(Festuca L.), plantengeslacht met ca 150 soorten uit de familie der grassen, gekenmerkt door meest tot pluimen verenigde grote langwerpige meerbloemige aartjes met kleine ongelijke kelkkafjes, waarvan het onderste meest 1-, het bovenste 3-nervig is, lancetvormige spitse of aan de top genaaide onderste kroonkafjes met afgeronde rug en 5 meest onduidelijke nerven en kortgesteelde stempels heeft.
In Nederland vindt men algemeen op zandige grond de dichte zoden van F. ovina L. (Schapengras), kenbaar aan de borstelvormige bladen en ongenaaide kroonkafjes, op allerlei gronden F. rubra L., Rood zwenkgras geheten om de rood aangelopen genaaide kroonkafjes, met samengerolde onderste en meest vlakke stengelbladen, op vruchtbare grasgrond F. pratensis Huds. (syn. elatior L.p.p.), de Beemdlangbloem, met vlakke bladen en een meest naar i zijde gekeerde rechtopstaande pluim met aartjes zonder kafnaalden, een waardevol 7 à 8 dm hoog weidegras, voorts F. arundinacea Schreb. (Rietzwenkgras), een tot 1,5 m hoog oevergras met een grote, meest overhangende pluim, ten slotte in bossen F. gigantea Vill. (Reuzenzwenkgras), kenbaar aan de vlakke, aan de voet geoorde bladschijf en overhangende pluim met lange kafnaalden, alles overblijvende soorten. De naam Zwenkgras wordt ook gegeven aan soorten van 2 verwante geslachten, Scleropoa Gris., in Nederland vertegenwoordigd door S. rigida Gris. (Stijf zwenkgras), en Vulpia Gmel., waarvan in Nederland te vinden: V. Myuros (L.) Gmel. (Langbaardzwenkgras) en V. bromoides (L.) S. F. Gray (syn. Festuca sciuroides Roth) of Eekhoornzwenkgras.