Nederlands kunsthistoricus (Leiden 9 Aug. 1875), studeerde kunstgeschiedenis in Duitsland en Oostenrijk en promoveerde in 1898 te Wenen op een proefschrift over Nederlandse miniaturen. In 1900 werd hij privaatdocent aan de universiteit te Amsterdam en in 1903 onderdirecteur van het Nederlands Museum voor Geschiedenis en Kunst aldaar, waarvoor hij de voortreffelijke meubelcatalogus maakte.
Van 1907-’46 hoogleraar in de kunstgeschiedenis aan de universiteit te Utrecht, gaf hij bezielende en veelzijdige colleges, die voor de ontwikkeling van de studie der kunstgeschiedenis in Nederland van groot belang zijn geweest. Daarbij leerde hij zijn gehoor kunstwerken zien en plaatsen in hun tijd, onderwijl het verband met andere takken van wetenschap en kunst nooit uit het oog verliezend.Bibl.: Holl. Miniaturen d. späteren Mittelalters (Strassburg 1899) j Gat. v. meubelen (Amsterdam 1907); Het Oud-Hollandsche huis (Poppenhuis) (Utrecht 1909); Die Holzskulptur in den Niederlanden, 2 T. (Utrecht 1911/’12); E. Wichmann tot 1920 (Amsterdam 1920); R. v. d. Weijden (Amsterdam 1940); Geertgen tot S. Jans (Amsterdam 1942). Voll. bibl. in: W.
V. Commentarii (Wormerveer 1950).