Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hertog

betekenis & definitie

Hertog (Dux) was bij de oude Germanen de naam van een krijgsbevelhebber, gekozen voor een bepaalden oorlog. Toen echter na de vernietiging van het Westersch-Romeinsche rijk de Germanen vaste woonsteden kozen, werden de hertogen blijvende opperhoofden der stammen, ja, de hertogelijke waardigheid kwam in het erfelijk bezit van aanzienlijke geslachten. In den aanvang der 6de eeuw vindt men hertogen bij de Thüringers, de Beijeren en de Bourgondiërs, en weldra ook bij de Alemannen, Friezen, enz. De vorsten van die dagen oordeelden het echter van belang, de zelfstandigheid dier hertogen zooveel mogelijk te belemmeren, zoodat tegen het einde der regéring van Karel de Groote overal graven en markgraven als zijne stadhouders aangesteld waren.

Reeds onder Lodewijk de Vrome verkregen evenwel deze rijksambtenaren weder den titel van hertog met de betrekking van gewestelijke stadhouders des Konings. Keizer Otto I beijverde zich, om bepaaldelijk zijne bloedverwanten of getrouwe dienaren aan het hoofd der hertogdommen te plaatsen, en koning Hendrik III poogde deze laatste op te heffen, of althans de hertogen gedurig van gebied te doen verwisselen. Gedurende het onrustig bewind van zijn zoon Hendrik IV nam echter de hertogelijke waardigheid toe in kracht en werd zelfs erfelijk. De erfelijke in Duitschland waren Saksen, Franken, Beijeren, Zwaben, Opper- en Neder-Lotharingen. Zij zijn echter vóór en na verdwenen, terwijl aan deze en géne bezittingen nieuwe hertogstitels zijn verbonden. Eindelijk heeft men ook den hertogstitel gebezigd om een hoogen vorstelijken rang aan te duiden.