Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Missen

betekenis & definitie

(miste, heeft gemist),

1. iets of iem. misgaan, niet treffen, niet raken: het schot miste; — de kans missen, niet de gelegenheid hebben; de trein missen, te laat komen om nog mede te kunnen gaan;
2. een fout maken, zich vergissen; (zegsw.) gissen is missen;
3. ontberen, niet hebben wat men nodig heeft of althans gaarne had : hij mist zelfs het hoognodige ; ik kan het boek nog niet missen ; — (spr.) ik kan je missen als kiespijn, ik zie je liever niet dan wel; — zij moesten hun kind missen, het stierf;hij kan 't best missen, heeft geld genoeg; —
4. bevinden dat iets of iem. niet is waar men verwachtte of hoopte: ongaarne had hij een deel van de volledige werken gemist; — niet vinden, niet weten waar iets of iem. gebleven is : ik mis al een paar dagen mijn paraplu; waar heb je toch gezeten? ik heb je wel een week lang gemist;
5. iets niet hebben dat men te voren wel had of dat men nodig heeft: zij miste de moed. zich bij hem uit te storten;
6. de afwezigheid (van iets of iem.) gewaar worden of ondervinden : als hij maar eenmaal weg is, dan zult gij hem wel missen ; als men zo verkouden is, mist men dadelijk zijn zakdoek;
7. mislukken: dat mist mij nooit!
8.. (Zuidn.) niet wel meer by zyn verstand zijn : vader begint te missen.

[Opm. Een gallicisme is missen in de bet. ontbreken : er mist een letter.]