Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Karpaten

betekenis & definitie

Karpathen of Karpatengebergte (de Montes Sarmatici der Ouden) zijn een uitgestrekt ketengebergte in Midden-Europa, dat zich in een boog uitstrekt en in het N. de grens vormt tussen Tsjechoslowakije en Polen (Beskiden), meer naar het O. door de Z.W.-hoek van de Oekraïne (U.S.S.R.) loopt (Woudkarpaten), daarna naar het Z. ombuigt en door Roemenië loopt, hierbij Zevenburgen in het O. en Z.O. omsluitend (O. en Z. Karpaten, Transsylvanische Alpen).

Het wordt in Europa in lengte en uitgebreidheid alleen overtroffen door het Skandinavisch gebergte. De lengte bedraagt van N.W. tot Z.O. 1632 km, de oppervlakte 188 000 km2, met de hoogvlakten van Galicië en Boekowina mee 247 000 km2, terwijl het door het gebergte ingesloten laagland een oppervlakte van 104600 km2 bezit. Breedte (van 12 tot 370 km) en hoogte (tot 2000 m en meer) zijn op verschillende plaatsen zeer ongelijk. Van de laatste uitlopers der N.O.-Alpen zijn zij door de Donau gescheiden; slechts op twee plaatsen is er samenhang, nl. bij Theben-Neudorf (en Bratislawa) en bij Gran. Bijna overal elders zijn de Karpaten door laagland omgeven. Van de Sudeten zijn zij door een laagte gescheiden en in het Z. grenzen zij aan de lage vlakte van de Donau of.zij ontmoeten slechts de uitlopers van de gebergten van de Balkan.

De Karpaten vormen de waterscheiding tussen Oostzee en Zwarte Zee en bestaan uit verschillende orografische en geologische groepen. Men verdeelt de Karpaten aldus:De West-Karpaten of Beskiden in ruimere zin strekken zich naar het W.Z.W. en O.N. O. uit tot de March (Morawa) en de Oder in Moravië en Silezië, naar het O. tot het dal van de Waag (z Beskiden).

De Centraal-Karpaten of het Karpatisch-Slowaaks-Hongaars Hoogland bestaan uit verschillende groepen.

De hoogste is de Hoge Tatra, aan de noordgrens van Slowakije, bij Galicië, een 58 km, in O.W. richting lopende keten, gemiddeld 15-25 km breed en 1950 m hoog en oprijzend uit een 500-800 m hoge hoogvlakte. De noordelijkste tak vormt de Galicische Tatra (hoogste punten Swinica, 2293 m, Granaat, 2271 m, Gerlsdorfer- of Franz-joseph Spitze, 2663 m, hoogste punt van de Karpaten). Zeer talrijk (meer dan 1000) zijn de meren („Meeraugen”) op hoogten van 1500-2100 m, gelegen in diluviaal-glaciale karen. De keten bestaat overwegend uit graniet en is arm aan metalen. Er is een rijke flora; echter ontbreken de bergweiden. De Tatra vormt een klimaatscheiding tussen twee gebieden van Midden-Europa.

Rondom de Hoog-Karpaten liggen de Voor-Karpaten, een middelgebergte, rijk aan metalen, wouden en weiden, aan de Z.zijde zeer geschikt voor wijnbouw. De zuidelijke Voor-Karpaten vormen het trapsgewijze opstijgende Hongaarse Ertsgebergte.

Het Karpatisch Woudgebergte of Oost-Beskiden, 340 km lang en 75-110 km breed, lopen van de Poprad in Tsjechoslowakije tot aan de Pietrosz (2305) m in Roemenië. De hier en daar afgebroken bergkam heeft in het W. een gemiddelde hoogte van 1000 m, in het O. 1500 m. De voornaamste toppen zijn: Halicz (1335 m), Pikuj (1405 m).

Het oostelijk deel bevat talrijke dwarsdalen. Het gebergte vormt door zijn dichte wouden, gebrek aan cultuurbodem en dunne bevolking een moeilijk te overschrijden grens tussen de aangrenzende vlakten. De voornaamste passen zijn de Dukla- of Dulcapas (502 m) tussen het Ondawadal en Krosno en de pas Also-Vereczke tussen Munkacs en Lwów.

De Zevenburgse Karpaten, het zuidelijkst deel, vormen een vierhoek van 102 000 km2 oppervlakte. De O.- en Z.-rand wordt gevormd door de Transsylvaanse Alpen, waarvan de hoogste toppen (ca 2500 m) slechts enkele weken zonder sneeuw zijn. De oostrand bevat kegelbergen en vulkaanrijen. De oostzijde van het vierkant wordt verder gevormd door het Gyergyóer-, het Esiker- en het Vereczker Gebergte. Evenwijdig hiermede lopen het Görgeny-, het Harghita-, het Baroter- en het Haromszeker geb. De zuidrand vormen de eigenlijke Transsylvaanse Alpen, waarin vele bergpassen en wegen de verbinding tussen Walachije en de dalketel van Brasov (Kronstadt) vormen.

Westwaarts zet dit gebergte zich onder verschillende namen voort tot bij de Ternes, waar zich het 1000-1400 m hoge Bana ter Bergland verheft, waarin de ’’Ijzeren poort” ligt. De west- en noordrand van de Zevenburgse Karpaten bestaan uit het Zevenburgs Ertsgebergte. Verder wordt de westrand van Zevenburgen gevormd door het Bihor-, het Krasna- en het Meses-gebergte, de noordrand door het Lapusen het Rodnaer-gehergte.

Geologisch is er groot verschil tussen de Centraal-Karpaten enerzijds en de West-Karpaten en het Karpatisch Woudgebergte anderzijds. De Kleine Karpaten bestaan bij de Donau uit kristallijne gesteenten, de Hoog-Karpaten uit mesozoïsche kalksteen. Bij de Miavapas begint de zandsteengordel, die zich tot bij Zevenburgen uitstrekt. De binnenste gordel der Karpaten bestaat uit graniet en kristallij ne leigesteenten. De buitenzijde is een zwaar bebost zandsteengebergte, waarin zich de aardolie en de ozokeriet van Galicië en Walachije bevinden.

De Karpatische gebergten zijn een eenzijdig plooiingsgebergte. De hoofdplooiing had in de centrale zones reeds in het laatst der Cretaceische periode plaats; vervolgens onderging het gebergte in het jong-tertiair nog eens een algemene rijzing, waarbij verschillende bekkens door breuk wegzonken, vulkanische uitbarstingen langs de gehele binnenrand plaats vonden en aan de buitenzijde nog weer opnieuw plooiingen optraden. In het W. worden granietmassa’s door gneis en kristallijne leien omsloten en vervolgens omgeven door mesozoïsche gesteenten. Dit wordt weer discordant bedekt door oud-tertiaire sedimenten en in de buitenste zone door Flysch-zandsteen. In het voorland is het Beskidische heuvelland weer uit miocene vormingen opgebouwd. De oudere gesteenten ontbreken verder van Hernad tot Marmaros (Maramures) toe; zij treden pas weer in Zevenburgen voor de dag.

Tot het mioceen behoren de steenzoutvoorkomens in West-Galicië, aan de voet der Oost-Karpaten en in Zevenburgen. De buitenzijde is een zwaar bebost zandsteengebergte, waarin zich de aardolie en de ozokeriet van Galicië en Walachije bevinden. De binnenrand bevat trachitische en andesietische gesteenten waarin ertsen voorkomen (o.a. goud en zilver in Schemnitz, Kremnitz en het Zevenburgse Ertsgebergte). Ook de kristallijne leien bevatten ertsen. De minerale bronnen en solfataren uit het tertiair veroorzaakten de vorming van kalktuffen, aluin en opaal. De diluviale Ijstijd bracht een uitgebreide vergletsjering van de Tatra en de Z.-Karpaten.

Behalve goud- en zilverertsen bevinden zich in de Karpaten kwikzilver, koper-, lood- en zinkertsen; zij zijn arm aan steenkolen en bruinkolen, doch rijk aan zoutmijnen, vooral in Hongarije, Zevenburgen, Galicië en de Boekowina. Beroemd zijn die van Wieliczka en van Kaczyka. In de laatste halve eeuw hebben de Karpaten hoe langer hoe meer de aandacht van toeristen en bergbeklimmers getrokken, in de eerste plaats de Hoge Tatra, vooral sedert het gebergte door de aanleg van wegen, spoorlijnen, hotels en hutten sedert

1870 meer toegankelijk werd gemaakt. Zowel aan de Poolse zijde (Zakopane) als aan de Slowaakse kant (Tatra Lomnica) worden ’s zomers de bergbestijging en ’s winters de wintersport beoefend.

Lit.: Uhlig, Bau und Bild der Karpathen (Wien 1903); Heksch, Illustr. Führer durch d. Karpathen (Wien); E. de Martonne, The Carpathians, in: Geogr. Rev. III/IV (1917); P. Voiles ti, Aperçu synthétique sur la structure des régions carpathiques (Cluj, 1929); F. Machatschat, Die K. lânder (1938, Das Relief der Erde, I).

< >