Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CREDIET

betekenis & definitie

afgeleid van credere vertrouwen, is een ruilovereenkomst waarbij slechts een van de twee partijen onmiddellijk, de andere partij op een later tijdstip haar prestatie levert.

Naar de termijn, waarvoor uitstel tot het leveren der tegenprestatie wordt verleend onderscheidt men naar lang en kort crediet. Naar het doel waarvoor crediet gegeven wordt, wordt onderscheiden tussen productief en consumptief crediet.

Productief crediet schept de mogelijkheid om in stede van productie gericht op onmiddellijke consumptie een productie ter hand te nemen, die slechts indirect op de consumptie is gericht, doch die, ondanks de omweg welke hier bewandeld wordt, per saldo een gunstiger verzorging oplevert.

Consumptief crediet. Onder consumptief crediet moet in NEDERLAND worden verstaan het crediet, dat wordt aangewend ter verwerving van goederen voor consumptieve doeleinden. De consumptie van deze goederen vindt derhalve in het algemeen op een vroeger tijdstip plaats, dan zulks met behulp van het verdiende en ontvangen inkomen mogelijk zou zijn geweest. De consumptie volgt hierbij dus niet op de besparing, doch de besparing geschiedt na of tijdens de consumptie.

De consument loopt met zijn vertering vooruit op het inkomen, waarover hij de beschikking heeft. Afgezien van de door het consumptiefcrediet geschapen mogelijkheid tot verkwisting, welke trouwens ook bij de besteding van het ontvangen inkomen mogelijk is, kleven aan dit crediet een aantal principiële bezwaren. In de eerste plaats moet er op worden gewezen, dat men vooruit loopt op de vorming van een inkomen, dat uitblijven kan. Hierdoor kunnen grote moeilijkheden ontstaan.

Vervolgens dient te worden vermeld, dat men, zodra het inkomen is verworven, niet meer vrij is in de besteding daarvan, zodat men eventueel opkomende dringender behoeften onbevredigd zal moeten laten. Tegenover de genoemde twee bezwaren kunnen intussen ook andere argumenten worden gesteld. Men denke hierbij o.m. aan het feit, dat de aanwending van het consumptieve crediet, de noodzaak van aflossing, d.w.z. van besparing in het leven roept. De mentaliteit van sommige mensen brengt met zich mede, dat de spaarzin alleen op deze wijze kan worden gewekt.

Een voorbeeld hiervan vindt men in het kopen van een eigen woning met behulp van een hypotheek. De besparing vindt hier plaats gedurende het gebruik van het goed. Zulks kan ook gelden voor het met behulp van consumptief crediet kopen van andere duurzame consumptiegoederen als meubelen, radiotoestel, stofzuiger, auto, enz., mits deze aankopen passen in een bij het inkomen behorende behoeften schaal. Opgemerkt kan voorts worden, dat het consumptieve crediet een stimulerende invloed uitoefent op het productie-apparaat.

Uitbreiding der consumptie heeft immers als natuurlijk gevolg het uitbreiden van de productie. Tegen het geven van crediet aan consumenten kan geen bezwaar worden gemaakt, zolang en voor zover de crediettermijn niet groter is dan de periode, waarover de consument het reeds door hem verdiende, doch nog niet ontvangen loon of salaris van zijn werkgever heeft te vorderen. Het merendeel van de arbeiders, kantoorbedienden en ambtenaren wordt achteraf betaald voor de geleverde arbeidsprestatie. Door middel van het consumptieve crediet worden zij in staat gesteld om het reeds verdiende, maar nog niet ontvangen, inkomen te besteden.

Het aldus genoten crediet kan niet anders dan gezond worden genoemd. Van het consumptieve crediet wordt in hoofdzaak gebruik gemaakt door de klasse der ,,loontrekkenden”. Het is dan ook nauw vervlochten met het volkscredietwezen en het afbetalingsstelsel.

PROF. DR F. L. VAN MUISWINKEL

Lit.: Th. A. Fruin en P. A. van Aggelen, Handboek voor het sociale Volkscredietwezen (1937); Handelingen, Tweede Kamer der Staten-Generaal van 2 Juni 1931; W.

Kaminsky, Die Kundenkredit-Finanzierung, Band 37. Serie „Deutsche Groszbetriebe” (1937); P. N. M.

Kooien, Het crediet in de Volkshuishouding (1929); E. R. A. Seligman, The economics of instalmentselling (1927).

Onder crediet aan de verbruiker wordt in BELGIË niet alleen gerangschikt het verbruikscrediet in enge zin, zoals crediet voor aankoop van auto’s, meubelen, piano’s, radio’s, stofzuigers, ijskasten en andere huishoudartikelen, maar ook de leningen voor dekking van kosten bij geboorten, huwelijken, begrafenissen, vereffening van rekeningen van dokters en klinieken en zelfs de aanschaffing van bedrijfsmateriaal voor eenmanszaken (vleeshouwers, kappers, enz.).

Het crediet aan de verbruiker wordt in België op verschillende manieren verleend. Vooreerst is daar de vorm van de persoonlijke leningen, welke door de afdeling persoonlijke leningen van een grote bank wordt toegepast. Het geldt hier een rechtstreekse financiering; de aankoper dient zelf een aanvraag tot lening in bij de bank en het geld wordt hem persoonlijk ter beschikking gesteld. Een andere vorm van rechtstreeks verbruikscrediet is het stelsel van de aankoopbons of betaalzegels.

Er bestaan in België enkele gespecialiseerde financieringsinstellingen, welke op dit domein werkzaam zijn. Bij de indirecte vorm van verbruikscrediet handelt de financiële instelling in de eerste plaats met de verkoper van het goed dat wordt beleend. De verkoper levert de waar meestal tegen acceptering van wissels, die hij ter discontering ingeeft bij de financieringsmaatschappij. De verkoop zelf geschiedt volgens contract onder voorbehoud van eigendom ten voordele van de verkoper tot de algehele afbetaling.

Het verkoopcontract bepaalt verder dat de verkoper al zijn rechten aan de financieringsmaatschappij overdraagt. De grote banken houden zich in België bezig met de indirecte credietverlening bij aankoop van auto’s en bedrijfsmateriaal. Verder verlenen kleine gespecialiseerde banken of instellingen indirect verbruikscrediet voor aankoop van allerhande goederen.

Statistische gegevens over de bedrijvigheid van de vermelde instellingen zijn niet voorhanden. Hun aantal is echter bepaald toegenomen sinds Wereldoorlog II. In de loop van 1947 en 1948 werd de verlening van verbruikscrediet echter geremd door de credietpolitiek van de overheid.

DR L. DELMOTTE

Middenstandscrediet en -credietwezen.

Het middenstandscredietwezen houdt zich bezig met de credietverlening aan handeldrijvende en industriële middenstanders, d.w.z. aan detailhandelaren, ambachtslieden en kleine nijveren. De credieten worden in NEDERLAND in hoofdzaak verschaft door speciale middenstandsbanken en voor een deel ook door de grote algemene banken.



Geschiedenis middenstandsbankwezen

De middenstandsbanken danken haar ontstaan in de verige eeuw aan de omstandigheid, dat de grote credietinstellingen (op grond van zakelijke overwegingen) aan de kleine ondernemers weinig of geen crediet verleenden. Zulks behoeft niet te verwonderen, omdat het verlenen van kleine credieten relatief hoge behandelingskosten met zich brengt, terwijl het kleinbedrijf in het algemeen geen onderpanden kan geven. Om in de bestaande credietbehoefte te voorzien werden allerwege speciale banken opgericht, die tot het jaar 1914 vrijwel alle een kwijnend bestaan leidden. Wereldoorlog I bracht een zo aanzienlijke ontwrichting van het middenstandsleven, dat de toenmalige Nederlandse regering zich met deze credietverlening ging bemoeien.

Onder leiding van dr D. Bos bestudeerde een commissie dit vraagstuk, als gevolg waarvan de Algemene Nederlandse Centrale Middenstandscredietbank werd opgericht. In de daarop volgende jaren breidde het middenstandsbankwezen zich snel uit, o.m. door de oprichting van Hanzebanken (R.K.) en Boazbanken (Prot. Chr.).

In de jaren na 1918 dreigden al deze banken in de maalstroom van de na-oorlogsconjunctuur te gronde te gaan. Diverse plaatselijke banken kwamen in moeilijkheden, terwijl ook de centrale banken met moeite het hoofd boven water konden houden. In de jaren 1924-1926 dreigde zelfs een volledige catastrofe. De regering greep in en gaf aan één der centrale instellingen een belangrijke garantie.

Inmiddels werd een commissie ingesteld, onder voorzitterschap van mr dr A. van Doorninck, thesaurier-generaal van het Departement van Financiën. Deze commissie voltooide haar werkzaamheden in de aanvang van het jaar 1927. Zij kwam tot de conclusie, dat een afzonderlijk middenstandsbankwezen gewenst moest worden geacht en dat een zodanig bankwezen kon worden opgebouwd door een grondige reorganisatie van de bestaande instellingen. Nadat de verliezen der vroegere centrale middenstandsbanken waren afgeschreven tegen kapitaal en reserve, werd op 12 Nov. 1927 één nieuwe centrale bank geformeerd, de N.V.

Nederlandse Middenstandsbank. Bij haar oprichting telde deze bank 91 kantoren, vroeger kantoren van een der drie gefusionneerde bedrijven ; bovendien waren bij haar als disconto- en contrôle-centrale nog 71 plaatselijke banken aangesloten, voor welker verbintenissen de Ned. Middenstandsbank niet aansprakelijk was.

De Staat der Nederlanden verleende een garantie van ƒ 6500000, welke garantie medio 1942 werd vervangen door een kapitaaldeelneming door de Staat van ƒ 6 000 000 gewone aandelen met 10 pct storting en ƒ 65 000 preferente aandelen, terwijl daarnaast door de schatkist een bedrag van ƒ 310 000 beschikbaar werd gesteld ter versterking van het Reservefonds. Dit Reservefonds werd bovendien met ƒ 240 000 goedgeschreven ten laste van het uitstaande gewone aandelenkapitaal, waartoe de nominale waarde der aandelen van ƒ 1000 tot/800 werd teruggebracht.

Per uit. 1945 bedroeg het uitstaande crediet in totaal ƒ 28 millioen. Bij de grote meerderheid der credieten gaat het om bedragen tussen ƒ 1000 en ƒ 10 000.

Het hoofdkantoor is gevestigd te Amsterdam, terwijl thans in 96 plaatsen eigen kantoren of agentschappen zijn gevestigd.

Verstrekte credieten. De Nederlandsche Middenstandsbank verleent:

a. Handels - en bedrijfscredieten,
b. Herstelcredieten,
c. Werktuigencredieten en
d. Vaste voorschotten.

De onder b. c. en d. genoemde credieten worden door de Ned. Middenstandsbank verleend, ingevolge een door de Staat getroffen regeling.

Herstelcredieten. Deze credietverlening heeft tweeërlei doel, te weten:

1. tegemoetkoming aan moeilijkheden, waarin overigens volwaardige middenstandsbedrijven ten gevolge van oorlogsomstandigheden zijn geraakt en waarin het de ondernemer niet mogelijk is te voorzien door het opnemen van een normaal bankcrediet;
2. het verlenen van voorschot aan middenstandsbedrijven op te verwachten bijdragen van het Rijk in oorlogsschade, geleden aan bedrijfsmiddelen. In beide categorieën worden credieten verleend tot een maximum van ƒ 20 000, (looptijd ten hoogste 10 jaren).

Werktuigencredieten. Ambachtslieden en kleine industriëlen kunnen voor aanschaffing van werktuigen en machines, alsmede voor de verbetering van hun bedrijfsoutillage, voor de verlening van een werktuigencrediet in aanmerking komen. Bij de beoordeling van deze credieten wordt o.m. rekening gehouden met vakbekwaamheid, credietwaardigheid en de persoonlijke eigenschappen van de aanvrager. In het algemeen worden geen grotere credieten verleend dan/ 10000 (in speciale gevallen tot ƒ15 000).

De maximum looptijd is bepaald op 10 jaar, terwijl, zo mogelijk, persoonlijke of zakelijke zekerheid dient te worden gegeven.

Vaste voorschotten. Dank zij een door de overheid getroffen speciale regeling kan de Ned. Middenstandsbank aan middenstanders, wier bedrijf overigens volkomen credietwaardig is, langlopend crediet in de vorm van vaste voorschotten verlenen. Op deze voorschotten moet periodiek worden afgelost.

Zij dienen ter financiering van blijvende kapitaalbehoeften, (pand, inventaris, machines).

Wedervestigingscrediet. Eén van de nieuwste vormen van middenstandscrediet, ten behoeve van vroegere eigenaars van middenstandsbedrijven, die hun bedrijf in de bezettingsjaren verloren hebben zien gaan en weder een bedrijf als zelfstandige wensen te vestigen. De voorwaarden zijn: Het bedrijf moet reeds vóór de oorlog bonafide en rendabel zijn geweest en de eigenaar moet zich gedurende de bezettingsjaren als goed Nederlander hebben gedragen. De aanvragen moeten gericht worden tot de borgstellingsfondsen (zie aldaar).

Het maximum bedrag is f3 500; de rente 4½ pct.

PROF. DR F. L. VAN MUISWINKEL

Lit.: H. J. M. Janzen, De Middenstandsbank (1936), (Uitg.

Ned. Midd. Bank); M. van Overeem en A. M.

Lucas, Organisatie en Techniek van den Handel, Dl III (1945); W. C. Posthumus Meyjes, De nieuwe Richting in het Middenstandsbankwezen (1928); G. J.

Schras, Ons Middenstandsbankwezen (1932); De Bank waar U zich thuis voelt, Brochure, uitgegeven door de Ned. Middenstandsbank (1946); Jaarverslagen N.V. Ned. Middenstandsbank (in het bijzonder: Verslag over het iste Boekjaar 1927-1928).

Middenstandscredieten worden in BELGIË in hoofdzaak verleend door het net van credietorganismen aangesloten bij de Nationale Kas voor Beroepskrediet, door de Algemene Spaaren Lijfrentekas evenals door de private banken.



Geschiedenis van de Nationale Kas voor Beroepskrediet

De Nationale Kas voor Beroepskrediet is de voortzetting van de Hoofdkas voor klein Beroepskrediet, die op 23 Dec. 1946 de Nationale Kredietkas ten behoeve van de middenstand en het Krediet aan de Ambachtsbewerktuiging in zich opnam. De vroegere Hoofdkas voor klein Beroepskrediet werd in het leven geroepen door een wet van 11 Mei 1929, die haar een dotatie van 50 millioen frank toekende. De opbrengst hiervan was bestemd om haar algemene onkosten te dekken.

Ook in België heeft de overheid reeds vrij vroeg de noodzakelijkheid van speciale credietinstellingen voor de middenstand ingezien. Doorgaans was het de private banken niet mogelijk in de credietbehoeften van deze bevolkingsklasse op afdoende wijze te voorzien, hetzij omdat de beschikbare waarborgen niet voldoende waren, hetzij omdat de bedragen der gevraagde credieten te klein waren, of omdat de solvabiliteit van deze geldvragers zeer moeilijk te beoordelen was. Reeds in 1899 werd, ter gelegenheid van de verlenging van het privilege van de Nationale Bank, getracht een speciaal credietfonds in het leven te roepen. Deze poging mislukte evenwel.

Tien jaar later werd een nieuw wetsvoorstel ingediend, strekkende tot het oprichten van een Nationale Kas voor Beroepskrediet. Uit dit wetsvoorstel is twintig jaar later — op ii Mei 1929 — het hier besproken organisme ontstaan.

Ondertussen waren evenwel reeds enkele coöperatieverenigingen voor Klein Beroepskrediet in het leven geroepen, meestal op initiatief van de Nationale Bank. De activiteit van deze verenigingen, die geleid werden door agenten van de Nationale Bank, was echter gering. Nadat de Hoofdkas voor Klein Beroepskrediet in werking getreden was, werden er over geheel het land talrijke nieuwe credietverenigingen gesticht, in de vorm van coöperatieverenigingen. Deze laatste konden aan de Hoofdkas haar erkenning als aangesloten credietorganisme vragen.

Het merendeel van de credieten werd toegestaan door deze plaatselijke credietverenigingen, die de hiertoe nodige gelden bij de Hoofdkas konden opnemen. De Hoofdkas fungeerde dus feitelijk als een herdisconteringsinstituut voor de aangenomen credietmaatschappijen, welker aantal einde 1946 zeventien beliep. Verder waren op deze datum een 25-tal maatschappijen voor onderlinge borgstelling erkend, die aan haar leden de nodige persoonlijke waarborgen verstrekten, met het oog op het bekomen van een crediet bij de Hoofdkas. Ook een aantal doorgaans kleine banken werd erkend, en kon bijgevolg van de herdisconteringsmogelijkheden genieten, door de Hoofdkas geboden inzake credieten op gemiddelde en lange termijnen, ten bate van kleine en middelmatige bedrijven.

Het Krediet aan de Ambachtsbewerktuiging werd ingesteld door de wet van 29 Mrt 1929, die aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, staatsgarantie verleende voor credietverrichtingen die aan het beoogde doel beantwoorden. Deze credieten worden toegestaan door tussenkomst van plaatselijke organismen, in het leven geroepen als coöperatieverenigingen voor Krediet aan de Ambachtsbewerktuiging. Deze laatste nemen promessen door ambachtslieden ondertekend in disconto, en herdisconteren dit papier bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas. De staatsgarantie die aanvankelijk slechts 15 millioen frank beliep, werd in 1939 opgevoerd tot 75 millioen frank.

Door de hoger vermelde wet van 23 Dec. 1946, werd de Nationale Kas voor Beroepskrediet gemachtigd, de Algemene Spaar- en Lijfrentekas als herdisconteringsorganisatie voor de credietverleningen voor de ambachtsbewerktuiging te vervangen.

Buiten de hoger besproken credietmogelijkheden voor de middenstand, heeft de wetgever in de loop der jaren, doch vooral tijdens de crisisperiode 1930-’35, talrijke maatregelen getroffen om ook voor deze bevolkingsklasse het crediet gemakkelijker toegankelijk te maken. Speciaal dient het Tijdelijk Fonds voor Krediet aan de Middenstand vermeld, dat opgericht werd bij K.B. van 19 Oct. 1934. Dit Fonds zou, zolang de crisis duurde, de kleine en middelmatige ondernemingen bijkomende credietfaciliteiten ter beschikking stellen. De activiteit van dit Fonds zou er vooral in bestaan de vorderingen van deze ondernemingen te mobiliseren en credieten over te nemen.

Het kapitaal van dit Fonds beliep 50 millioen frank; de staat garandeerde de verbintenissen van het Fonds tot een beloop van 350 millioen frank.

Uit hoofde, zo van de talrijke maatregelen die werden getroffen met het oog op de uitbreiding van het crediet aan de middenstand, als van het groot aantal credietinstellingen werd het vraagstuk zo complex, dat de noodzakelijkheid van een doelmatige coördinatie niet langer kon worden ontkend. De specifieke activiteitssfeer van de verschillende instellingen was bijv. niet nauwkeurig afgebakend, zodat betwistingen over eikaars bevoegdheid meermalen voorkwamen. Op 14 Oct. 1937 werd dan ook een Coördinatieraad van de credietinstellingen voor de Middenstand opgericht. Deze Raad kreeg als opdracht een gemeenschappelijke politiek te verwezenlijken betreffende de rentevoet en de modaliteiten van de credietverrichtingen, en werd er tevens mee belast de gepastheid van de fusie van de verschillende credietorganismen voor de Middenstand te onderzoeken.

Terzelfder tijd werd het Tijdelijk Fonds voor Krediet aan de Middenstand omgevormd tot Nationale Kas voor Krediet aan de Middenstand.



Activiteit van de Nationale Kas voor Beroepskrediet

Sedert de verschillende credietmogelijkheden voor de middenstand op 23 Dec. 1946 samengebracht werden in één Nationale Kas voor Beroepskrediet, zet deze laatste de activiteit van de vroeger afzonderlijke organismen voort. Verder worden ook credieten toegestaan aan oud-politieke en krijgsgevangenen, evenals aan oorlogsslachtoffers. Het totaal bedrag der lopende credieten in 1938 beliep einde 1948 1419,7 millioen frank. De tot einde 1948 toegestane credieten zijn naar hun doeleinden procentueel te verdelen als volgt:

a. beroepscrediet 79,03 pct,
b. ambachtscrediet 15,06 pct,
c. credieten voor meubilair aan oorlogsslachtoffers 2,28 pct,
d. credieten aan de geteisterde binnenscheepvaart 3,63 pct.

De Nationale Kas voor Beroepskrediet financiert haar verrichtingen door het herdisconteren van effecten, het uitgeven van kasbons en obligaties, evenals door het aanvaarden van gelden op depositorekening en het opnemen van voorschotten bij de Nationale Bank.

DR L. DELMOTTE

Volkscredietwezen.

Onder volkscredietwezen moet worden verstaan het apparaat ter voorziening in de credietbehoeften van de economisch zwakken, die normaal niet bij de gewone banken terecht kunnen. In het algemeen gaat het om consumptief crediet; de desbetreffende instellingen danken haar ontstaan veelal aan de woekerbestrijding. De namen en de vormen, waaronder deze instellingen opereren zijn o.m.: hulpbanken, geldschietbanken, banken van lening, volkscredietbanken, particuliere spaarbanken, bedrijfs- en werknemersfondsen, philantropische credietinstellingen, borgstellingsfondsen, pensioenbelening, voorschotbanken en betaalzegelkassen (z afbetaling). De middenstandsborgstellingsfondsen verlenen alleen productief crediet; laatstbedoeld crediet vindt men ten dele ook bij de voorschot- en de geldschietbanken.

PROF. DR F. L. VAN MUISWINKEL

Lit.: Th. A. Fruin, Ontstaan en problemen van het volkscredietwezen in Nederland, De Economist 1938; Idem, Het volkscrediet in de laatste vijf jaren, De Economist 1943; Th. J.

M. Rees van den Ende, De recente ontwikkeling van het volkscredietwezen, De Economist 1947. Maandschrift C. B S., Jrg. 39, no 3/4.

Credietwezen in Indonesië

Voor de inheemse bevolking treden als credietgevers in de eerste plaats de geldschieters op, hetzij gelegenheidsgeldschieters, zoals dorpshoofden en hadji’s, hetzij beroepsgeldschieters, die rondtrekken in de dorpen en op de dorpsmarkten voor het uitlenen en innen van zeer kleine bedragen van een paar gulden, en in de steden, waar het om iets grotere bedragen gaat. Deze beroepsgeldschieters zijn als regel vreemdelingen en wel speciaal Vreemde Oosterlingen: Chinezen, Voor-Indiërs, (Chetties) en Arabieren. Daar de inheemse bevolking doorlopend in geldnood verkeert, is het crediet in vrijwel alle transacties, waarbij zij partij is,doorge drongen: als voorschotten op het groene gewas, voorschotten op de arbeidsprestaties, grondverhuur op crediet, enz.

Het georganiseerde crediet is vrijwel geheel westers. Inheems zijn enkel de weinig ontwikkelde credietclubs, die in verschillende vormen over de Archipel verspreid voorkomen. Westers zijn in de eerste plaats de Gouvernementspandhuizen, een gouvernementsmonopolie sedert 1900 bestaande, eerst alleen op Java, later ook daarbuiten. Deze pandcredietinstellingen hebben in Indië een enorme uitbreiding gekregen: in 1940 bestonden er 468, die in dat jaar op ongeveer 50 millioen panden bijna 89 millioen gulden verstrekten.

Semi-officieel is de organisatie van het volkscredietwezen, sedert 1934 georganiseerd in de Algemene Volkscredietbanken de onder haar leiding en controle gestelde Inlandse gemeentecredietinstellingen. die crediet verlenen in geld (zgn. desabankjes) en in rijst (zgn. desaloemboengs), de laatste uitsluitend op Java. De Algemene Volkscredietbank heeft kantoren over de gehele Archipel. Ten slotte moeten nog als credietinstellingen ten behoeve van de inheemse bevolking genoemd worden de credietcoöperaties (z coöperatie in Indonesië) en de N.V. Bank Nasional Indonesia, een groots opgezette maar bescheiden gebleven nationalistische schepping, sedert 1928 te Soerabaia gevestigd.

Voor het crediet aan particulieren en ondernemingen in de westerse sfeer zijn in Indië werkzaam: de Javasche Bank, de grote handelsbanken, ten dele filialen van buitenlandse bankinstellingen, de cultuurbanken en enkele kleinere hypotheekbanken. Voor het crediet op philanthropische grondslag, in hoofdzaak aan Indo-Europeanen, zijn in de grote steden hulpbanken opgericht.

De woeker wordt op repressieve wijze door de woekerordonnantie en op preventieve wijze door de geldschietersordormantie bestreden. De werking van laatstgenoemde regeling is tot Java en Sumatra’s Oostkust beperkt.

Na Wereldoorlog II is voor Indië een Herstelbank opgericht.

PROF. DR J. H. BOEKE

Lit.: het tijdschrift Volkscredietwezen, uitgeg. d. de Algemene Volkscredietbank; Jaarverslagen van de Gouvernementspandhuisdienst, van de Algemene Volkscredietbank, van de president van de Javasche Bank; G. M. Verrijn Stuart, Het Bankwezen in de Koloniën; J. R.

Lette, Onderzoek naar de werking van het pandcrediet onder de Inlandse bevolking (1933); J. C. W. Cramer, Het Volkscredietwezen in N.

I. (1929); Soemitro Djojohadikoesoemo, Het Volkscredietwezen in de depressie (1943).

Credietbrief

is een document, waarbij een bank opdracht geeft aan buitenlandse bankinstellingen, de houder geldsbedragen uit te betalen tot een in de credietbrief genoemd maximum. Van elke uitbetaling wordt op de credietbrief aantekening gehouden. De uitbetaling geschiedt tegen een chèque, door de houder afgegeven, door middel waarvan de buitenlandse bank bij de bank van uitgifte over het bedrag disponeert.

Credietcentrales (in Indonesië)

Als zodanig werken het „Fonds voor de kleine Nijverheid” in 1936 ingesteld en het „Fonds voor de Middenindustrie-financiering” in 1939 tot stand gekomen. Beide zijn in de eerste plaats te beschouwen als door het Indische gouvernement gevormde borgstellingsfondsen, die de Algemene Volkscredietbank in staat stellen onder garantie de nodige credieten te verstrekken aan opkomende kleine en middelgrote Inlandse nijverheidsbedrijven. De fondsen geven echter ook direct crediet. Zo verstrekte het Fonds voor de kleine nijverheid in 1938 voorschotten tot een bedrag van ƒ 114 000 gulden.

De met crediet geholpen bedrijven moeten zich openstellen voor regelmatige bedrijfscontrole.

Lit.: P. H. W. Sitsen, Industrial Development of the Netherlands Indies (New York 1942).

Crediethypotheek

wordt in tegenstelling tot de normale hypotheek voor korte tijd gegeven. De debiteur verbindt een deel van zijn activa ter meerdere zekerheid voor de door de geldgever verstrekte middelen. Bij de credietverlening door de algemene banken, welke steeds voor betrekkelijk korte termijn is, vindt de crediethypotheek veelvuldig toepassing.

Credietrestrictie is een vorm van monetaire politiek, welke er op is gericht, de hoeveelheid circulerend ruilmiddel te beperken. De meest directe vorm van credietrestrictie is het onderwerpen van crediettransacties aan een speciale vergunnmgvan de circulatiebank. Meer indirecte mogelijkheden van toepassing van credietrestrictie zijn gelegen in de discontopolitiek en de open-marktpolitiek van de circulatiebank.

Credietverband is een in Indonesië bestaand zakelijk recht, te vestigen op indonesisch bezitrecht bezeten gronden van Indonesiërs en op bestaande of nog tot stand te brengen gebouwen, werken, beplantingen en bezaaiingen van Indonesiërs op communaal bezeten gronden en strekkende om zekerheid te geven bij credietverlening. Het credietverband werd in 1908 geregeld, in hoofdzaak ten behoeve van de volkscredietbanken. De ordonnantie-wetgever wijst de credietinstellingen aan, ten behoeve waarvan het credietverband mag worden gevestigd.

Credietverzekering is verzekering van verliezen uit hoofde van leveranciers- en afnemerscrediet. Aanvankelijk werd alleen het risico der insolvabiliteit van de debiteur verzekerd. Thans echter komen ook andere risico’s die met het afsluiten van een crediettransactie samenhangen voor credietverzekering in aanmerking, zoals valuta- en politieke risico’s.

CREDIETBANK VOOR NEDERLANDSCH-INDISCHE GEMEENTEN EN RESSORTEN

Deze in 1925 opgerichte N.V. is een schepping van de Nederlandsche Handel Maatschappij N.V., de Ned. Indische Handelsbank en de Ned.-Indische Escomptomaatschappij. Zij heeft ten doel op meer doeltreffende wijze te voorzien in de credietbehoefte van Indische locale ressorten door het emitteren van leningen te hunnen behoeve en het verstrekken van voorschotten, het laatste met behulp van door haar zelf uitgegeven langlopende obligaties. Sedert 1930 mag zij, onder garantie van den Lande of van een locaal ressort, ook credieten verschaffen aan naamloze vennootschappen, die de verzorging van de volkshuisvesting ten doel hebben.

De toestand op de obligatiemarkt en de concurrentie op het arbeidsterrein der bank hebben belet dat het bedrijf van de bank een grote vlucht nam.

Lit.: G. M. Verrijn Stuart, Het Bankwezen in de Nederlandsche koloniën (1923).