Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

ZWEMMEN

betekenis & definitie

is uit een oogpunt van volksgezondheid en volksveiligheid een der belangrijkste lichaamsbewegingen. Reeds ongeveer 3000 jaar v.

Chr. hebben Egyptenaren zwemmen beoefend, zoals afbeeldingen op vazen aantonen. Bij de oude Grieken was zwemmen ook reeds in tel, waarbij jongens zwemmen leerden met gordels van biezen, ten einde beter te kunnen drijven.Bij de oude Romeinen waren het aanvankelijk soldaten, die de zwemkunst machtig waren en die o.a. in de Tiber zwemmen hadden geleerd.

Het zwemmen is later ernstig in verval geraakt. Na de Middeleeuwen trad langzaam verbetering op. In 1767 werd de Nederlandse Maatschappij tot Redding van Drenkelingen opgericht en in 1796 in Uppsala (Zweden) de eerste zwemvereniging ter wereld.

Engeland was het eerste land, waar men over een overdekt zwembad beschikte. Het werd in 1843 in Liverpool geopend. De oudste zwemvereniging in Nederland is de Amsterdamse zwemclub (1870). In Nederland heeft de ontwikkeling van de bouw van open en overdekte inrichtingen pas na Wereldoorlog I een grotere vlucht genomen. Vooral het aantal overdekte baden — momenteel 39 — is gegroeid door de stichting van de N. V.

De Sportfondsen,
waartoe mr J. A. C. Bierenbroodspot in 1923 de initiatiefnemer was. Nederland telt daarnaast bijna 400 open zwembaden.

In 1888 werd de Koninklijke Nederlandse zwembond opgericht. Het ledental bedroeg einde 1953 ruim 43 000.

Op het gebied van het reddend zwemmen bestaat de Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen, die in 1917 werd opgericht en die einde 1953 ca 9000 leden telde.

Per jaar worden in Nederland ca 50 000 zwemproeven afgelegd, waarvoor de minimum leeftijd zes jaar moet zijn. Daarnaast behalen jaarlijks nog eveneens ca 50 000 personen het diploma van geoefend zwemmer, waarvan de eisen hoger zijn dan die bij de eenvoudige zwemproef. Vervolgens is er nog de mogelijkheid om vier zwemvaardigheidsdiploma’s te behalen.

ZWEMSLAGEN

Er zijn vele manieren van voortbeweging door het water: enkelvoudige en samengestelde rugslag, Spaanse slag, orthodoxe schoolslag, borst- en rugcrawl, vlinderslag en dolfijn- of Tumpek-slag. De vijf laatstgenoemde slagen worden bij voorkeur op wedstrijden toegepast.



Enkelvoudige rugslag:
met de handen in de zijde worden de benen, met de knieën naar buiten gekeerd, opgetrokken. De hielen worden tegen elkaar gehouden. Daarna wordt een spreidbeweging gemaakt, gevolgd door een sluitbeweging van de gestrekte benen. Bij de samengestelde rugslag worden de armen gelijktijdig boven het hoofd in het water gebracht en recht doorgetrokken met de handpalmen naar buiten gekeerd, totdat zij weer tegen de heupen stuiten.



Orthodoxe schoolslag:
Met de borstzijde naar het water wordt met de benen dezelfde beweging gemaakt als bij de rugslag. Van de ingetrokken armen worden de handen van onder de kin recht naar voren bewogen, waarna deze, gedraaid, weer recht worden doorgehaald en in de beginstand gebracht.



Vlinderslag:
beenslag gelijk aan de orthodoxe schoolslag. Na het doorhalen van de armen worden deze echter gelijktijdig boven het wateroppervlak naar voren gebracht, waardoor de romp telkens enigszins wordt opgericht. De vlinderslag is uitsluitend een wedstrijdslag en stelt hoge eisen aan het uithoudingsvermogen. In het algemeen worden hiermede slechts afstanden van 100 en 200 m gezwommen.



Borstcrawl:
In 1907 in Nederland gekomen door de Australiër Cecil Halley. De lichtgebogen benen maken een op- en neergaande beweging. De armen gaan om beurten bijna loodrecht omlaag door het water tot aan de heup. Elleboog- en polsgewricht mogen lichtgebogen zijn. De armen worden beurtelings zo laag mogelijk over het water naar voren gebracht. Wanneer de ene armbeweging door het water is geëindigd begint de andere. Bij de moderne borstcrawl worden meestal op twee armslagen zes beenslagen gemaakt.



Rugcrawl:
de beenbeweging is dezelfde als bij de borstcrawl. De armen worden beurtelings boven het hoofd gebracht en gestrekt zijwaarts doorgehaald.



Spaanse slag:
Beenslag dezelfde als schoolslag. Armslag als die van borstcrawl. Deze zwemwijze wordt weinig meer gebruikt.



Trudgeon:
zijslag, waarbij de benen een schaarbeweging maken en de armen afwisselend crawlbeweging uitvoeren. Wordt soms nog wel voor lange afstanden gebruikt.



Dolfijn-
of Tumpekslag: Armbeweging als die van de vlinderslag. De gesloten, lichtgebogen benen gaan echter gelijktijdig op en neer. Deze beenbeweging moet uit het bekken komen, waardoor als het ware het lichaam een golvende beweging krijgt. De Hongaar Georgy Tumpek bereikte na 1952 met deze slag grote snelheid.



Kunstzwemmen:
Nieuwe vorm van beweging in het water, die in 1940 in Amerika voor het eerst werd beoefend onder de naam „synchronized swimming”. Op de maat van de muziek worden boven en onder water bewegingen uitgevoerd. Kunstzwemmen wordt zowel alleen als in groepsverband beoefend. In Nederland leggen zich sinds 1950 steeds meer zwemclubs op kunstzwemmen toe.



Schoonspringen:
geschiedt van 1- en 3-meter plank en van 5- en 10-meter toren. Het beoogt het maken van sierlijke bewegingen, die worden uitgevoerd tussen afzet en het moment, waarop men het water bereikt. Internationaal bestaan springtabellen, waarin de punt en-waardering op grond van zgn. moeilijkheidsfactor is vastgelegd.

ZWEMNUMMERS VOOR OLYMPISCHE SPELEN

Dames: 100 en 400 m vrije slag, 100 m vlinderslag, 100 m rugslag, 200 m schoolslag en 4 X 100 m vrije slag estafette; schoon- en torenspringen.

Heren: 100, 400 en 1500 m vrije slag, 200 m schoolslag, 200 m vlinderslag, 100 m rugslag en 4 X 200 m vrije slag estafette; schoon- en torenspringen.

Voor Europese en Nederlandse kampioenschappen gelden dezelfde zwemnummers. Bij de Nederlandse kampioenschappen komt torenspringen niet voor.

Waterpolo

is een balspel in het water. Voor het eerst gespeeld in Londen in 1869, zonder doelen. In 1888 volgen de eerste officiële spelregels van de „Amateur Swimming Association”. De zwemclub „De Jonge Kampioen” (D.J.K.) in Amsterdam nam in 1900 het initiatief tot het beoefenen van waterpolo in Nederland onder nieuwe spelregels. In 1901 vond de eerste competitie (heren) plaats met D.J.K., R.Z.C. (Rotterdam) en H.V.G.B. (Haarlem) met ploegen van zeven spelers. De eerste wedstrijd voor dames werd gespeeld in 1905 tussen de Hollandse Dames Zwemclub (Amsterdam) en H.V.G.B. Behalve in Nederland wordt waterpolo door dames alleen in Engeland op beperkte schaal gespeeld.

Het aantal zeventallen, dat in 1953 aan zomer- en wintercompetitie van de K.N.Z.B. deelnam is 686, waarvan 459 heren- en 227 dameszeventallen.

Het speelveld heeft voor heren een lengte van min. 20 m, max. 30 m; de breedte is min. 8 m, max. 20 m. Voor dames zijn de max. afmetingen 25 X 17 m. Min. diepte voor beiden 0,90 m. De speeltijd bedraagt tweemaal 10 minuten zuivere speeltijd met 5 minuten rust.

Kampioen van Nederland waren vóór 1940 o.a. Het Y (Amsterdam), G.Z.G. (Gouda), De Dolfijn (Amsterdam); daarna afwisselend Haagse Zwem- en Polo Club en Z.I.A.N. (Den Haag).

Voor de dames waren het: H.D.Z., R.D.Z. (Rotterdam), Haagse Zwem- en Polo Club, A.D.Z. (Amsterdam), U.Z.C. (Utrecht); van 1946 af onafgebroken De Robben (Hilversum).

Sedert 1935 traint het Nederlands zevental wekelijks o.l.v. Frans Kuyper.

In 1938 verkreeg het de derde plaats bij de Europese kampioenschappen in Londen; in 1939 de vijfde plaats bij het toumooi om de Horthy Gup in Doetinchem; in 1948 de derde plaats bij de Olympische Spelen te Londen; in 1949 de eerste plaats bij het tournooi om de Trofeo Italia in Milaan; in 1950 de eerste plaats bij de Eur. kampioenschappen in Wenen; in 1952 de vijfde plaats (door betreurenswaardige uitspraak van jury d’appèl van F.I.N.A.) bij de Olympische spelen in Helsinki; in 1953 de derde plaats bij het toumooi om de Trofeo Italia in Nijmegen. Met Joegoslavië en Hongarije behoort Nederland tot de sterkste waterpolo-landen.



< >