Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Stenografie

betekenis & definitie

…tekst ontbreekt

onderwijs in gegeven) nog lang in gebruik in kloosters voor het maken van afschriften (mogelijk ter besparing van perkament) en voor het maken van aantekeningen. Tot in de 10de en 11de eeuw zijn deze tekens gebruikt, o.a. door Paus Sylvester II (9991003).

Overgangsperiode. Deze vangt aan met een stelsel, toegeschreven aan een Engelse monnik John of Tilburg (1175), dat echter waarschijnlijk afkomstig is van Thomas Becket, aartsbisschop van Canterbury. Deze kant zich tegen het Tironiaanse tekensysteem, maar kan zich niet losmaken van het beginsel daarvan (woordschrift). Van dit systeem (nova ars notaria) zijn drie afschriften gevonden uit de 13de eeuw. Een jonger stelsel (ars notaria aristotelis), van een Engelse monnik uit de 13de eeuw, kent reeds lettertekens.

Hierna volgt een periode, waarin uitsluitend geheimschriften (gedeeltelijk variaties van de oude snelschriften) werden gebruikt, o.a. van Trithemius, Porta en Agrippa. In 1588 verscheen in Engeland het eerste gedrukte leerboek in stenografie van dr Timothy Bright. Zijn stelsel heeft vooral betekenis, omdat sommige toneelwerken van Shakespeare tijdens de opvoeringen ermede zijn opgetekend.

De moderne geschiedenis der stenografie vangt aan in ENGELAND, kort na 1600. Tal van primitieve geometrische systemen zagen het licht. Het eerste was dat van John Willis (1602), wiens leerboek 14 drukken beleefde. Speciale vermelding verdient het stelsel van Thomas Shelton (1626), waarmee S. Pepys zijn bekende dagboek schreef. Wezenlijke verandering kwam eerst met het systeem van John Byrom, na zijn dood in 1767 uitgegeven. De stenografie werd rond 1800 in Engeland vrij veel beoefend, o.a. door Charles Dickens. Het meest bekende stelsel, thans in alle Engels sprekende landen nog steeds in gebruik, is van Isaac Pitman (1837), een geometrisch kortschrift met interpungerende klinkeraanduiding. Het heeft echter in de V.S. veel terrein verloren door het systeem van John Robert Gregg (1886). Grafische kortschriften hebben in Engeland nimmer succes gehad.

FRANKRIJK

Evenals Engeland het land van het geometrische kortschrift, doch met subordinerende klinkeraanduiding. Enig succes had J. F. Coulon Thévenot (1788 na mislukkingen in 1774, ’76, ’82, ’86). Eerst in 1813 kwam van Conen de Prépéan (in 1822 gewijzigd door Aimé Paris) een bruikbaar stelsel uit. Ook de latere systemen van de gebr. Duployé (1860) en Prévost (1827), later gewijzigd door Delaunay, hebben ingang gevonden.

DUITSLAND

Nadat eerst enkele geometrische systemen naar buitenlands voorbeeld waren verschenen, gaf F. X. Gabelsberger in 1834 het eerste belangrijke grafische kortschrift uit. Ook W. Stolze (1841), later vereenvoudigd door Ferd. Schrey (1897), had dezelfde opzet. Het Eenheidskortschrift, in 1924 ingevoerd, berustte in hoofdzaak op Gabelsberger, minder op Stolze. Voor de kortschriftontwikkeling waren nog belangrijk de stelsels van Arends (1859), Faulmann (1874) (in Oostenrijk), Roller (1875) en Brauns (1888). In 1896 verscheen het stelsel van Scheithauer, dat door de bewerking van Riënts Balt en later door Pont vooral voor Nederland van belang is geweest.

NEDERLAND

In de 17de en 18de eeuw stonden de Nederlandse systemen onder invloed van de Engelse kortschriften, in het begin van de 19de eeuw van de Franse en aan het einde van de 19de eeuw van de Duitse; de 20ste eeuw gaf een oorspronkelijk Nederlands kortschrift.

Laten wij de pogingen van een Nederlander, Lamprecht Schenckel, in Frankrijk (ca 1600) met een verkort gewoon schrift buiten beschouwing, dan vangt de geschiedenis der stenografie in Nederland aan in 1650. Een handschrift van Gerrit Pietersz. Schaep (schepen van Amsterdam en met Jacob Cats onderhandelaar met Engeland) in de Leidse U.B., getiteld Aenwijsinge tot kortschrift toigeeygent de Nederlantse Tale (1650), geeft een kortschrift naar Engels voorbeeld. Van ongeveer dezelfde inhoud zijn twee handschriften van een Nederlander te Londen, Francis Lodwick (Frans Lodewijk), eveneens uit 1650. Het eerste leerboek voor Nederlandse stenografie (naar Shelton), getiteld Een nieuwe Characterkonst, doorJohan Reyner, werd gedrukt in 1673. Johannes Gosens van Helderen gaf in 1679 een Kortschriftboek naar Engels voorbeeld.

Te Leiden bestond ca 1725 een centrum van stenografiebeoefening in het stelsel van de Schot C. A. Ramsay. Vooral Gerard van Swieten heeft er veelvuldig gebruik van gemaakt (in het Latijn) voor het optekenen van de colleges van Boerhaave en voor klinische rapporten.

Met de opkomst van het parlementaire stelsel deed zich de behoefte aan een goed stenografisch systeem sterker voelen. Maar zelfs het in een prijsvraag bekroonde ontwerp van dr H. Somerhausen (1827) bleek geen succes. Het werd achtereenvolgens bewerkt door J. Bossaert, H. L. Tétar van Elven en C. A. Steger. Laatstgenoemde trad in 1849 als eerste Kamerstenograaf in dienst; in 1850 konden nog enkele stenografen worden aangesteld, waarmede de stenografische dienst bij het parlement een aanvang nam. Bekende stenografen zijn geweest Gerard Keiler, A. L. H. Ising en dr W. Drees. Tot 1907 bleef het stelsel van Steger (gewijzigd Somerhausen-Tétar van Elven) het enige toegelaten stelsel voor parlementaire stenografen, daarna namen „Groote”-schrijvers vrijwel alle opengekomen plaatsen in. Vooral J. L. Wéry gaf de stoot tot het gebruik van stenografie voor kantoorgebruik door zijn bewerking van het systeem-Stolze (Stolze-Wéry, 1889). Daarnaast werden ook de andere bekende buitenlandse systemen voor Nederland bewerkt.

In 1899 verscheen het Nederlands Alphabetisch Kortschrift (N.A.K.) van A. W. Groote, dat thans vrijwel algemeen gebruikt wordt.

Bibl. algemeen: J. Westby-Gibson, The Bibliogr. of Shorthand (1887); R. Havette, Bibliogr. de la Sténographie française (1906); W. Mager, Buchstabe u. Symbol (1906) ; F. v. Kunowski, Grundzüge der Kurzschriftwissenschaft (1926). Geschiedenis: G. Dewischeit, Shakespeare u. die Anfänge der engl. Stenographie (1897); A. E. d’Oliveira, Het kortschrift (2 dln, 1915); H. Bruck, Schrift u. Stenogr. von den Uranfängen bis zur Gegenwart (1919); F. David, Âusf. Zeittafeln zur Gesch. der Stenogr. (1922); A. Smit, De voorgesch. v. d. Stenogr. in Ned. (1934); Ghr. Johnen, Allgem. Gesch. der Kurzschrift (1940); Moser-Erbach, Lebendige Kurzschriftgesch. (3i949). Oude geschiedenis: G. Schmitz, Gommentarii Notarum Tironianarum (1893); P. Legendre, Un manuel tironien du Xe siècle (1905); E. Guenin, Les notes tironiens et la sténogr. syllabique latine (1909); A. Mentz, Antike Stenogr. (1927); Idem, Ein Schülerheft mit altgriechischer Kurzschrift (1939); Idem, Drei Homilien aus der Karolingerzeit in tironischen Noten (1942); H. J. M. Milne, Greek Shorthand Manuals (1934).

BELGIË

De ontwikkeling van de Stenografie in België werd aanvankelijk sterk beïnvloed door Noord en Zuid. Vooral de in Frankrijk gebruikte stelsels telden een groot aantal beoefenaars. Engelse noch Duitse stelsels vonden ingang. In 1826 werd door de vereniging Concordia een wedstrijd uitgeschreven voor een goed bruikbaar Nederlands stelsel. Met een bewerking van het stelsel Aimé-Paris behaalde Somerhausen de eerste prijs. De ereprijs werd toegekend aan J. Bossaert, van Brugge. In 1873 werd door het Willemsfonds een practische verhandeling uitgegeven over Nederlandse stenografie door G. Royer en G. van Mierlo, een bewerking van het stelsel Prévost. Naderhand verschenen verscheidene bewerkingen, o.a. van Duployé en van de methode J. Meysmans; in 1913 van het stelsel Prévost-Delaunay. In 1923 werd in het tijdschrift „Lenteweelde” (Steenbrugge) het werkje uitgegeven van L. Cogen, Alfabetisch Kortschrift „Groote”, een stenografie voor iedereen in alle talen, waardoor de Belgen kennis maakten met het N.A.K. van A. W. Groote.

De in België meest gebruikte geometrische stelsels zijn: Aimé-Paris, Duployé, en Prévost-Delaunay. Grafische: het N.A.K. van A. W. Groote (Methode P. Braeckmans & U. Biesbrouck). Met al deze stelsels kunnen verscheidene talen worden opgenomen. Sommige geometrische stelsels ondergingen bewerkingen. Zo ontstonden bijv. de methodes E. Cousin, J. Meysmans e.a., alle bewerkingen van het stelsel Aimé-Paris.

Stenografeermachines zijn de laatste honderd jaar herhaaldelijk geconstrueerd, aanvankelijk vooral onder stimulans van de grote moeilijkheden die de oudere systemen van handstenografie opleverden. Thans is het echter mogelijk de handstenografie te vervangen. Bij de moderne machines worden de woorden opgenomen per lettergreep. Dit is mogelijk doordat er meer letters tegelijk kunnen worden aangeslagen, daar zij niet meer op één centrale plaats de rol raken, maar ieder op hun eigen plaats. Grondslag voor deze methode is de gedachte dat de klinkers centraal in de lettergreep staan en de medeklinkers aan het begin of einde van de syllabe, waardoor de plaats der letters dus reeds min of meer bepaald is. Een bezwaar is, dat de typische eigen structuur van de woorden in verschillende talen eigenlijk een speciale voor een bepaalde taal geschikte machine vereist. In Nederland werd door Marius den Outer de „Tachotype” geconstrueerd, verbeterd in de „Velotype”. Een voordeel is dat machinale stenogrammen gemakkelijk door anderen dan de stenograaf kunnen worden uitgewerkt. Men gebruikt in België ook de stenotypie Grandjean, een lettergreepschrift in drukletters.

< >