Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Leger

betekenis & definitie

Leger (Het) noemt men het geheel der levende strijdkrachten te lande van een Staat of een gedeelte dier stijdkrachten, tot een bepaald doel vereenigd. Werden aanvankelijk de geschillen der volken en stammen beslist zonder regelmatige troepen, men vindt deze reeds vroeg in Indië en Egypte, waar de krijgslieden' eene afzonderlijke kaste vormden. Bij de Israëlieten daarentegen bestond algemeene dienstpligtigheid. David verdeelde zijn leger in 12 korpsen, ieder van 24000 man, te zamen 288000 man, terwijl er nog 1300000 strijdbaren als landweer overbleven.

Zijn opvolger Salomo bragt de ruiterij op 12000 man. De Perzen waren vóór Cyrus in 10 stammen verdeeld, en 3 van deze bestonden uitsluitend uit krijgslieden. Strijdwagens vervingen bij hen de ruiterij, doch Cyrus vermeerderde het paardevolk tot 40000 man. Zijn uitgebreid rijk vereischte een staand leger. Zijne opvolgers gaven nog veel meer uitbreiding aan de ruiterij. Bij de Grieken vond men al spoedig wél-ingerigte legers, vooral in Sparta. De Atheners waren verpligt van het 18de tot het 40ste jaar de wapens te dragen, en de dienstpligtigen werden opgeroepen naar gelang er behoefte aan bestond. Aanvoerders werden benoemd voor elken veldtogt en dienden vaak in een volgenden als gemeen soldaat.

De hoofdmagt der Grieken bestond uit voetvolk, namelijk uit hoplieden (zwaar-gewapenden), psilieten (ligtgewapenden) en peltasten (middelmatig-gew penden). De ruiterij, aanvankelijk van weinig belang, kwam onder Epaminondas en Alexander de Groote meer in gebruik en werd ook in zware en ligte verdeeld. Philippus en Alexander van Macedonië maakten het eerst gebruik van oorlogswerktuigen, om steenen te werpen enz. De Macedoniërs waren vooral vermaard om het vormen van den phalanx (zie aldaar). De krijgtucht was bij de Grieken zeer streng, en het verlies van het schild werd als de grootste schande gerekend. Te Rome was ieder burger soldaat en de eerste burgerlijke overheden waren tevens krijgsbevelhebbers.

Omtrent de legerinrigting raadplege men het artikel Legioen. De ruiterij was zamengesteld uit de rijkste burgers, die den naam van ridders droegen. Men verdeelde haar in turmae, ieder van 30 ruiters, en elke turma in 3 decuriën. De Romeinen hadden uitmuntende leger-instellingen; zij verschansten steeds hun kamp, al werd het slechts éénen nacht betrokken. In de nabijheid des vijands rukten zij altijd in slagorde voort, en de krijgstucht werd gestreng gehandhaafd.

In de middeneeuwen voerde het leenstelsel tot eene geheel andere legerinrigting. Elke leenman was gehouden den leenheer met een bepaald aantal gewapenden — bij voorkeur ruiters — bij te staan. Die toestand werd geheel anders bij de invoering der vuurwapenen en bij de opkomst van den burgerstand. Het eerste staande leger in westelijk Europa werd pas ingesteld door Karel VIII, koning van Frankrijk. Het werd in ons land spoedig nagevolgd door Karel de Stoute, die in 1471 de benden van ordonnantie oprigtte. Karel V gaf daaraan grooter uitbreiding door aan de krijgslieden eene eigene regtspleging toe te staan, alsmede door eene binnenlandsche werving. In den oorlog, dien hij voerde tegen Frans I, zag men 3 jaren aaneen een Nederlandsch leger in het veld. De eerste legers, door Willem I, prins van Oranje, op de been gebragt, bestonden hoofdzakelijk uit Duitschers, die hij meermalen uit geldgebrek moest afdanken.

Bij zijn dood telde zijn léger slechts 3000 voetknechten en 2500 ruiters, doch prins Maurits had het in 1610 reeds gebragt op 20000 man, terwijl Frederik Hendrik in 1629 gebood over eene krijgsmagt van 120000 man. Na den Vrede van Münster (1648) werd weinig voor het leger gezorgd, zoodat het in het hagchelijke jaar 1672 in een ellendigen toestand verkeerde. Willem III sloeg echter met kracht de handen aan het werk, vermeerderde het aantal strijders, voerde algemeen de vuurwapenen in en verbeterde de ruiterij, het geschut en de veld verschansing, zoodat na zijn overlijden ons leger in den Spaanschen Successie-oorlog 115000 man sterk was. Na den Vrede van Utrecht verdween de militaire geest en het leger was in 1717 op 30000 man teruggebragt, zoodat de Nederlanders in de oorlogen van 1740 en 1741 geen roem konden behalen. Bij den val der oude Republiek telde ons leger in werkelijkheid slechts 6- of 7000 man, ofschoon veel grooter getal werd uitgetrokken en in rekening gebragt , doch dat aantal klom onder de Bataafsche Republiek tot 20000. Later waren de Hollandsche troepen in de Fransche legers verspreid.

Na het herstel onzer onafhankelijkheid in 1815 is de Napoleontische conscriptie, als grondslag voor de zamenstelling van een Nederlandsch leger, blijven bestaan. Dat leger telt thans aan vrijwilligers en miliciens ongeveer 57000 man, waarvoor alleen aan tractementen fourragegelden enz., zonder de kosten van kazernéring en wapening te rekenen, op de Rijksbegrooting voor 1876, een bedrag van 12 milioen gulden is toegestaan. In het algemeen kosten de vreemde legers in Europa verbazende geldsommen, die, tot bevordering van de belangen van handel en nijverheid openbare werken en onderwijs besteed, de welvaart der volkeren aanmerkelijk zouden kunnen bevorderen. Te wenschen ware dan ook, dat men door oprigting van een internationaal hof van arbitrage (areópagus) de aanleidingen tot oorlogvoeren krachtdadig kon beperken en daarbij tevens tot eene zoo groot mogelijke inkrimping van de staande legers komen.

Men spreekt voorts van bondgenootschappelijke legers, wanneer de troepen door verschillende Staten zijn bijeengebragt, — van observatie-legers, die doorgaans aan de grenzen worden opgesteld, — van reserve-legers, die men eerst in geval van nood laat oprukken, — en van hulplegers, bestemd om versterking of levensmiddelen te bezorgen aan eene belegerde plaats. In het algemeen bestaat een leger uit infanterie, kavallerie en artillerie, met genietroepen enz. als bij wapen, en is verdeeld in divisiën, brigades, regimenten, bataljons en eskadrons.

< >