Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Afbetaling

betekenis & definitie

heette oorspronkelijk het in gedeelten door den koper aflossen van een genoten leverancierscrediet. Allengs heeft deze term echter een bijzondere betekenis verkregen, en wel de terugbetaling in termijnen van de door den consument op crediet gekochte duurzame consumptiegoederen.

Bij de koopovereenkomst behoudt de verkoper veelal de eigendom der verkochte zaak als zekerheid voor het afbetalingscrediet, totdat dit crediet is terugbetaald. Spraakgebruik en wet vatten de aldus geregelde koop en verkoop op afbetaling samen onder de term huurkoop.De leveranciers (detailhandelaren en producenten) gebruiken het afbetalingsstelsel om de afzet van hun artikelen te stimuleren; sommige klassen van consumenten (in het algemeen die met lage inkomens) bevredigen met behulp daarvan hun behoefte aan duurzame consumptiegoederen op een vroeger tijdstip, dan zulks door middel van voorafgaande inkomens-besparingen mogelijk zou zijn geweest.

Reeds in de vorige eeuw werd deze wijze van verkoop aangetroffen bij naaimachines en meubelen. In latere jaren traden o.m. radiotoestellen, stofzuigers en wasmachines op de voorgrond. Speciale afbetalingsmagazijnen betrokken weldra het gehele terrein der duurzame consumptiegoederen in hun bemoeienis.

De grote stimulans voor dit stelsel kwam na de eerste wereldoorlog uit de V.S. van Noord-Amerika, in het bijzonder bij de verkoop van auto’s. (Ford, General Motors).

De sociale en economische voor- en nadelen van de afbetaling zijn dezelfde als die van het consumptieve crediet in het algemeen. Enerzijds wordt de productie gestimuleerd en daarmede een verlaging van kosten en verkoopprijzen bereikt; anderzijds dreigen gevaren van oververzadiging van de markt en van het vooruitlopen door den consument op inkomensbetaling en inkomensvorming. (Voor uitvoerige behandeling van deze voor- en nadelen z consumptief crediet).

Uitwassen op maatschappelijk gebied deden in verschillende landen reeds vrij spoedig een drang naar wettelijke regeling dezer materie ontstaan. Duitsland ging voorop met de wet van 1894; Oostenrijk volgde in 1896, Zwitserland 1912, de Scandinavische landen 1915 en 1917. In Nederland kwam eerst in 1936 een wettelijke regeling tot stand. Het belangrijkste deel — de regeling der afbetalingsovereenkomst — is samengebracht in een afzonderlijke afdeling, toegevoegd aan de titel van koop en verkoop in het B.W. (artt. 1576-1576 x). Het colportagestelsel en de kleinverkoop op afbetaling zijn geregeld in de afzonderlijke „Wet op het afbetalingsbedrijf”. Het feit, dat bij het regelen van deze materie in het bijzonder rekening moest worden gehouden met economisch zwakkeren, heeft er toe geleid, aan vrijwel alle bepalingen dwingende kracht toe te kennen. Kopers en verkopers mogen dus niet in onderling overleg van de bepalingen der wet afwijken.

Nauwkeurig cijfermateriaal over de omvang van de verkoop op afbetaling is niet bekend. Volgens recente schattingen in de V.S. schommelde het totaal van deze transacties daar te lande in de laatste jaren tussen 3½ en 6½ milliard dollars, d.w.z. tussen 11 en 15 pct van het totaal der omzetten in de detailhandel. Voor het jaar 1935 taxeerde de „Forschungsstelle für den Handel” de verkopen op afbetaling in Duitsland op ca 3 milliard Rijksmark, d.i. ongeveer 10 pet van de totale detailverkopen. Voor Nederland zijn geen gegevens beschikbaar.

Nauw verwant aan het verkopen op afbetaling is in Nederland het verschijnsel van de betaalzegelkassen. Bij zo’n kas kan de consument zegels krijgen, waarmede bij aangesloten winkeliers goederen kunnen worden gekocht. Deze zegels worden door de betaalzegelkas afgegeven, óf omdat er door betrokkenen voor is gespaard, óf omdat de zegels op crediet worden geleverd. Is dit laatste het geval, dan komt de ophaaldienst van de kas wekelijks de aflossingen innen, waarbij de kas voor de kosten van het ophalen en voor rente een bepaalde vergoeding in rekening brengt. Neemt bijv. iemand voor 50 gulden aan zegels, terug te betalen in 25 weken, dan betaalt hij wekelijks bijv. ƒ 2,08 aan de kas terug, d.i. ƒ 52,- in totaal. Met de aldus verkregen zegels kan de consument bij de aangesloten winkeliers zijn inkopen doen. De winkelier is verplicht deze zegels in betaling te nemen en kan de zegels vervolgens bij het kantoor van de betaalzegelkas tegen contanten inwisselen, met dien verstande evenwel, dat de kas bij terugbetaling een percentage afhoudt, dat maximaal 9 pct bedraagt.

De betaalzegelkas neemt derhalve den winkelier de financiering der transacties uit handen. Daarnaast kennen we in Nederland de financieringsmaatschappijen, die naast auto’s ook wel andere artikelen financieren. Verschillende fabrieken en groothandelaren steunen tenslotte met eigen afdelingen „huurkoop” de verkoop hunner artikelen door de detailhandel.

DR F. L. VAN MUISWINKEL

Lit.: Fr. W. Fischer en L. D. Frank, De Wettelijke regeling van den koop en verkoop op afbetaling, op blz. 131 e.v. uitvoerige literatuurlijst (Haarlem 1936); A. van Ouwel, Het betaalzegelstelsel en de wettelijke regeling (’s-Hertogenbosch z.j.); E. R. A. Seligman, The economies of instalment-selling (New York 1927).