Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GEBERGTE

betekenis & definitie

noemt men een samenhangend stelsel van grotere of kleinere verheffingen der aardoppervlakte, die duidelijk van het omringend landschap zijn afgescheiden. De afzonderlijke verheffingen heten berg als zij hoog en heuvel als zij lager zijn.

Een scherpe grens is echter niet te trekken tussen berg en heuvel, bergland of gebergte en heuvelland. Bij een gebergte vallen te onderscheiden: de rug, d.i. het hoogste gedeelte, dat enkelvoudig of samengesteld kan zijn; de voet d.i. de grens tussen het gebergte en zijn omgeving; de toppen of de hoogste en de passen of de laagste delen van de rug. Strekt een gebergte zich in een bepaalde richting uit, zodat de toppen min of meer op een rij (of op rijen) staan, dan spreekt men van een ketengebergte. Omvat dit verschillende rijen, die somtijds trapsgewijze achter elkander oprijzen, dan heet elke afzonderlijke rij een bergketen. De bergketens worden gescheiden door dalen, terwijl andere dalen dwars op de ketenen kunnen staan (z dal). Bij een bergketen kan de kam klokvormig, domvormig, koepelvormig, naaldvormig, zaagvormig enz. zijn. De lijn, die de opeenvolgende toppen en dalen of passen verbindt, heet de kamlijn, diens gemiddelde hoogte de kamhoogte. De tophoogte duidt de gemiddelde hoogte der toppen aan.

Op de plaats waar verschillende ketenen elkaar ontmoeten, ligt een bergknoop (bijv. het Fichtelgebergte). Wanneer bij een gebergte geen duidelijke ketenen onderscheiden kunnen worden, doordat de afzonderlijke verheffingen min of meer onregelmatig verspreid liggen, dan noemt men het een massief gebergte (bijv. de Harz). De hoogte van een gebergte kan absoluut (volstrekt) zijn, indien zij gemeten wordt ten opzichte van de zeespiegel en relatief (betrekkelijk), indien zij vergeleken wordt met de voet. Naar de hoogte onderscheidt men hooggebergten (kamhoogte boven de 2300 m) middelgebergten (1600-2300 m) en voorgebergten, terwijlhet heuvelland nog lager ligt; sommigen beschouwen als hooggebergte die delen, die boven de grens der eeuwige sneeuw zijn gelegen, welke grens op verschillende geografische breedte op zeer ongelijke hoogte ligt.Wat de ligging betreft, kan het gebergte, zoals de Oeral, van alle zijden uit het laagland oprijzen, of een hoogvlakte insluiten, zoals de Harz, of op de rand van een hoogvlakte oprijzen (randgebergte), zoals de Himalaja, of op een plateau gelegen zijn (plateaugebergte), zoals de Kwen-Lun. Als het langste gebergte op aarde geldt de Zuidamerikaanse Andes (14 000 km), als het hoogste de Himalaja (Mount Everest 8882 m), hoewel de Kwen-Lun het, wat kamhoogte betreft, misschien nog overtreft. Terwijl voor- en middelgebergten doorgaans afgeronde vormen vertonen, is de kam der hooggebergten meestal zeer grillig. In hoofdzaak hangt de vorm der gebergten af van hun geologische samenstelling en de invloed der verwering.

Naar de aard der endogene krachten die ze hebben doen ontstaan, kunnen de gebergten als volgt ingedeeld worden:

1. Opwelvingsgebergten, ontstaan door verticale bewegingen en intrusies in de aardkorst.
2. Plooiings- en dekbladengebergten door samenpersing van horizontale gesteentelagen, al of niet gevolgd door opheffing.
3. Breukplooigebergten, ontstaan door samenwerking van horizontale en verticale krachten.
4. Breuk-(schollen-) gebergten door verticale of horizontale krachten (druk-rek).
5. Vulkanische gebergten.

De zich door exogene krachten uit deze primaire oppervlaktevormen ontwikkelende successievormen worden ook weer in hoofdzaak bepaald door de geologische samenstelling en de structuur der gesteenten en door de klimaatomstandigheden. De theoretische eindvorm van een gebergte is steeds een denudatievlakte, de schiervlakte.

DR j. VISSCHER.