(1), was een graafschap in het voormalig Pruisische Silezië (Bezirk Breslau). Het door gebergten omgeven gebied is rijk aan minerale bronnen en bevat steenkolen, ertsen, marmer, kalken zandsteen en tuf.
Koning Ferdinand bracht de heerlijkheid in 1578 aan de kroon van Bohemen. Zij bleef hieraan verbonden, totdat koning Frederik II haar tegelijk met Silezië in 1742 veroverde en in haar bezit bevestigd werd door de Vrede van Breslau.Lit.: W. Mueller-Ruedersdorff, Die Grafschaft G. (Breslau 1925); Die Grafschaft G., hrsg. von Luden, Gal. und Erwin Stein (Berlin 1927); A. Nowack, Die Einsiedeleien in Schlesien u. d. Grafschaft G. vom M.
A. bis zur Gegenwart (1939).
(2), hoofdstad van het voormalige gelijknamige Pruisische graafschap en van de kreis Glatz in Neder-Silezië, sinds 1945 Pools en Kladsko geheten. De kreis had een oppervlakte van 527 km2 en telde ca 68 000 inw., grotendeels R.K.
De stad, met (1946) ca 20 000 inw., ligt aan de linkeroever van de Neisse, op 50° 27' N.Br. en 16° 38' O.L.v.Gr., 93 km ten Z.W. van Wroclaw (Breslau). Op de Schlossberg staat het oude kasteel met donjon. De stad beeft ijzergieterijen, machine-, tegel-, schoen-, meubelindustrie, benevens brouwerij, destilleerderij en vervaardiging van sigaren.
In 1742 Pruisisch geworden, werd zij in 1760 bij verrassing genomen. Door Frederik de Grote opnieuw versterkt, had zij in 1807 een hardnekkige belegering door Württembergers en Beieren te doorstaan. Reeds was tot overgave besloten, toen de Vrede van Tilsit de stad in het bezit van Pruisen liet.