komt naar alle waarschijnlijkheid slechts bij de mens voor. De reden voor de zelfmoord ligt vermoedelijk in de vertwijfeling aan de eigen existentie.
Volgens de opvatting der Griekse en Romeinse Stoïcijnen was zelfmoord de volkomen gerechtvaardigde uitweg, wanneer men niet meer verder kon leven in harmonie met de opvattingen over eer en deugd.Vaak —- vooral in het Verre Oosten — doen bij de zelfmoord ook wraakgevoelens zich gelden, vooral bij zelfmoord na een geleden onrecht. Of men hier speculeert op gevoelens van wroeging bij zijn vijand, of indirect zijn vijand tot moordenaar wil stempelen, is in ieder afzonderlijk geval niet steeds duidelijk.
Godsdienstige en staatkundige opvattingen hebben invloed op de vorming van een overtuiging of zelfmoord geoorloofd of ongeoorloofd is. Een sterk nationalistisch of feodaal gevoel zal zelfmoord uit staatkundige of militaire motieven in de hand werken (Japan, z Seppoekoe), een Christelijk geloof daarentegen zal iedere eigenmachtige beschikking over het door God geschonken leven veroordelen.
De vraag, of in Nederland zelfmoord slechts bij geestesstoornissen voorkomt, laat zich niet beantwoorden, aangezien de grens tussen normaal en pathologisch niet te trekken is. Een enkele maal komt het tot zelfmoord in aansluiting aan de geestelijke ontwrichting der puberteit. Volwassenen kunnen zelfmoord plegen, wanneer de dader voor zichzelf geen perspectieven meer ziet, ook al biedt het leven geen extra grote moeilijkheden. Lijders aan melancholie plegen zelfmoord ten gevolge van de onverdraaglijkheid der meedogenloze critiek van het zedelijkheidsbewustzijn op het eigen Ik, lijders aan schizophrenie en psychopathie ten gevolge van spanningen binnen het eigen Ik. Hierbij worden de spanningen van gevoel en angst vaak als de aanleiding tot zelfmoord gevoeld.
Naast de psychologische verklaringen van het zelfmoordverschijnsel staan de meer sociologisch georiënteerde interpretaties, waaronder vooral die van Emile Durkheim bekendheid heeft verworven (Le Suïcide, 1887). Door critische analyse van de zelfmoordstatistiek van vele landen tracht hij aan te tonen dat de zelfmoord door sociale factoren wordt beheerst, waarop grote regelmatigheid van het zelfmoordcijfer binnen bepaalde sociale groepen en de constante verschillen tussen de zelfmoordcijfers tussen verschillende groepen onderling zouden duiden. Zo is het aantal zelfmoorden bij Protestanten en vrijdenkers groter dan bij Rooms-Katholieken, bij ongehuwden groter dan bij gehuwden, in de stad hoger dan op het platteland, bij intellectuelen en kunstenaars hoger dan bij niet-intellectuelen. Durkheim onderscheidt drie hoofdtypen, nl. de egoïstische zelfmoord, gepleegd wegens als ondraaglijk ondervonden persoonlijke omstandigheden, de anomistische zelfmoord, als gevolg van de uiterste isolatie van het individu ten opzichte van de groepen en levensverbanden waarvan hij normaliter deel uitmaakt, en de altruïstische zelfmoord, op te vatten als uiting van een overmaat van sociale binding van het individu aan de groep, waaronder de meeste gevallen van zelfmoord uit loyaliteit zijn te rangschikken.
Durkheim’s theorie had oorspronkelijk grote invloed in wetenschappelijke kringen, doch de ontwikkeling der psychologie en der psychiatrie heeft ernstige bezwaren tegen de eenzijdige sociologische Verklaring doen ontstaan. Toch is bij de oorzaken van de zelfmoord een sociaal element niet te ontkennen: zo is bijv. in tijden van oorlog het zelfmoordcijfer laag, doch onmiddellijk daarna stijgt het sterk, hetgeen door Durkheim wordt verklaard als een gevolg van het plotseling wegvallen van de sterke individuele binding van het individu. Bij economische crises, doch ook in perioden van hoogconjunctuur, komt meer zelfmoord voor dan in perioden van rustige economische ontwikkeling.
Zelfmoord is volgens het Ned. strafrecht, anders dan volgens het Engelse, geen strafbaar feit. Wel strafbaar is de hulp bij zelfmoord en het opzettelijk een ander tot zelfmoord aanzetten indien de zelfmoord volgt (art. 294 W.v.Sr.). Eveneens strafbaar is de levensberoving van een ander op zijn uitdrukkelijk en ernstig verlangen (art. 293 W.v.Sr.).
Lit.: Noyon-Langemeyer, Het Wetb. v. Strafr., 5de dr. (Arnhem 1949), dl lil, blz. 106 v.v.; D. Simons-Pompe, Leerb. v. h. Ned. Strafr., 6de dr., dl II (Groningen 1941), blz. 13 v.v.; M. M. den Hertog, De zedelijke waardering v. d.
Z., diss. Utrecht (1913); S. Gargas, Le Suicide aux Pays-Bas, in: Archivio di antropologia L, 5 (Torino 1930); M. Halbwachs, Les causes du suicide (Paris 1930); J. Wisse, Selbstmord u. TodeslurcLt bei Naturvölker, diss.
Amsterdam (1933); N. Speijer, Bijdr. tot de kennis v. d. grondslagen v. d. Z., diss. Leiden (1935); R. Weichbrodt, Der Selbstmord (Basel 1937); H. R.
Fedden, Suicide (London 1938); H. W. Gruhle, Selbstmord (Leipzig 1940); K. G. Dahlgren, On Suicide, diss. Lund(i945); F.
Schwartz, Probleme des Selbstmordes (Bern 1946); G. Dehaies, La psychologie du suicide, diss. Paris (1947); E. Durkheim, Le Suicide (Paris 1887); L. J. Dublin and B.
Bunzel, To Be or not to Be (933), E. Meynard, Le suicide (Paris 1954).