Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Tilburg

betekenis & definitie

Noordbrabantse gemeente van 7989 ha met (1953) 125700 inw., v. w. (1947) 95 pct R.K., 4 pct Prot. en 1 pct andersdenkenden, is in grootte de achtste stad van Nederland. Het inwonertal bedroeg in 1816 ca 10000, in 1875: 25000, in 1909: 50000, in 1929: 75000 en in 1941: 100 000.

STADSBEELD

Tilburg ligt 15 m boven A.P. en is gevormd uit elf van oudsher bestaande herdtgangen, welke in de 19de eeuw aaneengebouwd zijn. Deze wijken leven nog wel voort in naam en traditie, doch hangen niet samen met de structuur der stad. Door de electrische spoorlijn EindhovenBreda wordt Tilburg radicaal in twee helften gesneden. De industrie is over heel de gemeente verspreid. Het stadsuitbreidingsplan is vnl. in westelijke richting geprojecteerd en is berekend op een toeneming van het inwonertal der gemeente tot 225 000. Aan oudheden is de gemeente arm. Uit de 15de eeuw stammen de Hasseltse kapel en de toren van de R.K. kerk het Heike; de laatste is in 1895 echter ommanteld. Het in 1847-1849 voor koning Willem II gebouwde paleis (hetwelk de vorst nimmer heeft kunnen bewonen) is in 1936 door Oscar Leeuw tot representatief Paleis-Raadhuis gerestaureerd. Een gedenknaald (1874) verheft zich op de plaats van het oude huis, waar de koning is gestorven. Zijn standbeeld (1854), in 1924 uit Den Haag overgebracht, staat op de Heuvel, nabij de eeuwenoude lindeboom. Twee musea bezit de stad: het Natuur-Historisch Museum en het Ned. Volkenkundig Missie-museum; voorts o.a. een groot gemeentelijk sportpark en — nabij het wandelbos — een natuur-dierenpark.

HANDEL EN NIJVERHEID

Tilburg dankt zijn opkomst hoofdzakelijk aan de industrie, welke is gegrondvest op de oude wolnijverheid van vroeger eeuwen. Van de Staten-Generaal werd in 1651 octrooi verkregen een eigen volmolen op te richten. In de 17de eeuw werd Tilburg de grote commissionnair van de Hollandse (speciaal Leidse) lakenindustrie. Het Franse tijdvak bracht enorme vooruitgang door de protectie van de overheid en de mechanisering der bedrijven. Door de vele legerorders van Napoleon en de opdrachten der Ned. Handel-Maatschappij, N.V. kwam de wolfabricage tot bloei. In 1827 werd de eerste stoommachine geplaatst bij Pieter van Dooren. De Tilburgse grootindustrie ontstond reeds meer dan een halve eeuw voordat daar de stoomkracht in gebruik kwam. Zij schijnt dan ook de enige in Nederland te zijn, die haar ontstaan kan opvoeren tot vóór 1830. Van grote betekenis waren de spoorwegverbindingen met Breda (1863), Boxtel (1865) en Den Bosch (1881), alsmede de openstelling van het Wilhelminakanaal (1923).

Thans is Tilburg een der grootste industriecentra van Nederland. Ca 220 industriële ondernemingen verschaffen werk aan 20 400 mensen (Sept. 1952). De textielindustrie is de voornaamste tak van bedrijf en hierin neemt de wolindustrie een eerste plaats in. In 71 textielfabrieken (waaronder 44 wollenstoffenbedrijven) werken meer dan 11 000 personen. De producten dezer industrie — waarvan de voornaamste zijn: strijk- en kamgarens, dames- en herenstoffen, wollen dekens —• worden over de gehele wereld afgezet. Daarna volgen in belangrijkheid de metaalnijverheid (speciaal electro-techniek), de leder- en schoenenindustrie en de confectie-industrie. Bovendien verschaft de Centrale Werkplaats der Ned. Spoorwegen arbeid aan 1100 mensen. Grootbedrijven kent Tilburg weinig. Slechts 7 pct der industriële ondernemingen telt meer dan 200 arbeiders; 33 pct valt in de groep van 51-200 en bijna 60 pct in de groep van 10-50 werknemers.

CULTURELE INSTELLINGEN

Behalve het economisch middelpunt van Midden-Brabant is Tilburg ook een onderwijs- en kloostercentrum. Niet alleen fabrieksschoorstenen, maar ook kerktorens karakteriseren het silhouet der stad, welke (naast drie Protestantse bedehuizen en een synagoge) 23 R.K. parochies telt. Er zijn drie huishoudscholen, een Rijks-H.B.S. en M.M.S., twee lycea, twee kweekscholen, een ambachts- en industrieschool, een middelbare handelsavondschool, een hogere en een lagere textielschool. Sinds 1919 zijn er de R.K. Leergangen gehuisvest (met conservatorium en academie voor beeldende en bouwende kunsten). De eveneens in Tilburg gevestigde Katholieke Economische Hogeschool — welke van 1927 dateert — bestaat uit twee afdelingen, nl. Economische Wetenschappen (met de bedrijfseconomische en de economisch-sociologische richtingen) en Sociale Wetenschappen. De Fraters van Tilburg en de Zusters van Liefde, twee belangrijke onderwijscongregaties, hebben in Tilburg hun „moederhuis”.

GEMEENTEWAPEN

De beschrijving van het in 1930 bij K.B. gewijzigde gemeentewapen luidt: „In azuur een gevoegde burcht van goud, bestaande uit drie verlichte ronde torens, waarvan de middelste een weinig groter is, gedekt met spitse, van bollen en windvanen voorziene daken, en staande binnen een veelhoekige ringmuur van hetzelfde, met poortopening in de schildpunt”.

GESCHIEDENIS

In 709 komt in een schenkingsakte aan St Willebrord voor het eerst de naam „Tilliburgis” voor. Samen met Goirle vormde Tilburg een heerlijkheid van 1387 af tot aan de Franse tijd, resp. onder de adellijke geslachten Van Haestrecht, Van Malsen, Van Grobbendonck, Van Hessen-Kassel en Van Hogendorp. De heerlijkheid Tilburg & Goirle verkreeg zelfbestuur en een eigen schepenbank in 1453. Door korting Lodewijk Napoleon werd Tilburg in 1809 tot stad verheven. (Goirle was inmiddels in 1803 een zelfstandige gemeente geworden.) In Wereldoorlog II werd Tilburg op 27 Oct. 1944 bevrijd.

Lit.: B. Dijksterhuis, Bijdr. tot de gesch. der heerlijkheid T. en Goirle (Tilburg 1899); M. H. v. Visvliet, Inventaris van het oud-archief der gem. T. (Tilburg 1905); Edmond Meelis, Uit T.’s verleden (Tilburg 1900); Elise (van Galcar), T.se mijmeringen (’s-Hertogenbosch 1851); A. J. A. C. v. Delft, T. als woonstad en nijverheidscentrum (Tilburg 1927); P. G. Boeren, Het hart van Brabant. 100-j. bestaan der K.V.K. 1842-1942 (Tilburg 1942); Th. Horsten, De fraters van T. 1844-1944 (3 dln, Tilburg 1946-1952); div. gedenkboeken en brochures van Lamb. G. de Wijs.