 ½ millioen inwoners bezaten. Deze beide groepen, reeds vroeger door het Tolverbond en door een of- en defensief verbond vereenigd, zijn (met den Elzas en een gedeelte van Lotharingen) in Januari) 1871 zamengesmolten tot een nieuw Duitsch Keizerrijk met den Koning van Pruissen als Keizer aan het hoofd. Dat Keizerrijk telde in laatstgenoemd jaar op 9888 mijlen ruim 41 millioen zielen. Hierbij heeft men 3 millioen, die niet tot den Duitschen (Germaanschen) stam behooren, namelijk Walen, Denen en Slawen. Het aantal Duitschers in de andere landen van Europa wordt geschat op 121/2 millioen, namelijk 8'/4 in Oostenrijk, 1 ¾ millioen in Zwitserland, 650000 in Rusland, ongeveer 200000 in Nederland en bijna 1 millioen in den Elzas. Met betrekking tot het godsdienstig geloof vindt men in het Keizerrijk 25 millioen Protestanten en 13 millioen R. Katholieken, terwijl er voorts ook Grieksch Katholieken, Israëlieten enz. gevestigd zijn.

Onder de middelen van bestaan bekleedt de landbouw den eersten rang. De grond is er over het geheel vruchtbaar en wordt er met zorg ontgonnen en toebereid. Betrekkelijk heeft men er het meeste bouwland in Sleeswijk-Holstein, Posen, de provincie Saksen en Rijn-Hessen. Men schat er de jaarlijksche productie van graan gemiddeld op 228 millioen Ned. mud, en die van aardappels op 204 ½ millioen mud. Voorts verbouwt men er vlas, hennep, tabak, mangel wortels enz. Belangrijk is er voorts de wijnbouw, vooral langs de Rijn de Moesel, de Ahr enz., in Rijn-Hessen, RijnBeijeren, langs de Main, in Baden en in Würtemberg.

De jaarlijksche hoeveelheid wijn in het Duitsche Rijk verkregen, schat men op ongeveer 3 millioen eimer, elk van ruim 64 Ned. kan. Ook wordt er eene groote hoeveelheid hop verbouwd, vooral in Beijeren, alsmede ooft in het zuid-westen des Rijks. Voor de bosschen wordt veel zorg gedragen; zij beslaan ongeveer der geheele oppervlakte des Rijks; men vindt ze vooral in Hessen-Nassau, Thüringen en Zuid-Duitschland. Voorts is er de veeteelt in onderscheidene Staten van veel gewigt, vooral langs de Oost- en Noordzee, in Würtemberg en de Alpenstreek; men vindt uitmuntende paarden in Holstein, Mecklenburg Oost-Pruissen, Beijeren en Würtemberg, alsmede vele schapen in Mecklenburg, Pommeren, Posen, de provincie Saksen, Brandenburg en Silézië. De gezamenlijke waarde van den veestapel wordt geschat op 1000 millioen thaler. De helft der inwoners leeft er van den landbouw.

De mijn-ontginning bloeit vooral in Pruissen en Saksen; daar verkrijgt men jaarlijks eenig goud (20 Ned. pond), zilver (in het Erzge bergte, den Harz en Nassau, ten bedrage van 57000 Ned. pond), kwikzilver (in Rijn-Beijeren), tin (in het Érzgebergte), koper (in den Harz, Westfalen en Saksen), ijzer (in Rijn-Pruissen en het Taunus-gebergte, in Westfalen, Silézië en Hannover), zink (in Opper-Silézië en de Rijnprovincie), lood (in het Taunusgebergte, den Harz, Westfalen, de Rijnprovinciën en Opper-Silézië), steenzout (in de provincie Saksen, in Beijeren, Würtemberg en Baden), bronzout (in Thüringen, de provincie Saksen en Hannover), porselein-aarde (in Saksen en Beijeren), steenkolen (in Westfalen, den Harz, Brück, Silézië en Saksen), bruinkolen (in Thüringen en Saksen), turf (in het noordwesten des Rijks), barnsteen (aan de Oostzee-kust), en edelgesteenten, vooral topazen, granaten en smaragden (in Saksen en Silézië).

De nijverheid heeft er een hoogen trap van ontwikkeling bereikt, en men vindt er vooral vele fabrieken in de Rijnprovinciën, in Silézië en Saksen, voorts in Franken, Thüringen, Würtemberg, Westfalen en Brandenburg. Tot de belangrijkste takken van nijverheid behooren de linnenweverij (in Silézië, Westfalen en Saksen), de wol en katoenweverij (in Pruissen en Saksen), de zijde-weverij (in Rijn-Pruissen), de vervaardiging van lederen voorwerpen enz. (Rijn-Pruissen en Hanau), het leveren van waren van ijzer en staal (Pruissen) , van porselein (Saksen en Pruissen), van voorwerpen van papier (Pruissen en Saksen) van glas (Pruissen), van goud en zilver (Berlijn en Hanau), van houten kinderspeelgoed (Beijeren en Saksen), van scheikundige praeparaten (Beijeren, Saksen, Baden en Pruissen), van uurwerken (Baden), van heel- en gezigtkundige en muziek-instrumenten (Nürnberg en München), de bereiding van tabak (Bremen en Hamburg), bierbrouwerijen (Beijeren), enz.

De handel was er reeds in de middeleeuwen van groot belang en wordt er door het Tolverbond met kracht bevorderd. Hij maakt er gebruik van 60 bevaarbare rivieren, van een aantal kanalen ter gezamenlijke lengte van 110 geogr. mijl, van kunstwegen ter lengte van 6000 en van spoorwegen (1871) ter lengte van bijna 2669 geogr. mijl. Voorts vindt hij steun in een aantal banken, beurzen, verzekeringsmaatschappijen , credietvereenigingen enz. De middelpunten van den binnenlandschen handel zijn Berlijn, Breslau, Frankfort aan de Oder, Leipzig, Frankfort aan de Main, Magdeburg, Hannover, Cassel, Düsseldorf en Keulen in het noorden, — en Augsburg, Nürnberg, Bamberg, Würzburg, Stuttgard, Kannstadt, Heilbron, Karlsruhe, Pforzheim, Mainz en Offenbach in het zuiden. De zeehandel wordt er op grooten voet gedreven door Hamburg en Bremen,—voorts door Altona Lübeck, Kiel, Wismar, Rostock, Stralsund, Stettin, Danzig en Königsberg. De Duitsche koopvaardijvloot telde in 1870 niet minder dan 5110 schepen met eene gezamenlijke ruimte van 1 ⅓ millioen tonnen, en daarbij bevonden zich 146 stoombooten met ruim 100000 tonnen. In 1870 vielen er bijna 50000 schepen in de verschillende havens binnen, terwijl ruim 48000 van daar vertrokken. De netto-ontvangst van het Tolverbond bedroeg in laatstgemeld jaar bijna 25 ¼ millioen thaler.

De toestand van het onderwijs is er in het algemeen hoogst gunstig. Volksscholen bestaan er in grooten getale, en hier en daar voert schooldwang de anders onwillige leerlingen derwaarts. Talrijk zijn er voorts de hoogere burgerscholen, ambachts- en reaalscholen. Men vindt er 7 polytechnische seholen (te Berlijn, Hannover, Braunschweig, Dresden, München, Stuttgard en Karlsruhe), — verder 370 gymnasiën en lyceeën, behalve eene menigte Latijnsche scholen, en 31 universiteiten (14 in Noord-, 16 in Zuid-Duitschland en eene te Straatsburg). Tevens ontbreekt het er niet aan bergbouw-seholen (te Berlijn, Klausthal en Freiberg), — aan land- en boschbouwseholen, — aan kunst-académiën (te Berlijn, Düsseldorf, Dresden, Cassel en München), aan militaire académiën (Berlijn en München), aan eene marine-school (Kiel), aan académiën van wetenschappen, aan conservatoria voor muziek, enz. , Duitschland vormt, zooals wij reeds zeiden, sedert 1 Januarij 1871 een Bondstaat, die onder den naam van het Duitsche rijk door den Duitschen Keizer (den Koning van Prnissen) wordt bestuurd. Wij laten hier volgen eene: