is de naam van een aantal bergketens en -groepen, die onderling in gedaante en geologische bouw sterk verschillen en zich van de Elbe in Z.O. richting uitstrekken tot aan de laagte, die de Duitse middelgebergten van de Karpaten scheidt. De lengte der Sudeten bedraagt meer dan 310, de breedte 40-80 km.
De hoogste toppen en kammen liggen gedeeltelijk boven de boomgrens (1230 m) en dragen naar hun vorm en vegetatie een Alpenkarakter. Het zuidelijkste en het grootste gedeelte is het Moravisch-Silezisch „Gesenke”, ook in meer beperkte zin Sudeten genoemd, met de Altvater (1490 m). Van deze groep lopen straalsgewijs verschillende bergketens uit. De noordelijke uitlopers bereiken in de Bischofskuppe een hoogte van 890 m. In het N.W. loopt een dwarsketen N.O.-waarts, nl. door de Hundsrück (max. hoogte 1000 m). N.W.-waarts loopt verder het Reichensteiner gebergte met de Heidelberg (902 m). Naar het Z.W. strekt zich langs de grenzen van Silezië en Bohemen het Glatzer Sneeuwgebergte uit met de Grote Schneeberg (1422 m). In het Z. van het graafschap Glatz heeft men het Habelschwerdter gebergte met de Kohlberg (962 m) en van hier, door het dal der Erlitz gescheiden, loopt het Adlergebergte met de Deschnaerkuppe (1114 m) en de Hohe Mense (1085 m). Verder noordwaarts liggen de Grote (919 m) en Kleine Heuscheuer, N.W. daarvan het Adelsbacher gebergte en het Eulengebergte met de Hohe Eule (1014 m), het Nedersilezische Steenkolengebergte, waartoe het Waldenburger en het Schweidnitzer gebergte behoren, en het Katzbacher gebergte. Eindelijk noemen wij nog de Schmiedeberger Kamm met de Forstberg (982 m) en de Landshuter Kamm met de Friesenstein (940 m).
Waar het Rabengebergte en de Schmiedeberger Kamm zich verenigen, begint het Reuzengebergte of het eigenlijke hooggebergte van deze keten. Het einde van dit bergstelsel vormt op het gebied van Bohemen de groep der Jeschken (1013 m).