Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DEMONEN

betekenis & definitie

Het Griekse woord daimon betekent oorspronkelijk een wezen van hogere orde in het algemeen; de Griekse goden worden vaak daimones genoemd. In het gewone spraakgebruik echter wordt de uitdrukking demon uitsluitend gebezigd voor die hogere wezens, die niet tot de rang van een godheid hebben kunnen stijgen en welker werking over het geheel als noodlottig, geheimzinnig en schrikwekkend geldt.

Het geloof in demonen komt bijna overal en te allen tijde in de wereld van de religie voor, hetzij als onderstroming bij het geloof in goden of God, hetzij als zelfstandige primitieve religie. Het is geenszins een fantasieproduct, doch beantwoordt aan een menselijke beleving, die in de figuur van de demon gestalte verkrijgt. Wij kunnen drie soorten beleving onderscheiden. Vooreerst die van de natuur. Vooral de indruk van de woeste, ongecultiveerde en onherbergzame natuur riep allerlei demonen in het aanzijn. De huivering voor het woeste land, waar geen regel van de beschaving gold, bracht in Scandinavië de Trold-wezens, in het oude Babylonië de veld- en berggeesten, die utukku genoemd worden, in de Islam de Djinnen voort. Zijn de huisgeesten in het algemeen de mens welgezind, deze natuurdemonen zijn in de regel gevaarlijk. Sterk is in hun karakter het geheimzinnige geaccentueerd: de angstige stilte of de huiveringwekkende sprake van de ongerepte natuur. De klassieke volken kenden de meridianus daemon, die de griezel van het zwoele middaguur, de Germaanse de Wilde Jacht, die de schrik van de winternacht belichaamt. Hier, gelijk zo vaak, is de grens tussen demonen en dodengeesten of spoken niet nauwkeurig te trekken. Ook allerlei natuurgeesten behoren tot deze categorie.

In de tweede plaats moeten de demonen worden genoemd, die hun oorsprong in de droom vinden. Dat de nachtmerrie een monster is, dat op de borst drukt, weet ook het volksgeloof nog. De Grieken gaven aan de angstdroomdemon de naam Ephialtes. Ook de schrikgestalten, zoals de Griekse Empousa (die één been van ijzer heeft, het andere van ezelsmest), de Assyrische Labartu (die in moerassen huist en tegen wie men de kinderen moet beveiligen) vinden vermoedelijk in bange dromen hun oorsprong. De sexuele droom gaf aan de incubi en succubi, de nachtelijke demonische minnaars en minnaressen, die in de heksenprocessen een grote rol speelden, het aanzijn. Reeds de Babylonisch-Assyrische religie kent ardat lili, de „maagd van de nacht”, die in het Joodse volksgeloof als Lilith, Adams demonische vrouw, voortleeft.

Een derde soort demonen is die, welke verband houdt met de waarneming van ziekte, waanzin en extase (bezetenheid). Dit zijn de demonen, die men vooral tracht uit te bannen (exorcisme). In het algemeen denkt de primitieve en antieke mens zich de wereld bevolkt met een oneindig aantal demonen. Het polytheïsme bracht in deze chaos in sommige hogere culturen orde, door enkele demonen tot de rang van goden te verheffen, andere als ondergeschikte dienaren of tegenstanders in collectiva samen te vatten. Men spreekt daarom ook wel van Polydemonisme als een religieuze structuur, die logisch aan het polytheïsme voorafgaat. Fenomenologisch zijn de demonen de vertegenwoordigers van het onberekenbare, wilde plan- en doelloze, dat meer dan menselijk is en daardoor bij de mens een huiverend ontzag wekt, dat alle graden van angst en vrees doorloopt. De onberekenbare willekeur van het natuurgebeuren, de grilligheid van de droomfantasie en de griezelige onbegrijpelijkheid van de bezetenheid voerden tot de voorstelling van het demonische. De meeste volkeren, die niet bij de demonische willekeur bleven staan, deelden aan enkelen van hun godenfiguren de rol van ordeverstoorders en huiveringwekkende schrikgestalten toe.

Zo in Griekenland aan Ares, terwijl in andere goden als bijv. Apollo altijd iets van het oorspronkelijk-demonische bewaard bleef. De Perzen concentreerden het demonische in de figuur van de boze geest, de vijand van Ahoeramazda in de grote strijd tussen licht en duisternis. Alleen het Jodendom heeft, althans in beginsel, alle eigenmachtig demonisch bestaan geloochend en alle macht aan Jahwe toegeschreven, ook de demonische of wat de mensen demonisch leek.

PROF. DR G. VAN DER LEEUW

< >