noemt men het dodelijke ongeval waarbij het slachtoffer zich in het water bevindt; men spreekt dan van een drenkeling; de redding en behandeling er van worden o.a. bestudeerd en georganiseerd door de Maatschappij tot redding van drenkelingen en de Nederlandsche Bond tot het redden van drenkelingen. Bij het verdrinken in zoet water onderscheiden de schrijvers achtereenvolgende stadia, bijv.: stadium van schrik, van afweer, van diepe ademhalingsbewegingen, van ademhalingsstilstand, van laatste zwakke ademhalingsbewegingen.
Het geheel voltrekt zich binnen enkele minuten; (geoefende duikers kunnen 3 minuten onder water blijven; het record is 4 min. 31 seconden). De dwang tot ademhalen wordt veroorzaakt door vermeerdering van het koolzuur dat zich in het bloed bevindt.(Bij de waterzoogdieren bestaan verschillende adaptaties waardoor zij langer weerstand kunnen bieden aan deze dwang; de kroon spant een der walvisachtigen, die tot twee uur onder water kan blijven; bij andere waterdieren, bijv. de eend, wordt de reflex tot ademhalen uitgeschakeld als zij zich in duikhouding bevinden; laat men het dier rechtstandig in het water zakken, dan verdrinkt het spoedig.) Dat de dood bij verdrinking uitsluitend het gevolg is van afsluiting van de ademhalingswegen door het water wordt tegenwoordig niet meer aangenomen; de resorptie van het binnen gekregen water speelt ook een funeste rol; kleine beschadigingen van de longblaasjes zijn meer van invloed nadat de drenkeling is bijgebracht. Aangezien zeewater niet wordt geresorbeerd is het verdrinken in zee echter zuiver een gevolg van verstikking.
Een enkele maal verloopt de verdrinking onder een geheel ander beeld; terwijl gewoonlijk de drenkeling blauw, cyanotisch, is (blauwe drenkeling), ziet hij in die uitzonderingsgevallen wit, zoals iemand die hevig is geschrokken (witte drenkeling). Men schrijft dit toe aan schrik, plotselinge afkoeling, een labiel zenuwstelsel, hevige reactie van het middenoor (labyrinth) enz. Aangezien in dit geval geen water is ingeademd heeft hier de behandeling, die hoofdzakelijk bestaat uit kunstmatige ademhaling, meer kans op succes.
Deze betere prognose vindt men ook bij epileptici die te water geraken ; hier wordt in het krampstadium, waarmee de aanval begint, de ademhaling stopgezet. Ook genarcotiseerde dieren blijken resistenter te zijn; dit is niet verklaard. Nadelige invloed van een gevulde maag is niet duidelijk vastgesteld. Ten slotte kan iemand die zich in koud water bevindt sterven door afkoeling (dus zonder te verdrinken); z hiervoor bevriezing.
Na de redding en het opwekken der levensgeesten bedreigen de drenkeling nog verschillende gevaren. Ten eerste de longontsteking; deze ontstaat binnen 24 uur en wordt geweten aan onzuiver water èn de kleine verscheuringen in de longblaasjes. Voorts kan zich na volbrachte incubatietijd elke ziekte ontwikkelen die door besmet water wordt overgebracht: typhus, cholera, ziekte van Weil (z leptospirosen); deze laatste, overgebracht door water dat besmet is met urine van zieke ratten, kan echter ook binnendringen via wondjes, zodat gehele onderdompeling hiervoor niet nodig is.
DR J. W. LOOS +
Lit.: C. Cot, Les asphyxies accidentelles (Paris 1931) ; H. Veen, Een beschouwing over het vraagstuk der verdrinking, diss. Amsterdam (1945); L. Binet et F. Bourlière, Problèmes de physiologie comparée Ch. 6 (Paris 1948); P.
A. A. Weterings, Ervaringen met Poulton’s zuurstoftent, diss. Utrecht (1938); C. J. Mijnlieff, Die Pathogenese des Ertrinkens (Berlin 1937).