heet de vereniging van enige R.K. Staten in de zuidelijke Nederlanden, 6 Jan. 1579 aangegaan, om het Rooms-Katholicisme te handhaven en de gehoorzaamheid aan Philips II als Heer der Nederlanden te herstellen.
Tegenover het veldwinnend Calvinisme, terwijl de Staten-Generaal steeds meer kwamen onder leiding van den Prins van Oranje, die op het Calvinistische Holland steunde, en tegenover de toenemende invloed van het volk, waarbij vele edelen, officieren in het slecht betaalde leger der Staten-Generaal, zich achteruit gesteld gevoelden, ontstond een groeiende ontevredenheid in de meest zuidelijke gewesten, waar de adel een belangrijke rol speelde en de R.K. de heerschappij in handen hielden (z Malcontenten en Nederlanden, geschiedenis). Met deze ontevredenen knoopte Parma (z Farnese, Alexander) onderhandelingen aan over het herstel van de vrede, een algemene of een met enkele gewesten; de integrale handhaving van de Pacificatie van Gent werd daarbij vooropgesteld. In het najaar van 1578 werd in Atrecht een opstand der Protestantsgezinde Orangisten neergeslagen en herstelde de aristocratie er haar macht. Pogingen van Philips de Lalaing om met Anjou zich te verstaan tegenover Parma, mislukten doordat men hier niets van de Fransen wilde weten; schone beloften van Parma wisten de afkeer van de Spanjaarden te overwinnen. Toen slaagden de agenten van den landvoogd er in, de Staten van Artois, in vergadering bijeen in de abdij van St Vaast, met die van Henegouwen en Douai een verbond te doen sluiten om te komen tot een algemene verzoening met den koning en tot handhaving van de R.K. godsdienst. De verbonden Staten richtten zich nu tot de Staten Generaal en verklaarden, dat zij trouw bleven aan de Pacificatie van Gent maar dat zij die als ontbonden moesten beschouwen, als daartegen gehandeld werd (zij dachten daarbij aan het artikel omtrent de handhaving van het R.K. geloof), en dat zij zich genoodzaakt zagen uit te zien door welke middelen men kon komen tot een algemene vrede en verzoening met den wettigen landsheer; binnen een maand zouden de Staten-Generaal stappen moeten doen tot herstel van de vrede.Aangezien tegelijkertijd te Utrecht onderhandelingen werden gevoerd over een unie, die de voortzetting van de strijd tegen den tyran vooropstelde, betekende deze Unie van Atrecht het begin van een scheiding in de Nederlanden en de eerste stap naar een algehele onderwerping aan den koning. De Unie van Utrecht kwam tot stand, de Calvinisten in Gent en elders zetten hun strijd tegen de R.K. voort, de Staten-Generaal gingen daarin mee, zij het gematigd door Oranje (z religievrede) en dus werden de leden van de Unie van Atrecht meer tot onderwerping aan Philips geneigd. De voornaamste eis, die zij daarbij voortdurend stelden, was de onmiddellijke erkenning van de Pacificatie en ’t Eeuwig Edict door Philips II. Op herhaalde aandrang van Parma gaf de koning een vage toezegging in deze zin en beloofde een regering op grond van de godsdienstige toestand en de privileges ten tijde van Karel V. 23 Febr. 1579 schreven die van de Unie van Atrecht aan de Staten-Generaal, dat zij op grond hiervan tot vredesonderhandelingen met den koning (Parma) waren besloten. De Staten-Generaal bleven bij hun interpretatie van de Pacificatie en de noodzaak van concessies aan de Protestanten. Handig wist Parma met hen te onderhandelen, langzamerhand hun tegenzin tegen de Spanjaarden overwinnend en 17 Mei 1579 reeds kwam de Vrede van Atrecht tot stand, gesloten door de Staten van Henegouwen, Artois, Rijssel, Douai en Orchies met Parma als vertegenwoordiger van den koning.
Hij bepaalde: de handhaving van de Pacificatie van Gent en van het Eeuwig Edict en dus algemene amnestie en vertrek van alle vreemde, speciaal Spaanse troepen binnen 6 weken; uitrusting van een nationaal leger en benoeming van slechts Nederlandse commandanten; behoud van alle privileges; benoeming van een koninklijken prins tot landvoogd; benoeming van bijna uitsluitend Nederlanders in de Raad van State, Geheime Raad, enz.; goedkeuring van alle belastingen door de Staten; allen, door de Staten-Generaal enz. benoemd, zouden hun ambt behouden mits zij R.K. waren. De bedoeling was dus de vorming van een nationaal bestuur, waarborging van de voorrechten en van enige macht der Staten, en behoud van het oude geloof. In de eerstvolgende zes jaren sloten alle zuidelijke staten vrijwillig of gedwongen zich hierbij aan, maar van naleving kwam niet veel, aangezien Parma al gauw de Staten duidelijk maakte, dat men zonder Spaanse troepen de R.K. kerk en het gezag van den koning niet kon verdedigen.
Lit.: C. H. Th. Bussemaker, De Afscheiding der Waalsche gewesten van de Generale Unie (Haarlem 1895—1896); Gachard, Actes des Etats Généraux; N. Japikse, Resolutiën der Staten-Generaal, II, (R. G.
P. grote serie); L. v. d. Essen, Alexandre Farnèse, II (Bruxelles 1934).