Nederlands meteoroloog (Groningen 26 Aug. 1868), studeerde te Leiden en promoveerde in 1893 tot doctor in de wis- en sterrenkunde op een dissertatie over De Isogonen in de XVIde en XVIIde eeuw. Van 1893-1897 was hij directeur aan het Meteorologisch Instituut te Utrecht voor de afdeling Aardmagnetisme; daarna te Batavia observator, onderdirecteur en ten slotte (tot ig2o) directeur van het Kon.
Magnetisch en Meteorologisch Observatorium. In 1922 werd hij lector in de fysische aardrijkskunde aan de Universiteit te Amsterdam.Bibl.: Die Windverhältnisse in den oberen Luftschichten nach Ballonvisierungen in Batavia (Verhandelingen van het Kon. Magnet, en Meteor. Observatorium te Batavia, 1911, nr. 1); Die Erforschung des tropischen Luftozeans in Niederländisch-OstIndien (Luftfahrt und Wissenschaft, Heft 5, Berlijn 1913); Results of registering balloon ascents at Batavia (1916); De atmospherische circulatie boven Austraal-Azië (1918); Naar hooge toppen en diepe kraters (1919); Wonderlijke geschiedenissen der stof (1920); Miraculeuze verhalen (1924); Phantasmen (1929); Brieven aan een onbekende (1931).