bouwkundige, ingenieur, kunstschilder, economist, scheikundige en oudheidkundige (Antwerpen ca 1560 - Brussel 24 Nov. 1634), kwam op 15-jarige leeftijd in de leer bij Maerten de Vos. In 1579 trok hij naar Italië, waar hij te Napels als schilder werkte.
Tussen 1594 en 1598 vestigde hij zich te Rome, waar hij als schilder maar vooral als numismaat en theoreticus van de kunst in aanzien stond. In 1604 keerde hij naar de Nederlanden terug om als hofarchitect en ingenieur in dienst te treden van de aartshertogen Albrecht en Isabella. Cobergher was een echte renaissance-figuur. Betrekkelijk weinig schilderwerken van hem zijn ons bekend; de belangrijkste zijn: De Geboorte Christi in de St Sebastiaanskerk te Napels (1591), de Heilige Geest in de Chiesa Nuova te Rome (1598), de Graflegging, in het museum te Brussel (1605), de Verering van het Heilig Kruis door Constantijn, in de St Jacobskerk te Antwerpen, en Christus in het Graf, in het museum te Nancy (1605).
Als schilder is Cobergher een correcte maniërist.Van meer betekenis is zijn werkzaamheid op technisch gebied, vooral als architect. Hij was de eerste die de barokstijl in de Z. Nederlanden invoerde, barokstijl, die evenwel bij hem soms nog van renaissance-zin is doortrokken. Achtereenvolgens trad hij op als bouwmeester van de (thans verdwenen) kerk der Ongeschoeide Karmelieten te Brussel (begonnen 1607), van de Bedevaartskerk te Scherpenheuvel (begonnen 1609), van de Augustijnenkerk te Antwerpen (begonnen 1615) en van het stadhuis van Ath (1613).
Als ingenieur voerde hij waterwerken uit aan het hertogelijk hof te Brussel en aan het kasteel te Tervuren; hij maakte ontwerpen voor het graven van kanalen in de Antwerpse Kempen en voor het bevaarbaar maken van de Zenne tussen Halle en Brussel. Zijn voornaamste prestatie op technisch gebied is het droogleggen van de Moeren tussen Veurne en Honc Ischote (begonnen 1628). Te Rome bezat Cobergher een zeer hooggeschatte verzameling van munten, waarover hij zelf een plaatwerk uitgaf. Hij schreef ook een Tractatus de pictura avtiqua (Mantua 1591), thans niet meer bekend.
Verder ontwierp hij een groot werk over architectuur en aanverwante vakken. Als scheikundige interesseerde hij zich o.a. voor de vervaardiging van kali. Op economisch gebied stichtte hij de liefdadige instellingen der „Bergen van Barmhartigheid”, welke reeds ongeveer een eeuw vroeger in Italië bloeiden. Van deze instellingen werd hij in 1619 opperrentmeester voor de Nederlanden.
In de bouw der „Bergen” te Doornik, Namen, Gent, Bergen enz. was hij ook als architect waarschijnlijk enigermate betrokken.
PROF. DR IR STAN LEURS
Lit.: J. H. Plantenga, l’Architecture religieuse dans l’ancien duché de Brabant (LaHaye 1926).