(1, recht) is het misdrijf, begaan door hem, die opzettelijk enig goed dat geheel of gedeeltelijk aan een ander toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich toeeigent (art. 321 NED. W.V.
Sr.). De straf is max. drie jaar gevangenis, welke straf ten hoogste vier jaar wordt bij verduistering in dienstbetrekking (art. 322 W.v.Sr.), en vijf jaar als het goed uit noodzaak in bewaring is gegeven, of de verduistering geschiedt door voogden, curators, bewindvoerders, uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen of beheerders van instellingen van weldadigheid (art. 323 W.v.Sr.).Terwijl diefstal (art. 310 W.v.Sr.) is het onder zich brengen door wegneming van enig goed met het oogmerk tot wederrechtelijke toeëigening, is verduistering de wederrechtelijke toeëigening van hetgeen men reeds onder zich heeft. Bij oplichting (art. 326 W.v.Sr.) bewerkt men de vrijwillige afgifte door bedrog.
Zich een goed toeëigenen doet men, indien men over het goed als heer en meester beschikt in strijd met het recht krachtens welke men het onder zich heeft. Ook geld, dat men onder zich krijgt bijv. als penningmeester van een vereniging (en dus niet in de vorm van crediet) kan men verduisteren, al wordt men civielrechtelijk eigenaar. Verduistering van dergelijke vervangbare zaken heeft plaats indien men die zaken een andere bestemming geeft dan waarvoor zij zijn ter hand gesteld. Door de rechtsfiguur van de huurkoop of de koop op afbetaling met voorbehoud van eigendom wordt practisch bewerkt, dat aan civielrechtelijke verhoudingen een strafrechtelijke sanctie wordt gegeven, indien over het goed wordt beschikt (bijv. het wordt verkocht of beleend), terwijl de afbetaling nog niet volledig heeft plaats gehad.
Soms is de scheidingslijn tussen diefstal en verduistering moeilijk te trekken. Bijv. indien een dienstbode zich goederen toeëigent. Gemeenlijk zal men hier diefstal aannemen.
Verduistering tussen niet van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoten is niet vervolgbaar. In geval van scheiding van tafel en bed of goederen, evenals in het geval dat verduistering geschiedt door een bloed- of aanverwant in de rechte linie of de tweede graad der zijlinie, heeft vervolging alleen plaats op klachte (art. 316 W.v.Sr.).
Lit.: Noyon-Langemeijer, Het Wetb. v. Strafr. 3de dl, 5de dr., blz. 175-194 (Arnhem 1949).
In BELGIË is er geen wetsbepaling betreffende de verduistering, die nochtans een hoofdzakelijk bestanddeel is van het misbruik van vertrouwen en als dusdanig strafbaar bij art. 491 W.v.Sr.
De straf bestaat in een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en een geldboete van 26 fr. tot 500 fr. Bovendien kan de schuldige ontzet worden uit de rechten voorzien bij art. 33 W.v.Sr.
Anderzijds voorzien de artt. 240 en volgende W.v.Sr. sancties wat de verduisteringen betreft gepleegd door openbare ambtenaren. De maximumstraf is opsluiting (5-10 jaar).
(2, sterrenkunde) is het verschijnsel waarbij het licht van een hemellichaam tijdelijk geheel of gedeeltelijk verdwijnt. Het verschijnsel kan tweeërlei oorzaak hebben: óf het licht van enig zelflichtgevend hemellichaam wordt tijdelijk geheel of gedeeltelijk onderschept, doordat tussen dat hemellichaam en de waarnemer op aarde zich een ander, niet-zelflichtgevend hemellichaam plaatst, óf doordat een niet-zelflichtgevend hemellichaam treedt in de slagschaduwkegel, die achter een tweede niet-zelflichtgevend hemellichaam geworpen wordt door een derde, zelf-lichtgevend hemellichaam. Voorbeelden van verduisteringen van de eerstgenoemde soort zijn allereerst de zonsverduisteringen, dan ook de occultaties of sterbedekkingen; voorbeelden van verduisteringen van de tweede soort zijn de maansverduisteringen en de verduisteringen die de vier grote Jupitermanen ondergaan wanneer zij treden in de slagschaduw die de zon achter de planeet Jupiter werpt. Zons- en maansverduisteringen worden ook wel eclipsen genoemd, naar het Griekse woord, dat „niet meer verschijnen”, „óndergaan” betekent. Aan het feit dat zon- en maaneclipsen slechts plaats kunnen hebben wanneer de maan gezien wordt op of in de onmiddellijke nabijheid van de baan die de zon jaarlijks tussen de sterren doorloopt, ontleent deze baan de naam ecliptica.
Zonsverduisteringen worden veroorzaakt doordat de maan zich tussen de zon en de aarde schuift bij haar maandelijkse omloop langs de hemel. Zon en maan doorlopen hun baan tussen de sterren in dezelfde richting, van W. naar O., d.i. voor een bewoner van het Noordelijk Halfrond van rechts naar links. Hierbij heeft de maan de grootste snelheid. Zij haalt dus de zon bij een zonsverduistering in, zodat elke zonsverduistering begint aan de rechterkant der zonneschijf. De weg die het middelpunt der maanschijf volgt, kan daarbij al of niet door het middelpunt der zonneschijf gaan. In het eerste geval zal gedurende enige tijd de maanschijf de zonneschijf geheel kunnen bedekken.
Men spreekt dan van een totale zonsverduistering. In het andere geval zal tijdens de gehele duur der verduistering niet meer dan een gedeelte der zonneschijf onzichtbaar worden; men heeft dan te doen met een gedeeltelijke of partiële zonsverduistering. Dezelfde zonsverduistering wordt op sommige plaatsen op aarde als een totale, op andere plaatsen als een partiële waargenomen, terwijl op een ander, verreweg het grootste, deel der aarde een bepaalde verduistering in het geheel niet gezien kan worden. Het verschijnsel der zonsverduistering is nl. een parallactisch verschijnsel, d.w.z. de weg die de maanschijf over de zonneschijf schijnt te volgen verandert sterk met de plaats op aarde van waaruit men naar de maan ziet.
Op een bepaald tijdstip zal op een zeer klein gedeelte van het aardoppervlak, met een doorsnede van ten hoogste ca 250 km, een bepaalde zonsverduistering als totaal waargenomen worden. Rondom dit gebied bevindt zich dan een groter gebied, met een doorsnede van enige duizenden kilometers, waar de verduistering als partieel gezien wordt. Op het overige deel der aarde wordt de verduistering op dat tijdstip in het geheel niet waargenomen. Het gedeelte der aarde waar men op zeker tijdstip een totale zoneclips waarneemt, is niet anders dan het deel der aarde waarop de slagschaduw die de zon achter de maan werpt, valt. De breedte der totaliteitsstrook is gewoonlijk veel geringer dan de bovengenoemde maximale breedte. Dikwijls komt het voor dat een zonsverduistering op geen enkele plaats op aarde als totaal gezien wordt.
Wel zijn er dan plaatsen op het aardoppervlak van waaruit men op enig tijdstip de middelpunten van maan- en zonneschijf ziet samenvallen, doch de schijnbare grootte van de maan, d.i. de hoek waaronder de waarnemer haar ziet, is dan kleiner dan de schijnbare grootte van de zonneschijf. Op het ogenblik dat de middelpunten van maan- en zonneschijf in dezelfde richting gezien worden, blijft een smal, ringvormig deel van de zonneschijf zichtbaar. De verduistering is dan voor die plaatsen ringvormig. Ruimtelijk gedacht is deze stand van zon, maan en aarde daardoor gekenmerkt dat de slagschaduw die de zon achter de maan werpt, niet lang genoeg is om het aardoppervlak te treffen. De tijd, gedurende welke een zonsverduistering op enige plaats als totaal wordt waargenomen, bedraagt ten hoogste ruim 7 minuten, meestal echter veel minder. De totale duur, gerekend van het ogenblik af dat de linkerrand der maanschijf de rechterzijde der zonneschijf raakt, tot aan het ogenblik waarop het laatste contact van de rechterrand der maanschijf met de linkerrand der zonneschijf verbroken wordt, is ten hoogste ca twee uren.
Een partiële zonsverduistering is gewoonlijk geen bijzonder opvallend verschijnsel. Anders daarentegen is het met de totale zonsverduistering gesteld: tijdens de totaliteit is het bijna volkomen donker, slechts een zwak schemerlicht blijft over en een nachtelijke stilte komt over de gehele natuur. Ook de sterren worden zichtbaar. De totale zonsverduistering is ook van zeer veel belang voor de sterrenkunde: tijdens de totaliteit ziet men bijv. de corona, de uitgestrekte lichtkrans om de zon, die anders door het licht der zon overstraald wordt.
Daar zonsverduisteringen moeten optreden wanneer de maan tussen de aarde en de zon komt te staan, rijst de vraag waarom niet iedere maand bij nieuwe maan een zonsverduistering optreedt.
Inderdaad zou dit het geval zijn indien de maansbaan en de zonsbaan in hetzelfde vlak lagen en dus haar projecties op de hemelbol samenvielen. Dit is echter niet zo: het vlak der maansbaan maakt een hoek van 50 met de zonsbaan, een eclips kan daarom alleen optreden wanneer de zon in de nabijheid staat van één der knopen van de maansbaan, d.i. van een der snijpunten van de projectie der maansbaan op de hemelbol met de ecliptica.
Wanneer zon en maan, gezien van enige plaats op aarde uit, op enig tijdstip de stand hebben, die in afb. 4 is aangeduid, zal de maanschijf juist even de zonsrand raken en kan voor die plaats op aarde geen verduistering optreden. Indien echter de maan de zon passeert wanneer de afstand van deze laatste tot de klimmende knoop K der maansbaan kleiner is dan de in de figuur weergegeven afstand ZK, zal een verduistering optreden. De schijnbare middellijn van zon en maan zijn aan niet onbelangrijke veranderingen onderhevig en daarmede de eclipsgrens ZK. Zij wisselt tussen een grootte van ruim 180 en ruim 150, d.w.z. in de tijdsruimte van 15 a 18 dagen vóór het tijdstip dat de zon één der knopen van de maansbaan passeert, tot 15 à 18 dagen daarna is een zoneclips niet alleen mogelijk, maar zelfs onvermijdelijk, daar twee maal de kleinste eclipsgrens van 15 dagen reeds groter is dan een maand. Het is zelfs mogelijk dat in deze periode twee partiële zoneclipsen plaats hebben; meer dan één totale eclips echter is niet mogelijk daar voor een totale eclips vereist wordt dat de zon in de onmiddellijke nabijheid van de knoop staat. Men zou nu verwachten dat een volgende eclipsperiode een halfjaar later was, wanneer de zon de halve hemelbol doorlopen heeft en dus in de omgeving van de andere knoop der maansbaan moest zijn gekomen. De knopen zijn echter geen vaste punten op de hemelbol, maar lopen in 182/3 jaar langs de ecliptica rond, en wel in een richting, tegengesteld aan de bewegingsrichting van de zon.
Het midden van enige eclipsperiode is daarom niet een halfjaar maar slechts ca 173 dagen vroeger dan het midden van de volgende eclipsperiode.
Reeds de Babyloniërs waren in staat verduisteringen met grote nauwkeurigheid te voorspellen. Zij ontdekten dat elke eclips na een tijd van 18 jaar en 10 of 11 dagen (al naar 5 of 4 schrikkeljaren in deze periode vallen) zich herhaalde en wel op dezelfde wijze, d.w.z. een totale verduistering wordt na deze periode weer als een totale verduistering gezien (echter op een ander gedeelte van het aardoppervlak), een partiële eclips herhaalt zich als een partiële enz. Deze periode wordt Sarosperiode genoemd. Men verklaart haar gemakkelijk uit de bekende beweging van zon, maan en knopen der maansbaan, zij is nl. een geheel veelvoud zowel van een synodische maand als van de periode tussen twee tijdstippen waarop de zon met een der knopen samenvalt. Na een Sarosperiode hebben zon, maan en knoop dus weer dezelfde onderlinge stand en moet een eclips zich herhalen.
Uit het vorige bleek reeds dat een zonsverduistering volstrekt geen zeer zelden voorkomend verschijnsel is: in elk kalenderjaar moeten zelfs ten minste twee zonsverduisteringen plaats hebben. Een totale zonsverduistering is echter slechts op een klein gedeelte der aarde zichtbaar, zodat op een bepaalde plaats op aarde gemiddeld slechts eens per 360 jaar een totale zoneclips gezien zal worden. In Nederland was een ringvormige eclips zichtbaar in 1912; in de eerstkomende eeuw zal hier geen totale eclips gezien worden.
Maansverduisteringen zijn verschijnselen van een geheel andere aard dan zonsverduisteringen. Zij kunnen alleen optreden bij volle maan en wel dan, wanneer de maan treedt in de slagschaduwkegel die de zon achter de aarde werpt. In tegenstelling tot de zonsverduistering is de maaneclips geen parallactisch verschijnsel: wanneer zij optreedt is zij zichtbaar op alle plaatsen op aarde waarvoor de maan tijdens de eclips boven de horizon staat.
Maansverduisteringen zijn partieel of totaal, nooit ringvormig. De maaneclips is totaal gedurende de tijd dat de maan zich geheel binnen de slagschaduwkegel van de aarde bevindt. Een totale maaneclips echter is een veel minder indrukwekkend verschijnsel dan een totale zonsverduistering; bovendien is de laatste voor de sterrenkunde van veel groter belang. Daarbij komt nog dat ook tijdens de totaliteit de maan gewoonlijk niet geheel onzichtbaar wordt, soms zelfs in een opvallend oranje-rood licht gezien wordt. De oorzaak hiervan moet gezocht worden in de atmosfeer die de aarde omgeeft. Daarin worden nl. de zonnestralen sterk gebroken.
De rode kleur van het licht dat, na gebroken te zijn in de aardatmosfeer, nog binnen de slagschaduwkegel achter de aarde komt, moet daaraan toegeschreven worden dat in het bijzonder het laagste deel der atmosfeer de rode stralen het minst verstrooit en dus het meest doorlaat (vgl. morgen- en avondrood). Wanneer echter een groot deel der atmosfeer waar de slagschaduwkegel de aarde omhult bewolkt is, zal het lichtverschijnsel bij een totale maansverduistering niet of weinig merkbaar zijn.
De periodiciteit der maansverduisteringen is dezelfde als bij de zonsverduisteringen: na een Sarosperiode herhaalt een maaneclips zich weer. Evenwel is een maaneclips een zeldzamer verschijnsel dan een zonsverduistering, daar de periode gedurende welke een maaneclips kan plaats hebben wanneer de zon in de nabijheid der knopen van de maansbaan staat, slechts 19 à 24 dagen lang is. Gedurende een eclipsperiode is het optreden van een maansverduistering dan ook niet noodzakelijk, hetgeen voor de zonsverduistering wel het geval is.
Hoewel maaneclipsen minder voorkomen dan zonsverduisteringen, zullen op een bepaalde plaats op aarde meer maaneclipsen dan zoneclipsen gezien worden. Immers een maaneclips is, wanneer zij optreedt, overal waar de maan boven de horizon is, zichtbaar, terwijl de zoneclips slechts op een klein gedeelte der aarde waargenomen kan worden. De totale duur van een maaneclips bedraagt ten hoogste ruim 4 uur: de duur der totaliteit kan niet langer zijn dan ca 1½ uur.
Zon- en maaneclipsen, die in vroeger eeuwen plaats gevonden hebben (in het bijzonder zoneclipsen) en in de kronieken vermeld werden, zijn van groot belang voor de tijdrekenkunde. Bepaalde historische feiten, waarvoor het tijdsverschil met de eclips in de geschiedboeken vermeld werd, kunnen op deze wijze soms nauwkeurig gedateerd worden, daar het tijdstip van de eclips zeer nauwkeurig teruggerekend kan worden. Een uitvoerige analyse van alle eclipsen die in historische tijden vermeld werden, heeft ook belangrijke bijzonderheden over de aardrotatie leren kennen.
D. VELDT
Lit.: A. Pannekoek, De wonderbouw der wereld (Amsterdam 1924, eenvoudige, oorspronkelijke inleiding); F. Dyson and R. Woolley, Eclipses of the Sun and Moon (Oxford 1937, wetenschappelijk standaardwerk).