Duits beeldsnijder, beeldhouwer, graveur en schilder (Neurenberg? ca 1450 - 1533) was een der hoofdmeesters der Duitse Laatgotlusche beeldhouwkunst; hij gaf in 1477 zijn burgerrecht in Neurenberg op en trok naar Krakau, waar hij voor de Mariakerk in opdracht van de Duitse gemeente aldaar het beroemde hoogaltaar schiep. Na voltooiing van het werk op 25 Juli 1489 voerde hij nog enkele opdrachten in Krakau uit (de marmeren grafplaat met de beeltenis van de Poolse koning Kasimir IV Jagello, gest. 1492), maar in 1496 keerde hij weer naar Neurenberg terug.
Hij moet een oproerige burger geweest zijn, want in 1503 werd hij gebrandmerkt en wegens valsheid in geschrifte in de gevangenis geworpen. In 1507 echter verleende keizer Maximiliaan hem gratie. Daar hij het gezichtsvermogen verloor, kon hij zijn laatste levensjaren niet meer werken.Zijn stijl wortelt in de Neurenbergse overlevering, maar hij nam ook Nederlandse elementen op (Nicolaus Gerhaert van Leyden). Hij vormde echter een zeer persoonlijke, eigenwillige stijl; de uitdrukking van zijn vroege werken toont een hartstochtelijk geweld, hetwelk hij echter in zijn latere werken weet te verzachten en te verfijnen.
Het Krakause Maria-altaar, zijn oudst bekende werk, is met een hoogte van 13 m en een breedte van 11 m het geweldigste vleugelaltaar der Duitse late Gothiek; de hoofdfiguren van dit voortreffelijk bewaarde werk zijn 2 m 80 hoog. In Krakau zijn ook de 10 met zijn monogram en meesterteken voorziene gravures ontstaan; goede afdrukken hiervan zijn zeer zeldzaam.
Na zijn terugkeer te Neurenberg ontplooide hij met zijn atelier een grote activiteit; van de talrijke werken noemen wij drie plastieken, voorstellende Christus aan het kruis (alle te Neurenberg in: de St Lorenzkerk, ca 1510, de St Sebalduskerk, 1520, en het Nationaal Museum, ca 1510) en de zgn. „Englische Gruss”, een verkondigingsgroep (i5i7-i8) in het koor van de St Lorenzkerk. Als schilder kennen wij hem uitsluitend door zijn 4 panelen in de parochiekerk te Münnerstadt (1503-’04) met voorstellingen uit het leven van de H. Kilianus. Zijn laatste werk is het in lindenhout gesneden, ongepolychromeerde altaar in de dom te Bamberg.
H. M. CRAMER
Lit.: Th. Szydlowsky, Le rétable de Notre-Dame k Cracovie (935)> H. Wilm, V. S. (1935); P. J. Arnold, V. S. (Roman 1936); L. Weismantel, V. S. (Roman 1940); E. Lutze, V. S., Deutsche Lande, Deutsche Kunst, 3de ed. (Berlin 1952); G. Barthel, Die Ausstrahlungen d. Kunst d. V. S. i. Osten (München 1944); H. Decker, Salzburger Altar d. V. St. (Salzburg 1950); Tadeusz Dobrowolski en Jósef Dutkiewicz, W. S. — Oltarz Krakowski (Faustwovy Institut Wydawnnizy 1951).