Het begrip schillen heeft 2 verschillende betekenissen:
1. schillen - schillen - (schilde, heeft geschild), de schil af nemen: appels, peren schillen; (fig.) een appeltje met iem. te schillen hebben, zie APPEL; teenen schillen; hennep, meekrap schillen; een boom schillen, van de schors ontdoen;
— ontbolsteren : noten schillen;
— doppen, pellen: amandelen schillen;
— gekookte eieren schillen gemakkelijk, als men ze laat schrikken;
— (pap.) de afzonderlijke, in geringe mate aaneenklevende vellen na het persen een voor een van elkander nemen om ze te drogen te hangen;
— dat mes schilt gemakkelijk, is gemakkelijk om mede te schillen. SCHILLING, v.
2. schillen - schillen - (schilde, heeft geschild), (gew.) verschillen : dat schilt niet veel. SCHILLING, v. het schillen.