Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CONCENTRATIE

betekenis & definitie

(1, psychologie). In de psychologie gebruikt men deze term om beperking van de aandacht tot een of meer bewustzijnsinhouden aan te duiden.

Andere inhouden plegen daardoor minder aandacht te ontvangen (z bewustzijn). De concentratie is o.a. afhankelijk van de belangstelling, de wil, het verstand en zijn ontwikkeling, het emotionele evenwicht. Als voorbeeld van geconcentreerdheid kan de „verstrooide” geleerde dienen, die geheel geboeid is door het probleem, dat zijn belangstelling heeft, doch daardoor weinig of te weinig aandacht overheeft voor andere zaken. Gaat de naar binnen gerichte concentratie nog verder, dan kan zij sociaal en vitaal gevaarlijke vormen aannemen, gelijk in sommige psychosen.

Anderzijds kenmerken afwijkende geestes-toestanden zich ook vaak door afwezigheid van het vermogen tot concentratie; in het bijzonder bij achterlijke kinderen is dit meestal het geval. Vandaar dat in Montessori’s didactisch materiaal, dat allereerst aan achterlijke kinderen werd getoetst, het materiaal voor concentratieoefening een grote plaats inneemt. En zeer terecht legt Montessori er de grootste nadruk op, dat wij het jonge kind in zijn groeiende concentratie vooral niet mogen storen. Men kan de aandacht zelf niet van de concentratie scheiden, daar aandacht ook steeds gerichtheid insluit.

Men spreekt van „spontane” of „onwillekeurige” en van „willekeurige” aandacht. Voor elke arbeid is het van de grootste betekenis, of de aandacht, resp. de concentratie vatbaar is voor de invloed van de wil, wat haar ontstaan, omvang, verdeling over verscheidene zaken, duur en beëindiging betreft.(2, didactiek en schoolorganisatie).

a. Groepering der leerstoffen in onderling verband om een zo gering mogelijk aantal hoofdonderwerpen,
b. Beperking van het aantal schooltypen en leervakken per school.

Herbart en Ziller streven naar de groepering der leerstof om één leervak. Al heeft de school van Herbart dit gezichtspunt overdreven en daardoor zelf aanleiding gegeven tot reactie — dat in ons huidig middelbaar en gymnasiaal onderwijs een volledige atomisering is ingetreden, waardoor meestal de ene leraar geen vermoeden heeft, waarmede de andere zich bezighoudt, is ongetwijfeld nog ernstiger euvel. En zelfs in ons lager onderwijs, ofschoon het door dezelfde leerkracht wordt gegeven, pleegt elke samenhang tussen de „vakken” zoek te zijn. In het Amerikaanse project plan van Dewey, de Duitse en Oostenrijkse Gesamtunterricht, de centres d’intérêt van Decroly vinden wij evenzoveel moderne pogingen, om wat juist was in de Herbartiaanse concentratiegedachte weer in ere te herstellen.

In Nederland hebben tot nu toe, zoals trouwens op het gehele gebied van schoolorganisatie en didactiek, de nieuwere stromingen nog slechts zeer beperkt invloed doen gelden.

Ten slotte wordt het begrip concentratie in de didactiek ook nog in een andere zin gebruikt, als men nl. een behandeling der leerstof, bijv. van geschiedenis, Bijbelse geschiedenis of natuurkunde, in concentrische leergangen aanbeveelt, waarbij eerst de gehele stof in algemene zin wordt behandeld, daarna in een of twee verdere „ronden” meer en meer wordt gedetailleerd.

PROF. DR M. J. LANGEVELD

(3, scheikunde) geeft de samenstelling van een mengsel aan. Naast het uitdrukken van de concentratie door het aangeven van het gewichtspercentage, zeldzamer van het volumepercentage (alkohol-water), zijn er nog een aantal andere wijzen van gebruik in de scheikunde. Bij oplossingen van vaste stoffen in een vloeistof (o.a. oplosbaarheid) wordt vaak het aantal grammen vaste stof per ioo g oplosmiddel aangegeven, waaruit met de dichtheid van de oplossing dan de hoeveelheid per 100 g oplossing kan worden uitgerekend. De meest gebruikelijke wijze is evenwel de concentratie aan te geven in het aantal grammoleculen of gramaequivalenten per 1, de demolariteit resp. de normaliteit.

Voor wetenschappelijke beschouwingen is het gebruikelijk de concentratie te vervangen door de molbreuk of het mol-percentage, de verhouding tussen het aantal grammoleculen van de betreffende stof tot het totaal aantal grammoleculen van alle componenten te zamen.

(4, politiek) noemt men de samentrekking van alle of het merendeel der partijen in een meerderheid of in een regering. Men spreekt van nationale concentratie, wanneer in tijd van oorlog partijen zich verenigen om gezamenlijk een kabinet te vormen, dat voor de belangen van het vaderland waakt. Voorbeelden van zulk een nationale concentratie waren het kabinet Lloyd George in 1916 in Engeland, het kabinet Clemenceau in 1917 in Frankrijk en het kabinet Churchill in 1940 in Engeland. Na de oorlog vallen concentratieregeringen als regel weer uiteen, doordat de partijtegenstellingen zich opnieuw toespitsen.

(5, militair) duidt op een samentrekking van legeronderdelen voor het begin van een grote militaire operatie. Voor de landsverdediging worden in vredestijd met het oog op mogelijke oorlogsgevallen in de generale staven verschillende concentraties uitgewerkt, welke als regel met deknamen worden aangeduid. Zodra bij dreigend oorlogsgevaar de bevolen algemene mobilisatie van de strijdmacht is voltooid, wordt het bevel gegeven tot het samentrekken van de gemobiliseerde legeronderdelen in een opstelling waarin of van waaruit het oorlogsleger onder de meest gewenste omstandigheden zijn taak kan aanvangen. Na het op oorlogsvoet brengen van het Nederlandse leger in Sept. 1939 kwam de Concentratie Blauw tot uitvoering; dit was een neutraliteitsopstelling (z Wereldoorlog II).

(6, economisch) dient wel om aan te duiden een verdringing van het kleinbedrijf door het grootbedrijf, van de kleine onderneming door de grote onderneming (men spreekt ook van bedrijfs- en ondernemingsconcentratie). De term is zo niet afkomstig van dan toch sterk verbreid onder invloed van Marx, wiens Konzentrationstheorie een voortgaande verdringing van de kleine door de grote bedrijven leerde.

In Nederland wordt de term concentratie nogal eens gebruikt in verband met het bankwezen. Sinds het jaar 1911 is een groot aantal locale banken overgenomen, soms ook verdrongen door wat wij heden kennen als de grote banken: Amsterdamsche Bank, Rotterdamsche Bank, Twentsche Bank, Incasso-Bank en het Nederlandse bedrijf van de Ned. Handel-Mij.