plantenfamilie uit de orde der Columniferen met ca 50 geslachten en 750 soorten, vnl. in de Tropen, kruiden of houtgewassen, vaak met sterharen, meest met enkelvoudige, al of niet ingesneden, verspreide bladen en samengestelde bloeiwijzen met 2- of 1-slachtige bloemen met een vergroeide kelk, in de knop gedraaide, intussen vaak ontbrekende kroonbladen, in staminodiën veranderde kelkmeeldraden en 5 of door splitsing 10 of meer dithecische kroonmeeldraden, tot een korter of langer buisje verenigd, en (of) een vruchtbeginsel uit meest 5 voor de kroonbladen staande carpellen, elk met 2-veel zaadknoppen, rijpend tot een doosvrucht, die vaak in delen uiteenvalt.
Tweeslachtige bloemen hebben o.a. de geslachten: Fremontia Torr., met 2 soorten in Centraal-Amerika en Californië, zo F. californica Torr., een fraaie heester van de Sacramento-vallei met gelobde viltige bladen en gele bloemen zonder kroon en met 5 meeldraden; Dombeya Cav., met 80 soorten in Afrika en Madagaskar, o.a. D. Wallichii Benth. u. Hook.f., een heester met grote bolle inflorescenties van rode bloemen met een lange meeldraadbuis en tegenover de kelkslippen staande carpellen, waarvan de grote vlakke bloembladen verwelkend blijven zitten, vaak in kassen te zien; Hermannia L., met 120 soorten, meest altijdgroene kleine heesters van de Kaap met gele bloemen met 5 meeldraden, zo de als sierplant gekweekte H. trifurca L., met lijn-wigvormige, stompe, aan de top meest 3-tandige bladen en paarse bloemen in naar één zijde gekeerde trossen; Mahernia L., van Hermannia verschillend door een hartvormig knobbeltje op het midden der meeldraden, met 32 soorten in Zuid-Afrika, mede kleine heesters, waaronder sierplanten als Af. diffusa Jq., met veerspletige bladen en hangende rode bloemen, M. glabrata Cav., met minder ingesneden lancetvormige bladen en lange bloemstelen met 2 hangende gele bloemen, en Af. grandiflora Rb., met wigvormige, vaak aan de top getande bladen en steenrode bloemen; voorts het 20 soorten rijke geslacht Theobroma L (4 cacao); het verwante geslacht Guazuma Plum. met de soort ulmifolia Lam. uit tropisch Amerika, gekweekt in de Oude Wereld om het hout (bastaardceder); het ook verwante geslacht Commersonia Forst, behaarde houtgewassen uit tropisch Azië en Australië met een bolle borstelige loculicide doosvrucht als de C. echinata Forst van de Molukken; het door een zeer lang androgynophoor gekenmerkte, 40 soorten tellende geslacht Helicteres L. en het verwante geslacht Kleinhovia L. met de soort hospita L. in Indonesië, een tot 20 m hoge boom met hartvormige bladen en rode bloempluimen, waarvan het soms zwart gevlekte hout volgens Miquel voor het maken van krisscheden wordt gebruikt. Eenslachtige bloemen, deze zonder kroonbladen, vindt men bij het meer dan 100 soorten omvattende geslacht Sterculia L., grote bomen met enkelvoudige of samengestelde bladen en vrije kokervruchten, waarvan er vele bruikbare bastvezels leveren, zo de in Indonesië bekende S. foetida L., met grote handvormige 5-9-tallige bladen, donkerkarmijnrode geelgevlekte onwelriekende bloemen en olierijke zaden, andere gom, zo S. tragacantha Ldl. de zgn. Afrikaanse traganthgom, voorts bij het verwante geslacht Cola Schott et Endl. en het Indomaleise geslacht Heritiera Ait.,van welks 4 soorten//, liloralis Dryand.,een mangroveboom met pneumatophoren, waarvan men de gladde gekielde houtige 1-zadige sluitvruchten vaak op het tropische strand vindt, de bekendste is.
PROF. DR TH. J. STOMPS.