is een heilig getal en wel een der meest voorkomende, naast Drie. Als zodanig speelt het in de gehele Oudheid een rol, zowel in Griekenland als in Azië en Egypte.
Er zijn echter aanwijzingen, dat de oorsprong in het Oosten moet worden gezocht. Daar vond men reeds zeer vroeg, in de Isjtarmythus, de zeven poorten der onderwereld (in Griekenland de zeven poorten van Thebe); in Babylonië waren ook de voornaamste demonen zeven in getal en daar zal men ook het eerst het getal der planeten op zeven hebben gesteld. Daar vandaan komen dan weer onze weekdagen. In het Oude Testament is het getal zeven ook zeer geliefd: zeven scheppingsdagen, zeven dagen der week, zeven jaren in het Sabbatsjaar. In de periode van het Hellenisme vinden wij, onder Babylonische invloed, ook de indeling der wereld in zeven sferen, elk met een wachter. Vandaar onze uitdrukking: in de zevende hemel. Eigenlijk is de achtste hemel, het zgn. Empyreum , eerst de hoogste.
Speciaal in het volksgeloof speelt de zeven een bijzondere rol; zo o.a. in het sprookje en in het volkslied. Blauwbaard had zeven vrouwen, Klein Duimpje was de jongste van zeven broertjes, de reus trok zijn zevenmijlslaarzen aan, Sneeuwwitje kwam bij de zeven dwergen enz. Een bekende middeleeuwse legende is die van de Zeven Slapers, een bekend volksboek dat van de Zeven wijze Mannen van Rome. De zevende zoon uit een gezin wordt geacht éen weerwolf te zijn, de zevende dochter een heks, maar ook schrijft men hun bovennatuurlijke krachten (in het bijzonder genezende kracht) toe. Een bekende oude volksdans is de zevensprong.
Lit.: W. Baekelmans, Het cijfer zeven (Antwerpen 1917).