(Canis lupus) is een roofdier uit de familie der hondachtigen (Canidae), slank, met een pezige lichaamsbouw. De zwartgerande oren staan rechtop, de ogen hebben een scheve stand.
Van de huishond onderscheidt hij zich door grote magerheid, sterkere, lange poten, spitsere snuit en ruigbehaarde staart, die tot de enkels afhangt. Het dier is 1-1,4 m lang en 75-80 cm hoog; de staartlengte bedraagt 50-60 cm. De rugzijde is geelbruingrijs, de buikzijde gelig grijswit, maar varieert sterk naar leeftijd, omgeving en jaargetijde. Op de rug bevindt zich niet zelden een donkere vlek (zadel). De wolf leeft thans nog in de dichte bergbossen en de moerassige gebieden in de onbewoonde delen van Zuid-, Noord- en Oost-Europa en voorts in de Atlas, Noord- en Midden-Azië en Noord-Amerika; men onderscheidt tal van rassen. De wolf is sinds het begin der 19de eeuw in Nederland en België niet meer inheems; vroeger was hij op onze zandgronden vrij talrijk.Wolven maken grote zwerftochten, ’s Winters leven zij in troepen, die gewoonlijk onder een leider staan, ’s zomers vaak alleen; in het najaar leeft het wijfje met de jongen. In de paartijd laten zij ’s nachts een langgerekt gehuil horen. In het koude seizoen komen de wolven tot dicht bij de bewoonde wereld. Het voedsel bestaat o.m. uit zoogdieren en vogels, maar is ook wel plantaardig. De paartijd duurt van eind Dec. - midden Febr. Jaarlijks worden, na een draagtijd van 9 weken, 4-8 jongen geboren, die 5-9 dagen blind blijven en in het derde jaar volwassen zijn.
Bastaarden van wolf en huishond zijn vruchtbaar. De levensduur is 14-16 jaren. De wolf wordt (met de jakhals) gewoonlijk beschouwd als de stamvader van de huishond. Jonge wolven kunnen zeer tam worden. De gelooide huid wordt wel gebruikt voor het maken van handschoenen, trommelvellen enz.
DR A. SCHEYGROND
Lit.: A. E. Brehm, Tierleben 12, Säugetiere 3 (Leipzig - Wien 1915); S. P. Young & E. A.
Goldman, The Wolves of North America (Washington 1944); M. A. IJsseling en A. Scheygrond, De zoogdieren van Nederland (Zutfen 1950).