Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Noord-amerika

betekenis & definitie

1 heet het deel van Amerika, dat zich ten N. van de landengte van Panama bevindt. In engere zin echter rekent men veelal Centraal-Amerika (met de West-Indische eilanden) tot een afzonderlijk deel en begint Noord-Amerika bij de landengte van Tehuantepec.

Door cultuur, taal en godsdienst behoort echter Mexico weer veel meer tot Zuid-Amerika dan tot Noord-Amerika. De oppervlakte van Noord-Amerika (d.i. benoorden de landengte van Tehuantepec) bedraagt 4: 20 mill. km2 en met Centraal-Amerika in het Z. en de Poolarchipel en Groenland in het N. 24,3 mill. km2.Kusten.

Deze zijn minder ontwikkeld dan die van Europa; het meest ontwikkeld, het diepst ingesneden en het rijkste aan eilanden zijn de noordkusten. Die voordelen komen evenwel niet tot hun recht, daar de zee bijna voortdurend met ijs bedekt is; bovendien belemmeren de eilanden ’s zomers de afvoer van het ijs, hetgeen ook op het klimaat een zeer ongunstige invloed uitoefent. Bewesten de mond van de Mackenzie is de kust vrij van eilanden; zij is steil, doch niet hoog en men treft er nederzettingen van Eskimo’s aan. De eilanden van de Arctische-archipel met de N.W. doorvaart zijn bijna alle bezet met lage bergen. De Hudsonbaai is het grootste gedeelte van het jaar met ijs bedekt. De toegang tot deze binnenzee door de Hudsonstraat is bovendien moeilijk bevaarbaar. De N.O.-kust van Labrador is hoog en steil en rijk aan kleine, diepe insnijdingen.

Het eiland Groenland, dat door straat Davis, de Baffins-baai en haar noordelijke voortzettingen van de Arctische-archipel gescheiden is, heeft een steile fjordenkust; talrijke, uitgestrekte gletsjers dalen af tot in zee, om vervolgens af te breken („kalven”) en ijsbergen te vormen.

De oostkust van Noord-Amerika heeft een Z.W. richting. Het noordelijk gedeelte is het meest ontwikkeld; de St Laurensgolf met de eilanden Prins Eduard en Anticosti dringt diep het land in. Het daarvoor gelegen eiland Newfoundland heeft een steile fjordenkust met goede havens. Naar het Z.O. strekt zich tot ver in zee de grote bank van Newfoundland uit, waarop de van het N. komende ijsbergen hun puin deponeren. Zij is berucht door de dikke mist en de ijsbergen in de buurt. De havens van Newfoundland zijn een paar maanden toegevroren of in het voorjaar met ijs bezet; die van het schiereiland Nieuw-Schotland, o.a. Halifax, zijn steeds ijsvrij. Ten N.O. van dit schiereiland ligt het eiland Cap Breton. Van de Fundybaai, die Nieuw-Schotland van de vaste wal scheidt, tot kaap Cod, treft men een rotsachtige, doch betrekkelijk lage kust aan. Portland, ’s winters een uitvoerhaven van Canada, en Boston zijn hier de belangrijkste havens. Verder zuidwaarts wordt de kust vlak en hebben zich smalle landtongen of Nehrungen gevormd. De grote inhammen en de bevaarbare riviermonden vormen hier uitstekende havens (o.a. New York aan de Hudson, Philadelphia aan de Delaware en Baltimore aan de Chesapeake-baai).

Bij kaap Hatteras worden de kusten laag, moerassig en ongezond; Charleston en Savannah zijn de enige havens van betekenis. Het schiereiland Florida is zeer moerassig; de Straat Florida met de koraaleilandjes (Keys) scheidt het van Cuba. Fernandina is er de belangrijkste havenplaats. Eenzelfde karakter, met haffen en kusteilandjes, dragen de kusten van de Golf van Mexico; zij zijn slecht toegankelijk. Hier en daar dringen diepere bochten in het land, gelijk bij Mobile en Galveston. De delta van de Mississippi groeit nog steeds aan. Zeer heet en ongezond is de moerassige kuststrook van Mexico en van Centraal-Amerika. In Mexico zijn de belangrijkste havens Vera-Cruz en Tampico. Het schiereiland Yucatan scheidt de Golven van Campêche en van Honduras.

Bodemgesteldheid

enz. Het gebergte strekt zich langs de westelijke en oostelijke randen in meridionale richting uit, het midden voor de laaglanden vrij latende. Dit heeft het grote voordeel, dat de verschillende vlakten alle met elkander in verbinding staan en de grote stroomgebieden slechts door lage ruggen gescheiden worden. Men kan van de Noordelijke Ijszee naar de Golf van Mexico trekken, zonder een gebergte te passeren. De gemiddelde hoogte van Noord-Amerika is 730 m. In het N. ligt aan de Hudsonbaai het „Laurentische Schild” of het Hudsonse merenplateau, een geweldig groot, vrijwel geheel uit gneisen opgebouwd gebied, dat geleidelijk tot een 600 m hoge landrug stijgt en in het N. van het schiereiland Labrador in de Torngat Mountains zelfs bijna 2000 m hoogte bereikt. Het Laurentische Schild werd het laatst in het midden van het palaeozoïcum geplooid; het vormt het oudste kernblok van het werelddeel. In het eind van het carboon volgde de plooiing van de Appalachische gebergten. Eindelijk, na een periode van geweldige massa-sedimentatie, ontstonden in het W. de in het tertiair gevormde alpine plooiingsgebergten, Rotsgebergte en Cordillera (Sierra Nevada enz.), die brede plateau’s insluiten. Geologisch zeer jong zijn het schiereiland Florida en de kusten van de Golf van Mexico, waar het land pas eind-tertiair en begin-kwartair door de zee werd verlaten. Breuken en verschuivingen hebben nog veel in al deze gebergten gewijzigd. En in het gebied ten N. van Ohio en Missouri heeft in de diluviale Ijstijd het grote landijs de oppervlakte grondig gewijzigd. Het Laurentische plateau werd tot een kale „fjeld”-oppervlakte („Barren Grounds”) afgeslepen. En ten Z. daarvan ontstond een heuvelig morenen-landschap, waarin en waarachter later de tongbekkens van het landijs zich met water vulden. Gevolg van een en ander is een zeer grote merenrijkdom van het N. van Noord-Amerika.

Het westelijk hoogland van Noord-Amerika strekt zich uit door Mexico, de V.S., Brits Noord-Amerika en Alaska. In het Z., aan de landengte van Tehuantepec, begint het met het tafelland van Mexico, dat in het Z., op het plateau van Anahuac, het hoogst is, bij Mexico bijv. 2280 m. In de steile zuidelijke rand verheffen zich tal van vulkanen: de Citlaltepetl of piek van Orizaba (5560 m) en de Popocatepetl (5450 m). Ten N. van het plateau van Anahuac ligt de grote, veel op een woestijn gelijkende steppe Bolson de Mapimi. De westelijke rand van het tafelland draagt de naam Sierra Madre. Ten N. van 32° N.Br. wordt het hoogland in het W. en O. begrensd door evenwijdige ketens, die de regenwinden tegenhouden en het daardoor tot steppen en woestijnen maken. Het bekendste gedeelte is het door de Mormonen bewoonde, waterarme en zoute gebied van Utah met het Grote Zoutmeer, ter hoogte van 1300 m gelegen en omringd door een kunstmatig besproeide oase. De Colombië en de Colorado, de enige rivieren van betekenis, die dit Grote bekken of Great Basin doorstromen en de Oceaan bereiken, vormen stroomversnellingen en watervallen; vooral de laatste heeft steile, 1000 à 1500 m diepe canons in het plateau uitgegraven. Op de oostelijke rand van dit hoogland verheft zich het Rotsgebergte, dat honderden toppen boven de 4000 m (Mount Murchison 4500 m) en zeer hoge passen bezit, bijv. de Evans-pas (2570 m), waarover de eerste Pacific-spoorweg is aangelegd.

De westelijke rand van het plateau, dat zich noordwaarts uitstrekt tot 48° N.Br., wordt gevormd door verschillende gebergten. In Californië is het de hoge Sierra Nevada met de Mount Whitney (4570 m) en de Mount Rainier (4700 m); over de 2140 m hoge Truckee-pas leidt de oudste Pacific-spoorweg naar San Francisco. Langs de westelijke hellingen van de Sierra Nevada strekt zich een langwerpige vlakte uit, die doorstroomd wordt door de Sacramento en de Joaquin. Verenigd monden deze uit in de baai van San Francisco, die door een onderzees dwarsdal, „The Golden Gate”, met de Oceaan is verbonden. Dit dwarsdal doorsnijdt een kustketen, die de vlakte in het W. begrenst, zich zuidwaarts op het schiereiland Californië en in noordelijke richting over de eilanden vóór de N.W. fjordenkust op deze zelf voortzet. In dit laatste gedeelte verheffen zich de hoogste toppen: de Fairweather-berg (4700 m), de Elias-berg (5514 m) en de Wrangelberg (5350 m). De Siërra Nevada zet zich noordwaarts voort in het Cascadengebergte en vervolgens in de Noordamerikaanse Zee-Alpen; de hoogste berg van Noord-Amerika is de Mac Kinley (6240 m).

Ten Z.O. van de landengte van Tehuantepec (± 200 m boven de zee) beginnen de Cordilleras van Centraal-Amerika, die zich uitstrekken tot de smalle, slechts ongeveer 100 m hoge landengte van Panama.

Tot de oostelijke hooglanden van Noord-Amerika behoren het lage rotsplateau van Labrador en het Alleghany-gebergte. Dit laatste bestaat uit verschillende evenwijdige ketens met daartussen gelegen lengtedalen. Vele rivieren banen zich door dwarsdalen een weg naar de oostkust. Dit gebergte heeft een gemiddelde hoogte van slechts 880 m en zijn hoogste toppen (Black Dôme of Mount Michell 2048 m) verheffen zich slechts weinig boven de 2000 m; het is rijk aan steenkolen en ijzer en met dichte wouden van loofhout bedekt. Ten N. van New York stroomt de Hudson door een kloofvormig dal, welks hoogste punt slechts 150 m bedraagt; door kanalen staat de rivier hier in verbinding met het Erie- en het Ontario-meer, alsmede met de St Laurens. Aan de overzijde, ten O. van het Hudsondal, verheffen zich de daarmede evenwijdig lopende Green Mounts. De rivieren, zoals de Hudson, de Delaware, de Susquehanna en de Potomac, stromen, na het gebergte verlaten te hebben, door een vruchtbare kustvlakte.

Het tussen beide hooglanden gelegen laagland bestaat uit twee delen: de subarctische vlakte rondom de Hudsonbaai en de Mississippi-vlakte, van elkander gescheiden door lage hoogvlakten van 300 à 500 m; op laatstgenoemde liggen de Canadese meren.

De subarctische vlakte, in het N. uit toendra’s bestaande, omgeeft in een grote boog de Hudsonbaai. Ten gevolge van het koude klimaat is slechts een klein gedeelte voor de landbouw geschikt. De waterscheidingen tussen de verschillende stroomgebieden zijn laag en dikwijls onmerkbaar; bifurcatie is daarvan natuurlijk gevolg. Dikwijls wordt de bevaarbaarheid onderbroken door stroomversnellingen. Er zijn ook zgn. portages of draagplaatsen voor boten. De subarctische vlakte is rijk aan grote meren; het Grote-Beren-, Grote Slaven- en Atabascameer wateren af langs de Mackenzie in de Noordelijke Ijszee; de Nelson voert het water van het Winnipeg-meer af naar de Hudsonbaai. De rivieren zijn rijk aan zalm en bevers, doch zijn, evenals de meren, door de langdurige ijsbedekking, van weinig belang voor de scheepvaart.

De Canadese meren voeden de St Laurensstroom, die in de St Laurensbaai uitmondt. Het grootste en westelijkste bekken, het Bovenmeer, ligt 182 m boven de zee en staat in verbinding met het Michigan- en Huron-meer, waarvan de waterspiegel ongeveer 5 m lager, dus op 177 m gelegen is. De rivier St Clair leidt van het Huronmeer naar het Erie-meer (172 m). Tussen dit meer en het 100 m lager gelegen Ontario-meer vinden wij de Niagara-val. Een scheepvaartkanaal met schutsluizen brengt de verbinding tussen beide meren tot stand. De St Laurens is tot Quebec voor de grootste schepen bevaarbaar.

De Mississippi-vlakte vormt het zuidelijk deel van de Noordamerikaanse laagvlakte. Zij wordt doorstroomd door de Mississippi, die uit het Itasca-meer (450 m) komt en reeds boven St Paul (207 m) voor grotere schepen bevaarbaar wordt. Even boven St Louis (125 m) verenigt hij zich met de grotere Missouri. Uit het O. stromen naar de Mississippi de Illinois en de Ohio toe. De eerste is door een kanaal met Chicago verbonden; de laatste ontstaat bij Pittsburg (207 m) uit twee bronrivieren en wordt bij deze stad bevaarbaar. Aan de mond is zijn vermogen groter dan dat van de Missouri. Beneden St Louis heeft de hoofdrivier meest vlakke oevers; slechts op enkele plaatsen naderen hogere terrassen (bluffs) de linkeroever. Het westelijk gedeelte der Mississippivlakte bestaat uit hoogvlakten; ten O. van 100° W.L. v. Gr. is de gemiddelde hoogte niet meer dan 400 m, westelijk er van stijgen zij wel tot 1200 en 1500 m aan de voet van het Rotsgebergte. In dit westelijk gebied vinden wij de met lang gras bedekte prairiën. De delta van de Mississippi groeit nog steeds aan; vroeger was zij moerassig en ongezond, doch thans is zij gedeeltelijk bedijkt en tot vruchtbaar bouwland geworden; het meeste water wordt afgevoerd langs de Z.W. pas. Langs de Golf van Mexico is de vlakte moerassig en ongezond, evenals op het schiereiland Florida; zij hangt samen met de reeds genoemde kustvlakte ten O. van het Alleghanygebergte, welke vlakte noordwaarts in breedte afneemt.

De steile westkust van Centraal-Amerika wordt noordwaarts opgevolgd door die van Mexico, die afwisselend steil en moerassig is met weinig bochten. Acapulco is een van de beste havens der wereld; meer noordwaarts ligt Mazatlan. De Golf van Californië scheidt het schiereiland van die naam van Mexico. De kusten van Californië zijn bijna overal steil en havenrijk; de beste haven is die van San Francisco.

Op 48° N.Br. begint weer een sterk verbrokkelde, steile fjordenkust met begeleidende kusteilanden, waarvan Vancouver het grootste en zuidelijkste is. Ten N.W. daarvan liggen de eilanden Koningin Charlotte, Prince of Wales en Sitka; zij worden door smalle zeearmen gescheiden. De San Juan de Fuca-straat, ten Z. van Vancouver, verschaft toegang tot de Puget-Sont, waar Seattle als haven vermelding verdient; ten N. hiervan en ten O. van het eiland ligt Vancouver, het eindpunt van de Canadian-Pacific. Prince Rupert is als eindpunt van de Grand Trunk Pacific spoorweg (Canadian National Railways) een belangrijke haven. Sitka is de hoofdhaven van Alaska. Het schiereiland Alaska zet zich voort in de eilandenrij der Aleöeten.

DRS H. A. BOMER

Klimaat.

Overeenkomstig de grote uitgestrektheid in N.-Z. richting, treffen wij in NoordAmerika veel verscheidenheid van klimaat aan. De grenzen dier klimatologische gebieden worden door de bijzondere horizontale en vertikale gesteldheid beheerst. Noord-Amerika ondervindt afwisselend invloed van polaire en tropische luchtmassa’s. De polaire worden in Alaska, Canada en de poolstreken gevormd, daarna dikwijls in het zuidelijke en centrale deel van de V.S. van cP tot cPK vervormd. Komen ze uit de koudere delen van de Atlantische of Stille Oceaan, dan treden ze op als mPK in de winter, als mP of wPW in de zomer als ze uit het O., als mPK als ze uit het W. komen, terwijl ze zich na omvorming op het land in de winter als cPW, in de zomer als cPK doen gelden. De tropische lucht kan continentaal zijn uit het Z.W. der V.S. of uit Mexico en doet zich dan meest als koude massa voor (cTK), komt zij uit de Golf of de Caraïbische Zee, dan zal zij in de winter mTW zijn, in de zomer ook wel mTK. Gewijzigd door verblijf boven de V.S. of noordelijke Atlantische Oceaan wordt zij boven de Sargasso-zee mTW of in de zomer mTK. Die uit het midden van de Stille Oceaan is meest mTW, in de zomer ook wel mTK. Subtropische lucht uit het hooge-drukgebied op 25-40° breedte, die uit hogere luchtlagen afkomstig is, zal in de winter cTW, in de zomer cTK zijn. Onderzoek met vliegtuigen leerde, hoe grondig de temperatuurverhoudingen onderweg veranderen, waarom het onmogelijk is alleen uit de windrichting de aard der luchtmassa’s af te leiden.

De volgende klimatologische provincies kunnen onderscheiden worden:

1. Het POOLGEBIED

(Toendra-klimaat ET en IJsklimaat EF) (z klimaat). Het omvat de west- en noordrand van Alaska en de strook ten N. van het Grote-Berenmeer tot Nain ten Z. van de Hudsonstraat, de uitgestrekte archipel in het N. en geheel Groenland, waarvan het grote centrale gedeelte door zijn hoge ligging tot het ijsklimaat behoort. Bovendien liggen nog afzonderlijke gebieden met dit klimaat in de hoge streken ten O. van Dawson-City en bij Mt McKinley. Voor zover men naar het klimaat ten Z. van dit gebied kan oordelen, is het klimaat iets minder streng dan dat van Noord-Siberië. Hiervoor zijn twee redenen aan te voeren:

a. hier ontbreken bergketenen, die afvoer van koude lucht of aanvoer van warme naar en van de Hudson-baai en de Atlantische Oceaan zouden verhinderen;
b. het IJslandse minimum bevordert een N.W. luchtstroming van de Noordelijke Ijszee naar de Atlantische Oceaan, wat tot op zekere hoogte een Oceanisch klimaat meebrengt met koelere zomers maar minder jtrenge winters; en ook de stroom van depressies, die zich in deze richting beweegt, geeft afwisselingen, die de strenge winterkoude onderbreken. Ft Macpherson, juist buiten de grens van dit gebied gelegen, heeft in Jan. —32,2 gr. C. en in Juli 14,6 gr. C. Op het station Eismitte vond dr Georgi van de Wegener-expeditie op 3000 m hoogte in Febr. 1931 —47,3 gr. C. (EFd), in Aug. 1930 —17,7 gr., uitersten —64,5 gr. en —5,5 gr. Dit gehele gebied ligt buiten de grens van de graanbouw, die in Europa op deze breedte op verscheiden plaatsen mogelijk is.
2. Het BOREALE KLIMAAT

(gekenmerkt door sneeuw in de winter en veel bos) vertoont in Noord Amerika alleen het vochtige type Df, en dit strekt zich tot de 40ste breedtegraad uit, afgezien van de droogte-gebieden in het W., terwijl het op de 100ste lengtegraad zelfs tot 30 gr doordringt (z Ver. St. van Noord-Amerika). New York ligt juist buiten de zuidgrens, Omaha (360 m) heeft in Jan. —6,4 gr., in Juli 24,7 gr., gemiddeld 10,1 gr., uitersten —27 gr. en +37 gr., regen per jaar 81 cm, Juni 14, Jan. 2. Van Albany tot de grote meren stijgt, ten gevolge van het vastelandsklimaat (z continentaal), veroorzaakt door het Rotsgebergte, de temperatuur ’s zomers boven 22 gr. (Dfa) en dit is het grote maïsgebied. De verkoelende invloed der grote meren brengt het klimaat Dfb: Buffalo (240 m), Febr. —4,4 gr., Juli 21,2 gr., jaar 8,4 gr., uitersten —22 gr., 32 gr., jaarregen 97 cm, Oct. g, Mei 6.

In de lengte strekt dit gebied zich van Noord-Schotland tot aan de westzijde van het Rotsgebergte in Colombië uit, als hoofdproducten levert het tarwe en haver. De open ligging naar N. en Z. en de N.-Z. strekking der bergen stelt dit gebied bloot aan plotselinge temperatuurveranderingen. Zo viel in Zuid-Dakota eenmaal de temperatuur van 10 gr. op —34 gr. Bij zuidenwind uit de Golf van Mexico kan de temperatuur ’s zomers tot een drukkende hitte met grote vochtigheid stijgen.

3. Het DROOGTEGEBIED

B in het W., strekt zich tot de Stille Oceaan onder de invloed van het subtropische hoge-drukgebied uit, maar is ten O. van het Rotsgebergte uitgestrekter, ten gevolge van de overheersende westenwinden ten N. van dit hogedrukgebied, in weerwil van de open verbinding met de Atlantische Oceaan. In Mexico en tussen Rotsgebergte en Sierra Nevada liggen hoogvlakten, die geheel van de zee zijn afgesloten, zodat zich van de Coloradorivier tot Saltlake een woestijngebied uitstrekt. In Mexico (2280 m) is bij een jaartemperatuur van 15,5 gr. de regenval met 59 cm juist op de grens, gezien de jaarlijkse gang, Aug. 12, Jan. o, waarbij de meeste regen in de zomer verdampt. In Saltlake-City (1340) is de jaartemperatuur 11,0 gr., de regenval 41, in Apr, 6, in Juli 1. Juli heeft hier 24,6 gr., Jan. —1,7 gr. Verder noordelijk neemt de winterkoude sterk toe. Prince Albert in Canada heeft 16,7 gr. in Juli, —20,4 gr. in Jan. en slechts 33 cm, waarvan 7 in Juni en 2 in Dec. Het hoogste station Pikes Peak (4300 m) heeft —16,3 gr. in Jan, 4,2 gr. in Juli en behoort dus tot het poolklimaat. Regenval 75 cm, 11 in Juli en 4 in Jan. Het droogste station is Ft Yuma (320 7' N.Br., 1140 6' W.L.) met 8 cm. Helena (1260), waar de bergkam niet zo hoog is, heeft 33 cm met een dubbeljaarlijkse gang in de regen met maxima in Juni 6 en Jan. 3, minima in Mrt i en Nov. 2.

4. Het GEMATIGDE c-KLIMAAT

vindt men in de kuststreken in het W. ten N. van de Mexicaanse kust tot Alaska en in het Mississippi-gebied bezuiden 40° tot aan de Atlantische Oceaan. Slechts een klein gebied, het noordelijk deel van de Mexicaanse kust, heeft het klimaat Cw met winter en vooral voorjaar droog. In Los Angeles (110), jaartemperatuur 15,7 gr., Aug. 20,3 gr., Jan. 11,7 gr., uitersten 38 gr. en 1 gr., heeft Dec. 10, Aug. o regen, de jaarsom is 44 (Cs). Port Simpson heeft 263 cm jaarsom met maximum 35 in Nov. en minimum 11 in Juni; waar dit laatste cijfer meer dan 3 is, wordt het type verzacht tot Cfs. Het volledige Cf klimaat vindt men aan de Atlantische zijde. Aan de oostkust varieert de regenval van 98 cm in Key-West tot 169 bij K. Hatteras, met maxima in Sept. en Aug., terwijl de jaartemperatuur afneemt van 24,9 gr. in Key-West tot 9,3 gr. in Boston. De gemiddelde wintertemperaturen zijn niet laag, Boston —2,8 gr., maar de uitersten lopen reeds tot —24 gr. in het binnenland en —21 gr. nabij de kust. Aan de golf heeft New Orleans de grootste regenval, 156 cm, (17 Juni, 12 Febr.) terwijl in het binnenland Dodge-City met 50 de laagste waarde heeft (9 Juni, i Jan.).

5. TROPISCH KLIMAAT

vindt men in een klein deel van Mexico (Mazatlan 80) in het W. 27,9 gr. Juli, '9.3 gr. Jan., regenval 80, Aug. 24, Apr. o (Aw), Tuxpan (o) in het O., 28,1 gr. Juli, 20,0 gr. Jan., regenval 143. Verder op de Westindische eilanden, waar de jaarlijkse gang onder 5 gr. blijft (Ai). De regenval varieert van 200 op Martinique tot 56 op Curaçao, dat reeds op de grens van het jB-klimaat komt. In de hogere streken valt meer (Guadeloupe, Camp Jacob 530 cm; 377cm;N.O.Jamaica, 1160 cm, 282 cm).

PROF. DR E. VAN EVERDINGEN

Planten.

De grote verschillen van klimaat en bodemgesteldheid openbaren zich in de plantengroei. Amerika omvat alle plantengordels, zowel de tropische als de arctische en de N. en Z. gematigde. Ten gevolge van de goede besproeiing is de flora bovendien — met uitzondering van het hoge N. en de woestijnen — krachtig ontwikkeld.

De plantengroei van het N. komt overeen met die van dezelfde streken van Europa en Azië. Hij bestaat uit dwergwilg en dwergberk en tal van verdere struikjes, talrijke lage, doch mooi bloeiende kruiden en mossen en korstmossen van verschillende vorm.

Zuidwaarts volgt nu een subarctische gordel van Coniferen, het Noordcanadese naaldbomengebied, dat m het W. noordelijker komt — tot bij de monding van de Mackenzie — dan in het O., waar de 60ste breedtegraad niet wordt overschreden. De toendra gaat er geleidelijk in over. Picea alba, de witte spar (white spruce) is de toonaangevende soort van het gebied. Verder worden nog aangetroffen: Pinus Banksiana, die zeer noordelijk doordringt; Picea nigra, de zwarte spar (black spruce) en Abies balsamea. Aan de rivieroevers vindt men ook loofbomen. De papierberk, Betula wordt veelvuldig aangetroffen, verder wilgen en elzen.

Verder zuidwaarts vindt men, speciaal in het oostelijke gedeelte van het continent, het Zuidcanadese woudgebied. Dit is het rijkste en meest gevarieerde naaldwoud ter wereld, waarin ook veel loofbomen voorkomen, bekend om de mooie herfstkleuren. Het gebied omvat ongeveer het district der grote Canadese meren en Nieuw-Engeland. Het klimaat kenmerkt zich door grote verschillen tussen zomer en winter. Karakteristieke naaldbomen zijn Tsuga canadensis (hemlock tree) en Pinus strobos (Weymouth-den). Onder de loofbomen heeft men de Amerikaanse iep (Ulmus americana), walnootsoorten (Juglaus nigra en J. cinered), acht soorten van eiken, een kastanje, Carya-soorten (hickory-noot), essen en esdoorns.

Het oostelijke gedeelte van de V.S., het Atlantische kustgebied, aansluitend aan het merendistrict, is milder, met niet zo scherpe contrasten en groter regenval. Het was oorspronkelijk dicht met een weelderig loofbos bedekt, dat merkwaardig op het loofbos van Midden-Europa gelijkt, maar veel rijker is aan soorten, wel als gevolg daarvan, dat de ijstijden, dank zij het N.-Z.verlopen der bergen in Noord-Amerika veel minder schade hebben kunnen aanrichten dan in Europa. De Amerikaanse beuk, Fagus ferruginea, neemt er een eerste plaats in naast esdoornsoorten, als de suikerahorn, Acer saccharinum, waarom de Amerikanen wel van hun beech-maple-forest spreken. Opvallend is het voorkomen van soorten van een min of meer subtropisch karakter, zoals Magnolia’s, de tulpenboom (Liriodendron), een laurier (Sassafras), een olijf (Olea americana), de sweet gum (Liquidambar styraciflua) en altijdgroene eiken, in het bijzonder natuurlijk, wanneer men zich meer in het Z. van het gebied bevindt. Talrijke Ericaceeën behoren in dit gebied thuis, zoals soorten van Rhododendron, Vaccinium (bosbes) en Kalmia; voorts de bij ons zo veelvuldig aangeplante onechte acacia (Robinia pseudacacia). Langs de kust komen stroken onvruchtbare grond voor, waarop dennensoorten, de zgn. „pinebarrens”. In de moerassen achter de kust, vooral in Texas en Florida, groeit de bekende Virginische moerascypres (Taxodium distichum), die des winters de naalden verliest en ademwortels maakt ter bevordering van de ademhaling in de ondoorlaatbare moerasgrond. Vaak draagt hij een epiphyt, het „spanish moss” of Tillandsia usneoides, behorende tot de familie der Bromiliaceeën, dus helemaal geen mos, maar met blauwe bloemen bloeiend, een merkwaardige soort, die de wortels ontbeert en water en zouten met behulp van schubvormige haren op de bladeren opneemt. Florida heeft in het N. een subtropisch, in het Z. een tropisch klimaat. Hier treft men reeds palmen aan, het noordelijkst de Sabal Palmetto (Palmbeach), maar in het Z. ook de cocospalm, daarnaast vertegenwoordigers van veel Zuidamerikaanse en Westindische plantenfamilies, epiphytische Orchideeën, en zelfs een mangrove-bos met Rhizophora Mangle.

Tot het Atlantische gedeelte van Noord-Amerika wordt ook het prairiegebied gerekend, dat zich ongeveer van de meridiaan van Chicago tot aan de voet der Rocky Mountains uitstrekt, een steppengebied, vergelijkbaar met het Russische in Oost-Europa, maar door een gunstiger verdeling van de regenval rijker van voorkomen. In de aanvang ontmoet men nog bos van een overgangstype (oak-hickory-forest uit Quercus-en Carya-soorten), maar verder westelijk beperkt zich de boomgroei tot de rivieroevers. De grasvegetatie wordt lager naar het W. en bestaat bier vooral uit twee grassoorten, het Buffalograss (Buchloè dactyloides) en het Grama-grass (Bouteloua oligostachya). Vertegenwoordigers uit de familie der Cactaceeën, ook Yucca’s, dringen in de prairie ver naar het N. door. Naar het Z. toe wordt de prairie welhaast woestijnachtig (Llano Estacado), naar de zijde van de Golf van Mexico ontmoet men weer overgangsbos en parklandschappen.

Het westelijk gedeelte van Noord-Amerika, het Pacifische gebied, is bij uitstek een Coniferengebied. Rijke wouden van Coniferen vindt men zowel op bet pacifische kustgebergte, de Cascade Mountains in het N. en de Sierra Nevada in Californië, als op de Rocky Mountains aan de oostrand van bet gebied. Voor het laatstgenoemde gebergte zijn kenmerkend verschillende soorten van dennen als de warmte lievende Pinus edulis, de yellowpine of P. ponderosa, P. flexilis en P. aristata, die de hier zeer hoog — nl. op 3300 m, zulks in verband met het continentale karakter van het klimaat — gelegen boomgrens vormt, de Douglasspar (Pseudotsuga Douglasiï) en de Engelmannspar (Picea Engelmannii), die eveneens de boomgrens bereikt. Het bos van de Pacifische Kust bestaat in het N. hoofdzakelijk uit Douglassparren van wel 80 m hoogte, begeleid door Picea sitchensis, Thuja plicata en Tsuga heterophylla, hoger op de bergen uit Abies-soorten (A. amabilis en A. nobilis), de Alaska-ceder (Chamaecyparis nootkatensis) en Pinus monticola. Het in het N. regenrijke klimaat wordt naar het Z. droger, vooral des zomers, en zo lijkt Californië, wat klimaat en plantengroei betreft, op het mediterrane overgangsgebied met droge warme zomers en milde winters. Ongeveer 30 soorten Coniferen komen hier voor. Beroemd zijn de Californische reuzenbomen, Sequoia Gigantea, de Big Tree, die hoog in de Sierra Nevada groeit en in verband hiermede bij ons buiten kan worden gekweekt, en de S. sempervirens, de Redwood, een soort uit valleien nabij de kust, die daarvoor te veel warmte verlangt. Deze bomen kunnen meer dan 2000 jaar oud worden en bereiken een hoogte van wel 120 m. Dichte wildernissen van altijd groen struikgewas aan de kust vertonen overeenkomst met de maquis en heten hier chaparral. Deze bestaat in hoofdzaak uit: Adenostoma fasciculatum, een Rosacee, die op struikheide gelijkt, de gewoonste van alle chaparral-struiken, de manzanita (Arctostaphylos Manzanita), een verwant van de berenbes der Alpen, en de altijdgroene chaparral-eiken als Quercus Wislizeni en Q.. chrysolepis. Naar het Z. en meer naar het binnenland wordt de vegetatie woestijnachtig, rijk aan Cactaceeën en aan de „creosotebrusb”, Larrea tridentata of mexicana. Washingtonia filifera, aan de Middellandse Zee vaak aangeplant, is de waaierpalm, die hier in zgn. „palmgroves” wild groeit. Verder is de flora rijk aan fraai bloeiende eenjarige gewassen, waarvan er vele bij ons in tuinen worden gekweekt, o.a. de bekende slaapmutsjes (Escholtzia california) en de maskerbloem (Mimulus-spec.).

Tussen het pacifische kustgebergte en de Rocky Mountains ligt het Zoutsteppengebied van het Great Basin om Salt Lake City. Het is begroeid met een halophile vegetatie, waaronder vele verwanten van onze inheemse zoutflora [z zoutplanten). Vooral opvallend is hier de „sagebrush”, Artemisia tridentata, een grijze struik, die over ontzaglijke uitgestrektheden voorkomt.

PROF. DR TH. J. STOMPS

Dieren

Deze vertonen naast verschillen, ook veel overeenkomst met die van Europa en Noord-Azië (z Arctogaea). Hoe noordelijker men komt, hoe groter de overeenkomst, en de arctische fauna van de drie continenten is ongeveer gelijk. In het algemeen is de overeenkomst een van geslachten, niet van soorten. In het N. vervangt de Kariboe het rendier. Wolven, veelvraat, lynx, zijn door eigen soorten vertegenwoordigd. De Amerikaanse herten behoren tot een andere groep dan die van de oude wereld, met uitzondering van het Wapitihert, dat zijn naaste verwanten in Azië heeft. De Amerikaanse eland verschilt van de Europese. De Amerikaanse bison is nauw verwant aan de Europese wisent. De „Pronghorn”, een eigenaardig antilope-achtig dier, treft men uitsluitend in de prairiën van Noord-Amerika aan. Een wild schaap (Ovis canadensis) komt van Alaska tot Mexico voor en bewoont ook N.O.-Azië. In de Rocky Mountains en noordelijk tot Alaska leeft een witte berggeit (Oreamnos). Van roofdieren noemen wij beren, marters en als typisch Amerikaans dier de poema, die in verschillende ondersoorten van Canada tot Patagonië wordt aangetroffen. Typisch Amerikaans zijn ook de wasberen en de stinkdassen. Knaagdieren zijn rijk vertegenwoordigd door verwanten van onze hazen, maar vooral door woelmuizen en hamsterachtigen. Ook eekhoorns ontbreken niet. De prairie-hond vervangt de marmot. Bekend is de Canadese bever. Mollen en spitsmuizen behoren tot andere geslachten dan die van Europa. Echte wilde zwijnen ontbreken geheel in Amerika; zij worden vervangen door de navelzwijnen. Een in de oude wereld geheel onbekend element vormen de buideldieren, die in Noord-Amerika door de opossum zijn vertegenwoordigd. De vogelwereld van Noord-Amerika vertoont dezelfde eigenaardigheden als die der zoogdieren. Ook hier vinden wij vele bekenden uit Europa terug, al zij het dan ook in enigszins andere gedaante. Onder de Hoenderachtigen vinden wij verwanten van het hazelhoen en kwartels, die evenwel een eigen onderfamilie vormen. Kalkoenen zijn echter typisch Amerikaans. Onder de duiven is vooral de thans uitgestorven trekduif bekend. Onder de roofvogels vinden wij naast verwanten van Europese soorten ook gieren, die echter een aparte familie vormen. Eenden, ganzen en zwanen, pluvieren, rallen, uilen, gierzwaluwen en geitemelkers zijn verwant aan de Europese soorten. Onder de geitemelkers is de „Whip-poorwill” bekend, aldus genoemd naar het geluid dat deze vogel maakt. Onder de vogels die in de oude wereld onbekend zijn, noemen wij kolibri’s, die in de winter naar het Z. trekken. Ook onder de schreeuw- en zangvogels komen in Noord-Amerika verschillende families voor. De spreeuwvogels ontbreken, maar worden door de Icteridae vervangen. Onder de schreeuwvogels zijn de Tanagers of koningsvogels, onder de Vinkachtigen de Kardinalen bekend.

Van de reptielen is opmerkelijk, dat vooral in de noordelijke staten hagedissen minder talrijk zijn dan in Europa of Azië. Slangen komen daarentegen meer voor. De gevaarlijke ratelslangen zijn het best bekend. Noord-Amerika is rijk aan salamanderachtigen, waaronder grote soorten, zoals Necturus en Amphiuma. Onder de kikvorsen heeft de reusachtige „Bullfrog” de meeste bekendheid. Zoetwaterschildpadden zijn beter vertegenwoordigd dan in Europa. Onder de zoetwatervissen komen de Karperachtigen niet zo veelvuldig voor als bij ons. Snoeken, in soort verschillend van die in Nederland, kunnen zeer grote afmetingen bereiken. Onder de Baarsachtigen zijn vooral de Zonnevissen als aquarium-vissen bekend. De „Blackbass” is een geliefde sportvis. Typisch Amerikaans zijn Lepidosteus en Amia, die in vroegere geologische tijdperken ook in Europa voorkwamen, maar daar zijn uitgestorven, terwijl zij als relicten in Noord-Amerika voortleven. Ook Polyodon folium, verwant aan de Steuren, die in het stroomgebied van de Mississippi voorkomt, kan als een relict worden beschouwd. Wat de insectenwereld betreft valt in het oog, dat verschillende Europese soorten van Dagvlinders in de westelijke staten worden aangetroffen, maar in de oostelijke, waar men deze eerder zou verwachten, ontbreken.

PROF. DR L. F. DE BEAUFORT

Bevolking

Deze bestaat uit de oorspronkelijke bevolking en immigranten. Tot de eerste groep behoren Indianen en Eskimo’s. Deze zijn door de tweede groep grotendeels uitgeroeid, deels geabsorbeerd, waardoor hun tegenwoordige betekenis in de Amerikaanse samenleving gering is.

De Indianen waren bij de komst der Europeanen voor het merendeel natuurvolkeiv Vooral door het ontbreken van een allen omvattende politieke organisatie was een doelbewust krachtig optreden tegen de blanken onmogelijk. Verschillende volken en stammen lieten zich vinden om als hulptroepen der Fransen en Engelsen dienst te doen. In de Indianen-oorlogen, die gevoerd werden met grote expedities en als guerilla’s, werden de grootst mogelijke sluwheid, list, wreedheid en bedrog aan de dag gelegd door beide partijen. De Indianen werden er door gedecimeerd. Wat aan zwaard en kogel ontkwam viel als slachtoffer van alkohol, ziekten en armoede. Zolang de Indianen gevaar opleverden, heeft men hen bloedig bestreden: opstanden als van de Sioux in 1876 onder Sitting Buil, der Apachen, Irokezen enz. Nadien heeft men hen als merkwaardigheden in Reservations verzorgd.

Eskimo’s wonen in Canada, voornamelijk in het N.W. Territorium, het gebied aan de Yukon en het Ungawadistrict van Quebec; totaal in 1931 ± 6000. De regeringszorg omvat o.a. maatregelen tot het in stand houden van de bisonstapel, opdat onoordeelkundig jagen hier niet dezelfde gevolgen zal hebben als in de V.S.; invoeren van rendieren; verstrekken van huiden voor kleding en beddegoed; stichten van permanente nederzettingen in het O., W. en Midden-Arctische gebied; bestrijden van ziekten.

De immigranten bestaan uit blanken (z Amerika, V.S. van, en Canada), negers en Mongolen (Chinezen, Japanners, Koreanen etc.).

PROF. DR H. TH. FISCHER

Kunst

wordt meest onderscheiden in de inheemse der Indianen-stammen (z Indianen, Eskimo’s) en de koloniale, die zich uit het samenstromen van verschillende Europese kunsten tot een eigen kunst gaat ontwikkelen (z Canada en Amerika, V.S. van).

Staatkundige structuur.

Noord-Amerika, aanvankelijk geheel een koloniaal gebied, heeft zich thans grotendeels van de Europese staten onafhankelijk gemaakt. De V.S. van Amerika (45 pct der oppervlakte) en Mexico (8 pct) zijn zelfstandige staten. Ook Canada is als Brits dominion vrijwel onafhankelijk. Alleen Newfoundland is, na enige jaren de status van dominion te hebben genoten, teruggekeerd tot een zekere mate van afhankelijkheid. Alaska is een territorium van de Unie. Labrador behoort als territorium aan Newfoundland. De beide eilandjes Saint-Pierre en Miquelon vormen het laatste overblijfsel van het Franse gebied in Noord-Amerika. Groenland staat grotendeels onder Deense vlag. De Bermuda-eilanden behoren aan Groot-Brittannië.

< >