(a:p) m. (apen; -je)
I. Eig. lelijk en boosaardig klimdier met vijf vingers en vijf tenen, dat de handelingen van de mens graag nabootst (Simia): de is het dier dat in uitwendig voorkomen de mens het meest gelijkt. Gez. van een jongen, schimpwoord; wat heb je mooie jongen [Reinaard de Vos]. woorden aan iemand in de mond gelegd, die een ander vreest en verfoeit, maar hem vleit door zijn kinderen of hoedanigheden te prijzen, om iets te bekomen; al draagt een een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding, fraaie kleren maken een lelijk mens niet mooi: de komt, kijkt uit de mouw [→ volgend gezegde], de ware bedoeling blijkt; de in de mouw hebben [zoals de kunstenmakers], zijn gekheid niet laten zien, zich deftig, fatsoenlijk houden, zijn ware aard verbergen; een aangeklede -, zeer lelijk mens of bespottelijk aangekleed mens; een malle, zotte -, iemand die zich belachelijk aanstelt; hij is een rechte -, doet altijd anderen na; hij is er zo mal mede als een met zijn jongen, bespottelijk mal; iemand voor de houden, de gek met hem scheren; iemands zijn, iemand In alles navolgen ’.in de gelogeerd zijn, slecht gelogeerd zijn of er slecht aan toe zijn: men ziet op geen -, als men uit Oost-lndië [het apenland] komt, men kan gemakkelijk nog weggeven als men het ruim heeft; ontvangen worden als een in de porseleinkast, slecht; wat een lief -je? schertsend of schimpend van een kind gezegd ; wat van apen komt moet luizen, een mens verloochent niet licht de slechte hoedanigheden, hem door zijn afkomst aangeboren; zich een vervelen, erg. → TB. DIERENRIJK 3
II. Metf.
1. lelijk, boosaardig schepsel.
2. [wegens het nabootsen] tekenaap.
3. a. Algm. [msch. eertijds] homp, klomp, kluit.
b. Inz. opgespaarde geldsom: de beet hebben; de is gevlogen, is weg
III. Metn. aapje [van I]
1. dwaze kuur, apekuur: dat zijn maar -s
2. [wegens de aanvankelijk bonte kleding der koetsiers] huurrijtuig te Amsterdam.
Enc. De apen bewonen thans alleen de tropische gewesten. In Europa heeft men, wellicht toevallig, alleen op de rots van Gibraltar, één apesoort. Verreweg de meeste houden hun verblijf in bossen. Zij zijn weinig geschikt om zich op de grond te bewegen, want zij lopen zeer gebrekkig, maar zijn des te vlugger in het beklimmen van bomen. Zij bouwen meestal geen nesten en voeden zich met insekten en vruchtten.
Doorgaans leven zij in kleine groepjes, die steeds onder het bevel van een sterke mannetjesaap staan. Het wijfje brengt gewoonlijk een jong ter wereld. Dit wordt buitengewoon geliefkoosd en vertroeteld (apeliefde). Tot de Smalneuzen of apen der Oude Wereld, behoren de meeste en grootste apen. De apen der Nieuwe Wereld zijn Breedneuzen.