Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

ZWEET

betekenis & definitie

is een kleurloos vocht, dat voor 99 pct uit water en voor 1 pct uit vaste stoffen bestaat en dat door de overal in de huid aanwezige zweetklieren wordt afgescheiden. Niet overal zijn deze zweetklieren even rijkelijk voorhanden; het dichtst bijeen bevinden zij zich aan handpalm en voetzool, in de oksel, op het voorhoofd, de neus en de bovenlip, zodat bij sterk zweten het eerst op die plaatsen zweetdruppels ontstaan.

In de oksel zijn de zweetklieren het grootst. De eigenaardige geur van het zweet, vooral van het okselzweet, berust op vluchtige vetzuren. De vaste stof van het zweet is voor het grootste deel keukenzout; de concentratie hiervan wisselt, maar is altijd lager dan die in bloedplasma en weefsel vochten. Het lage gehalte aan vaste stoffen maakt dat het zweet gemakkelijk verdampt, waarbij warmte aan de huid wordt onttrokken. De zweetsecretie staat geheel in dienst van de warmte-afgifte. In koude omgeving wordt geen zweet afgescheiden, maar bij grote warmte kan de afscheiding toenemen tot 10 à 11 liter per dag en voor korte tijd zelfs tot 3 liter per uur.

In dergelijke omstandigheden kan met het zweet veel keukenzout verloren gaan. De zweetafscheiding neemt ook toe als er in het lichaam veel warmte wordt geproduceerd, zoals bij sterke lichamelijke inspanning, bij koorts en bij verhoogde werking van de schildklier.De zweetklieren worden verzorgd door zenuwen, die anatomisch tot het sympathische zenuwstelsel behoren, maar die functioneel tot de cholinergische zenuwen moeten worden gerekend (£ autonoom zenuwstelsel). Dienovereenkomstig wordt de zweetsecretie versterkt door pilocarpine, geremd door atropine. Stoffen die de zweetafscheiding versterken noemt men diaphoretica (diaphoresis = uitwaseming) of sudorifera (Lat. sudor — zweet). Stoffen, die de zweetsecretie remmen of onderdrukken, noemt men anhydrotica (Gr. hudoor = water, zweet).

Een verhoogde zweetafscheiding (hyperhydrosis) kan algemeen of plaatselijk zijn. Nerveuzen en zwaarlijvigen zweten normaliter meer dan anderen. Een ziekelijke, algemeen verhoogde zweetafscheiding komt voor bij koortsige ziekten (het nachtzweet kan daarbij zeer hinderlijk zijn), bij stoornissen in de interne secretie en bij afwijkingen van het centrale zenuwstelsel. Bij de bestrijding hiervan zijn hygiënische maatregelen (vaak verschonen, poederen van de huid, dragen van poreus wollen ondergoed, doelmatige regeling van de kamertemperatuur) belangrijker dan medicamenten, die meestal slechts tijdelijk werken en bij langer gebruik merendeels giftig zijn.

Plaatselijk versterkte zweetafscheiding (locale hyperhydrosis) komt zeer veel voor, in het bijzonder aan handpalmen en voetzolen en gaat nogal eens gepaard met een onaangename reuk van het zweet, waardoor dit verschijnsel een ware kwelling kan zijn. Vele lijders aan zweetvoeten hebben een trage doorstroming der onderste ledematen met bloed (koude en blauwe benen); de combinatie van zweetvoeten met platvoeten en spataderen is niet zeldzaam. Verder komen zweetvoeten veel voor bij jonge mensen; dikwijls verminderen de klachten op oudere leeftijd spontaan. Voor de behandeling zijn hygiënische maatregelen hoofdzaak: wassen met looiende vloeistoffen, het gebruik van absorberende poeders, vaak wisselen van kousen (liefst wollen), dragen van luchtig schoeisel (geen lakschoenen of rubberzolen).

Een zeer zeldzame, aangeboren afwijking is het geheel ontbreken van zweetklieren; gewoonlijk is de huid dan ook weinig behaard. Doordat er geen zweet wordt gevormd (anhydrosis) zijn dergelijke mensen slecht bestand tegen hogere temperaturen.

DR H. J. VIERSMA.

< >