Gepubliceerd op 06-12-2018

SCHRIKKEN

betekenis & definitie

SCHRIKKEN - (schrikte, schrok, is geschrikt of geschrokken), door schrik bevangen worden, van vrees, schrik opspringen, bang zijn, ontstellen, ontroeren ; hij schrikt niet gauw, is niet gauw bang; wij schrokken voor dat plotselinge gevaar ; hij is erg geschrokken; hij schrikte voor eene kleinigheid ;

— men schrikt, als men er aan denkt, men wordt met schrik vervuld ;
— het is om zich dood te schrikken, als men een doode zich ziet oprichten ;
—, (schrikte, heeft geschrikt), doen schrikken : iem. uit den slaap schrikken; iem. wakker schrikken ;
— iets, wat heet is, plotseling afkoelen : het witgloeiende ijzer in koud water schrikken;
— een gekookt ei schrikken, waardoor de schil er los om gaat zitten;
— boonen en erwten schrikken, wanneer zij flink koken en half gaar zijn, er plotseling veel koud water bij doen, (waardoor zij vlugger gaar zijn, naar men beweert);
—visch schrikken, in kokend water even laten koken ;
— (zeew.) een gespannen touw voorzichtig bijvieren : schrik de boelijn wat, een half vadem;
— de kabelaring schrikken, haar ophouden, ten einde die los te krijgen, wanneer eene bocht daarvan om het spil onder de andere bocht is vastgeraakt. SCHRIKKING, v. (w. g.).

< >