(Supercilia) noemt men de boogvormige haarbundels, die de grens tussen het voorhoofd en de oogstreek vormen. De haren zijn dik, kort, staan schuin naar buiten en worden het laatst grijs; zij beschaduwen het oog en vangen het zweet van het voorhoofd op.
Twee kleine wenkbrauwspieren bewegen de huid, waarop de wenkbrauwen staan, binnenwaarts; de voorhoofdsspier trekt haar naar boven, de ringvormige ooglidspier naar beneden.