Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Bedrog

betekenis & definitie

een begrip, waaronder in het algemeen te verstaan is het op arglistige wijze opwekken van onjuiste voorstellingen bij een ander, speelt in Nederland een rol zowel in het burgerlijk recht als in het strafrecht.

In het Burgerlijk Wetboek wordt bedrog genoemd onder de redenen, die grond opleveren tot vernietiging van rechtshandelingen. Zo kan een overeenkomst worden vernietigd wanneer de toestemming van een der partijen door bedrog verkregen is, maar dit kan slechts dan geschieden, wanneer de kunstgrepen, door de andere partij gebezigd, van dien aard zijn, dat het klaarblijkelijk is, dat de eerstbedoelde partij zonder die kunstgrepen de verbintenis niet zou hebben aangegaan (art. 1364 B.W.). Gedurende 5 jaren na de ontdekking van het bedrog heeft de bedrogene een rechtsvordering, waarmee hij niet alleen vernietiging der overeenkomst kan eisen, maar bovendien schadevergoeding, indien daartoe gronden zijn. Ook testamenten, gemaakt tengevolge van bedrog of arglist, noemt de wet nietig, terwijl hij, die een erfenis heeft aanvaard of verworpen, daarop kan terugkomen, indien die aanvaarding of verwerping heeft plaats gehad ten gevolge van bedrog.

Het gemeenschappelijk uitgangspunt der misdrijven uit titel XXV van het 2de boek van het Wetboek van Strafrecht, dat als opschrift het woord „bedrog” draagt, bestaat hierin, dat de dader zich of anderen door een bedrieglijke handeling een onrechtmatig vermogensvoordeel verschaft of tracht te verschaffen. Sommige dier misdrijven dragen een algemeen karakter en noemen bedrieglijke handelingen, welke als middel gebruikt worden om zich een wederrechtelijk voordeel te bezorgen, andere hebben alleen betrekking op bedrog gepleegd bij het sluiten van een overeenkomst of in verband met bestaande overeenkomsten.

Onder de misdrijven van algemene strekking valt art. 326, dat oplichting noemt,,het iemand bewegen tot afgifte van enig goed of tot het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld” door bepaalde opgesomde middelen. In die middelen schuilt het bedrog; de dader kan een valse naam aannemen, hij kan een valse hoedanigheid voorwenden, listige kunstgrepen, d.w.z. bedrieglijke handelingen en daden, geschikt om de leugenachtige voorstelling ingang te doen vinden, gebruiken, of ten slotte zich bedienen van een samenweefsel van verdichtsels. Het laatste middel acht de rechtspraak aanwezig, wanneer er een onmiskenbaar verband bestaat tussen de verschillende leugens, welke van dien aard moeten zijn, dat zij elkaar over en weer een bedrieglijke schijn van waarheid geven. Om strafbaar te zijn wegens oplichting moet bovendien nog blijken, dat de dader bij het toepassen van een der genoemde middelen het oogmerk had zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.

Art. 326 a, ingevoegd bij de Wet van 12 Mei 1928, S. 176, stelt de zgn .flessentrekkerij strafbaar. Het verstaat hieronder, het een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder (volledige) betaling zich of een ander de beschikking daarover te verzekeren. Zowel oplichting als flessentrekkerij kan gestraft worden met gevangenisstraf van ten hoogste 3 jaren.

Bestrijding van de oneerlijke mededinging is het doel van art. 328 bis, ingelast bij de Wet van 2 Aug. 1915, S. 365, de zgn. wet-Aalberse. Krachtens deze bepaling kan hij, die, om het handels- of bedrijfsgebied van zichzelf of van een ander te vestigen, te behouden of uit te breiden, enige bedrieglijke handeling pleegt tot misleiding van het publiek of van een bepaald persoon, indien daaruit enig nadeel voor concurrenten kan ontstaan, gestraft wordt met gevangenisstraf van ten hoogste 1 jaar of geldboete van ten hoogste ƒ 900,—.

Wanneer men met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetgeen tot afbakening der grenzen van erven moet dienen, vernielt, verplaatst, verwijdert of onbruikbaar maakt, is men strafbaar volgens art. 333. Dit is krachtens art. 334 eveneens het geval, wanneer men met dezelfde beweegreden „een logenachtig bericht” verspreidt om de prijzen van koopwaren, fondsen of geldswaardig papier te doen stijgen of dalen.

Art. 335 bedreigt straf tegen hem die bij het plaatsen van obligaties, aandelen e.d. het publiek tracht te bewegen daarop in te schrijven of daaraan deel te nemen, bijv. door het openbaar maken van een prospectus, waarin hij met opzet onware opgaven doet.

Art. 336 wil het opzettelijk openbaar maken van een onware balans of een winst- en verliesrekening betreffende een zaak tegengaan, en de volgende bepaling (art. 337) achterhaalt het opzettelijk valsielijk gebruiken van een naam, firma of merk, waarop een ander recht heeft.

De overige strafbepalingen welke in deze titel onder „bedrog” zijn gerangschikt, hebben betrekking op onwaarheden bij overeenkomsten. Wanneer men den verzekeraar bij het sluiten der overeenkomst door listige kunstgrepen in dwaling brengt ten opzichte van omstandigheden met betrekking tot de verzekering, ismenstrafbaar (art. 327), evenals wanneer men om zich wederrechtelijk te bevoordelen ten nadele van den verzekeraar het verzekerd goed op enige wijze vernielt of beschadigt (art. 328).

In verschillende gevallen treffen de artt. 329 e.v. bedrog gepleegd bij koopovereenkomsten e.d. Indien daarbij ten gevolge van die bedrieglijke handelingen de veiligheid van de Staat in tijd van oorlog in gevaar kan worden gebracht, kan een zwaarder straf worden opgelegd dan in andere gevallen. MR DR J. WIJNVELDT

In het BELGISCHE Recht is bedrog, overeenkomstig art. 1116 B.W., een reden van nietigheid ener overeenkomst. Nodig is daartoe nochtans dat het bedrog een beslissende invloed op de wil van het slachtoffer heeft gehad, zodat besloten kan worden, dat, zonder bedrog, de overeenkomst niet zou zijn ontstaan. Verder wordt vereist dat de bedrieglijke handelingen gepleegd zijn door één van de contracterende partijen zelf.

Bedrog kan echter ook eenzijdige rechtshandelingen nietig maken: aldus beschikt art. 783 B. W., dat het aanvaarden van een nalatenschap nietig kan worden verklaard wegens bedrog. In dit geval is het onverschillig van wie het bedrog is uitgegaan.

Bij uitzondering is het bedrog zonder invloed op de geldigheid van het huwelijk. Het bedrog is geen reden, om de nietigheid van het huwelijk te bekomen.

In het Belgische Strafwetboek is herhaaldelijk sprake van bedrog: aldus beschikt art. 297, onder B. II, titel 5, Kap. 5: „misdaden en wanbedrijven van de leveranciers”, dat bedrog aangaande de aard, de hoedanigheid of de hoeveelheid van de werken of de arbeid, of van de geleverde zaken, gestraft wordt met gevangenisstraf en met geldboete. De openbare ambtenaren, die aan dit bedrog deelnemen zijn op een bijzondere wijze strafbaar, overeenkomstig art 298. Onder „oplichting en bedrog”, B. II, titel g, Kap. 2, afd. 3, wordt door art. 497 gestraft, wie den koper bedriegt, hetzij omtrent de identiteit van de verkochte zaak, door bedrieglijk een andere zaak te leveren dan het bepaalde voorwerp, waarop de overeenkomst sloeg, hetzij omtrent de aard of de oorsprong van de verkochte zaak, door iets te verkopen of te leveren, dat schijnbaar gelijk is aan wat hij kocht of meende te kopen. Zijn ook strafbaar wegens „oplichting en bedrog” (art. 49g) wie door bedrieglijke handelingen, den koper of den verkoper bedriegen omtrent de hoeveelheid van de verkochte zaken; alsook, wie de in een overeenkomst van huur van arbeid betrokken partijen, of één van hen, bedriegen, hetzij omtrent de hoeveelheid, hetzij omtrent de hoedanigheid van het geleverd werk, wanneer in dit tweede geval, de bepaling van de hoedanigheid van het werk moet dienen om het bedrag van het loon vast te stellen.

PROF. DR F. VAN GOETHEM

Lit.: G. Fransen, Le dol dans la conclusion des actes juridiques (Gembloux 1946); E. Meynal, Note sur 1'histoire du dol et de la violence dans les contrats de notre ancien droit français; in Mélanges Paul Fournier (Paris 1929).

In de beeldende kunst wordt bedrog op verschillende manieren voorgesteld, door een man of vrouw, gewoonlijk in het geel gekleed, fraai van voren, doch van achteren lelijk en met een schorpioenenstaart (o.a. bij Dante) en draken- of adelaarsvoeten. Soms met twee gezichten, het ene jong en mooi, het andere oud en lelijk, meermalen met ontblote borsten en in de rechterhand twee harten, soms gemaskerd of een masker in de linkerhand houdend, minder vaak met een panter bij zich, die zijn kop tussen zijn voorpoten steekt (oude dierlegende: de panter bedriegt de dieren door eerst alleen de mooie kleuren van zijn vacht te laten zien en dan pas zijn aanvallende, sterke muil te tonen) ; een enkele maal met visangels in de ene hand en in de andere een ruiker, waaruit een adder haar kop omhoog steekt. Enkele van deze attributen zijn gelijk aan de allegorie der Ketterij en der Dwaling (kunst der Contra-Reformatie).

< >