(-en; -je) man]
1. m. Algm. redelijk zoogdier : God schiep de naar zijn beeld en gelijkenis; ik ben maar een van vlees en bloed als iedereen; de is een gezellig wezen, dat van nature geneigd is met zijn gelijken in gemeenschap te leven; een is geen steen ; men moet de -en nemen zoals ze zijn ; een jong, oud, volwassen -; de is begaafd met verstand, gevoel en wil; een is nooit te oud om te leren; een zijn lust, is een zijn leven; dat doet een goed; hij leek dezelfde niet meer; de is sterfelijk. Gez. alle -en moeten leven, men moet niet te veel willen hebben; daar heb ik mijn -en voor, mijn ondergeschikten; de leeft niet alleen of enkel van brood, heeft naast aardse, ook hogere, geestelijke belangen; de wikt en God beschikt, de mens maakt plannen, doch de beslissing is in Gods hand; de inwendige -, de geestelijke mens; de inwendige versterken, iets eten of drinken; de oude afleggen, de nieuwe aandoen, zich zedelijk beteren ; de oude -, de oude geneigdheid tot zonde; des -en kinderen, de mensen; een ledig is des duivels oorkussen, een lui mens is aan bekoringen onderhevig; een is geen aardappel, men wil ook wel eens een verzet hebben; (maar) een half zijn, niet in alle opzichten lekker ; -en zien, niet afgezonderd leven, bezoeken ontvangen; -en zijn geen engelen, zijn niet zonder gebreken; onder de -en komen, aan het gezellig verkeer deelnemen; ‘s -en kind, de mens (kollektief); tracht een te zijn, tracht u niet door het lagere, dierlijke te laten beheersen. → berg, hemel, licht, zoon. Syn. → lieden.
2. o. Inz. individu, geringschattend of in medelijdende zin : dat onbeduidend, ruw -; aan dat waardig schrijf ik heden; dat is doodziek; het heeft waarlijk geen moeite gespaard.
Enc. De mens is een door God geschapen wezen, samengesteld uit een dierlijk, sterfelijk lichaam en een geestelijke, onsterfelijke ziel. Het lichaam bestaat uit vaste delen (beenderen, kraakbeen), weke delen (hersens, spieren, zenuwen, bloedvaten, inwendige organen) en vloeibare stoffen (bloed, lymf). De beenderen vormen samen het geraamte waaraan de weke delen bevestigd zijn. Het hoofd bevat in de schedel de hersenen, die de levensverrichtingen regelen. De romp is door het middenrif in borst- en buikholte gescheiden.
In de borst liggen de ademhalingswerktuigen en de slokdarm voor het innemen van voedsel; in de buik de organen voor de spijsvertering (maag, darm, lever, alvleesklier, milt, blaas). Als grijp- en bewegingsorganen dienen de aan de romp bevestigde ledematen (armen en benen). De mens heeft vijf uitwendige en vier inwendige → zintuigen. Ieder lichaamsorgaan bestaat uit biezondere cellen. De stofwisseling, door middel van de ademhaling en de bloedsomloop, en de voeding, door middel van de verteringsorganen, onderhouden hun leven en werking. De ziel van de mens is het beginsel van het vegetatief, zinnelijk, verstands- en wilsleven en vormt met het lichaam één zelfde natuur en persoon.
Naar het lichaam is de mens het meest volmaakte zoogdier, dat veel overeenkomst heeft met sommige apen (orang-oetan, gorilla). Toch onderscheidt hij zich van hen door zijn opgerichte gang, door grotere omvang der hersenmassa, door zijn gebit, door ongelijkmatige beharing en vooral door verstand, vrije wilsbepaling, spraakvermogen, vatbaarheid voor hogere ontwikkeling, en morele eigenschappen. Het eerste mensenpaar was Adam en Eva. De ouderdom van de mens is onmogelijk met enige zekerheid te bepalen. Sommige geleerden als Lyell, nemen 150 000 jaar of nog meer aan, terwijl andere van 10 à 15 000 jaar spreken.