(Lat. vorm: Wenceslaus), Rooms-Duits koning (1378-1400), als koning van Bohemen geheten Vaclav IV (1378-1419) (Neurenberg 26 Febr. 1361 - Praag 16 Aug. 1419), was de oudste zoon en opvolger van keizer (en koning van Bohemen) Karel IV uit het Luxemburgse Huis. Hij had, in tegenstelling tot zijn vader, een onstandvastig karakter, verwaarloosde veelal zijn plichten en kon, vooral als hij dronken was, driftig en wreed zijn.
Hij maakte zich populair bij het Praagse volk, maar gehaat bij de edelen en hoge geestelijken. In een conflict met de aartsbisschop van Praag liet hij diens vicaris Johannes van Pomuk martelen en verdrinken (waaruit later de legende van de H. Johannes van Nepomuk is gemaakt). Daarop (1394) werd hij in een adellijke opstand onder leiding van zijn eerzuchtige neef Joost, markgraaf van Moravië, gevangen. De Duitse keurvorsten bewerkten zijn invrijheidstelling, maar ook in Duitsland, waaraan Wenzel zich weinig gelegen liet liggen en waar strijd en wanorde heersten, wies de oppositie, die ten slotte leidde tot zijn afzetting door de vier keurvorsten aan de Rijn (1400). In zijn plaats werd Ruprecht, keurvorst van de Palts, tot Duits koning gekozen.In Bohemen „regeerde” Wenzel verder tot zijn dood en begunstigde hij de Tsjechisch-nationale Hussieten tegen de hoge adel en geestelijkheid. Bij het decreet van Kuttenberg (1409) gaf hij aan de Tsjechische natie de meerderheid van stemmen in het bestuur der Praagse universiteit. Na de verbranding van Hus te Gonstanz maakte hij zich eindelijk op, de Hussieten te gaan bestrijden, doch stierf terwijl een opstand in de maak was, die onder en tegen zijn broer en opvolger Sigismund tot uitbarsting kwam.
Lit.: R. Lies, Die Wahl W.s zum röm. König, diss. Kiel(1931).