I. (ging mis, is misgegaan),
1. verkeerd gaan; een verkeerde weg inslaan;
2. in het gaan niet ontmoeten : zij zijn elkander misgegaan; — niet inhalen, niet bereiken;
3. niet raken : het schot ging mis;
II. zich misgaan' (misging zich, heeft zich misgaan), zich misdragen, verkeerd handelen, zich vergrijpen: hij heeft zich daaraan lelijk misgaan.