Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

jongen

betekenis & definitie

('jongən)

A. m. (-s; jongetje)
I. 1. Algm. mannelijk kind, knaap : iemands -; hij heeft een - en twee meisjes; een aardige, goede, kwade, lekkere, lieve, ondeugende, stoute, zoete -; een opgeschoten -; iemand als een behandelen; -s van Jan de Witt [als zijn matrozen], ferme, flinke jonge mannen.
2. Inz.
a. bediende, knecht : de -s zijn nog niet op; een zwarte -.
b. O. I. huisbediende : een inlandse -.
c. leer-, loopjongen : een -, -s gevraagd.

II. Uitbr.

1. vriend : maar, mijn lieve -, hoe kan je dat beweren? wat denk jij er van, oude -?
2. mens : 't is een goede
B. (jongde, heeft gejongd) een jong, jongen ter wereld brengen: de kat heeft gejongd.
C. tw. uiting van verwondering, verrassing : -, wat ben ik blij; -, dat is jammer !.